Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
1 JanuariMeeuwen zweven even wit als gister
door even grijze lucht. Jongens zoeken
wat over is, wat het niet heeft gedaan.
Voor hen is de rode loper van voorbij
lawaai gelegd, voor hen bestaat de straat
nog uit duizend en één ding. Druppels
raken hen aan. Ze rennen tegen de regen,
verliezen, bergen hun vuur op en lachen,
toch een oudjaar ouder.
| |
GeneratiesOpgetogen holt ze naar het schaap dat niet opstaat.
Die wil slapen, zeg ik te laat haastig bij het zien
van rood aan de poten die het schaap onder zich
probeert te verbergen, de zwakke plek die de hond
heeft aangetoond. Ik trek haar mee, bang voor haar
willen weten, te veel, te vroeg. Vroeger
had ik een hekel, weet ik, aan zo'n hand.
Een maand later. Paarse heide. Ze holt vooruit
een hoek van bomen om. Die was ziek, die had bloed,
roept ze weer opgetogen en leidt mij naar de plek,
om één vinger haar hele hand.
| |
Turquoise meerAls turquoise geen groen en geen blauw is,
ben je dan te zien als ik je zie?
Wij dammen elkaars dromen af en stelpen
het stuwmeer van woorden met woorden,
maar wat doen de dorpen die op de bodem
van ons vergeten leven en het niet zien?
Wat blijft bestaan? Wat drijven wij aan?
Ik kom. Jij gaat. Wij worden gebracht.
Ik ga. Wij komen, gaan door. Is er
een vraag die het antwoord beantwoordt?
| |
[pagina 27]
| |
LammetjesOp hun knieën onder haar wol
rammen lammetjes hun moeder om melk,
tegen de buik die hen heeft getorst
beukend met hun bek die niet kauwen kan,
slechts knauwen kan de uier van hun dorst.
Ze kwispelstaarten.
Zij staat stil, herkauwend als een klok,
loopt door en toont hen hun knielen.
Ze krabbelen op met knikkende knieën,
verzadigd van wrok.
| |
SpoorloosAlleen de echo hoort me
de gangen door rammelen, blindelings
dagen herhalen, deur in deur uit
niemand ontmoeten. Alleen de zon
ziet dat ik ben die ik ben.
Kijk, ik maak alle dingen nieuw,
wis woorden, stof en spinnewebben weg,
leeg prullenbakken, schrob w.c.'s,
veeg tekens van leven bijeen. Spoorloos
toon ik aan te hebben bestaan.
| |
Roche du corbeau, ElzasDe stenen bek verbijt zijn stilte, nu
de vuurspuwende tong is getrokken.
IJzeren stutten houden de tijd
tegen, Frans en Duits roesten
aan elkaar tot één onleesbare taal.
Tussen de resten rail groeit afval,
plastic zakken, kondooms, half
verbrande takken. Uit het plafond
komen kalken tanden van water
dat oorlogen door loopt, het vuur
van nieuwsgierigen dooft.
| |
[pagina 28]
| |
TreinenIDe zon, achter 't Harde brandend
van ongeduld, springt eindelijk vrij
voor het eind, rood van razernij:
het is altijd te vroeg tijd.
Wolken verslaan zijn vergaan.
Het licht gaat aan, de ramen slaan
dicht. De Veluwe vliegt schichtig
door de dennen. Oplichtende dorpen
leggen het land uit. Wij, reizigers,
door hetzelfde doel doelloos samen
gebracht, houden ons kijken klein
en bij ons. Wij zijn op tijd.
Er ligt niemand voor, vandaag.
| |
IIWeer trekt de trein vaart aan
als een jager wild. Zijn stem
rijst, hij beeft, hij heeft
te pakken wat hem ontgaat.
Buiten duiken struiken geel
bladderend in de schemering op
of onder, zo stil schreeuwerig
om een jaar te verjagen? najagen?
Om uit te stappen stappen wij in.
|
|