Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Lof van het cynisme
| |
[pagina 47]
| |
zingeving van het bestaan. Meer seculiere alternatieven spraken niet iedereen aan. ‘There was, she saw clearly, no possible substitute for faith; no pagan acceptance of life as sufficient to itself, no pantheistic cheer-up stuff, no pseudo-religion of “progress” with visions of glittering Utopias and ant-heaps of steel and concrete. It is all or nothing. Either life on earth is a preparation for something greater and more lasting, or it is meaningless, dark, and dreadfull’Ga naar eindnoot3.). Aldus de weinig opwekkende visie van Dorothy Hare, de hoofdpersoon in George Orwell's A clergyman's daughter. Toch leidden dergelijke gevoelens van absurditeit bij de literaire personages en hun scheppers zelden tot de voor de hand liggende zelfmoord. Dorothy Hare ‘keeps on going’ met haar onbeduidende dagelijkse bezigheden: ‘Why not take life as you find it?’Ga naar eindnoot4.). Sartre zag in het engagement, het zich verbinden met personen en bewegingen, een mogelijkheid voor een zinvol bestaan. En door Camus werd betoogd dat absurdisme en geluk elkaar niet uitsluiten: Sisyfus, de mythologische figuur en verpersoonlijking van de ‘condition humaine absurde’, weet dat hij met het een berg opwentelen van een rotsblok dat telkens weer naar beneden rolt vruchteloos werk doet, maar hij voelt zich desondanks gelukkigGa naar eindnoot5.). Ik vind het Camusiaanse absurdisme een alleszins bewonderenswaardige levensfilosofie die getuigt van moed en oprechtheid. Waarom Sloterdijk haar cynisch noemt begrijp ik niet goed. Waarom hij haar afkeurt begrijp ik daarentegen maar al te goed. Sloterdijk is, zoals hij uiteenzet in een vraaggesprek met de onvermijdelijke Frans BoendersGa naar eindnoot6.), sterk beïnvloed door het oosterse denken en verbleef zelfs enige tijd in Poona, het (voormalige) Vaticaan van de Bhagwanbeweging. Dit verblijf leerde hem kritisch te staan tegenover het westerse beeld van de werkelijkheid waarin alles draait rond het begrip strijd, een geheel van polemische ervaringen van waaruit de machtswil, dat wil zeggen de heerschappij over het object, wordt opgebouwd. Swami Sloterdijk prefereert de oosterse levensvorm waarin de klemtoon juist niet op het subject ligt maar op het absolute proces, dat de individuen met hun subjectiviteit slechts een bepaalde plaats geeft - niet de centrale. Dat Sloterdijk veel van zijn wijsheid uit het oosten haalt bleek tijdens het vraaggesprek voor de onvervrager een wonderlijke ontdekking. Dit pleit niet voor de leesvaardigheid van Boenders want ‘Kritik’ borrelt van de boeddhistische gedachten. Zo verzet Sloterdijk zich daarin tegen het westerse streven naar zelfbehoud en het schaamteloze, ‘smerige’ realisme dat daarmee gepaard gaat. Het principe van het keiharde zelfbehoud, dat onvermijdelijk oorlog met zich meebrengt, moet doorbroken worden, bij voorbeeld door filosofen die kinderlijke (het epitheton is van Sloterdijk) vragen stellen als ‘Waarom kunnen mensen niet vreedzaam naast elkaar leven?’ Het ontbreekt de moderne cynicus aan vrijheid, bewustheid en levensvreugde. Hij kan niet liefhebben en kent geen positieve ervaringen meer. Kennis is macht; het op de hoogte zijn van de naakte feiten stelt de mens in staat zich staande te houden in een vijandige wereld, maar er is geen sprake van verheven gedachtengangen, van de extase van het inzicht (Sloterdijk wil zich nog wel eens dichterlijk uitdrukken). De heerschappij van het ego en de soevereiniteit van het verstand maken het de mens onmogelijk tot werkelijke verlichting te komen. Dit verhaaltje, dat Boenders verslijt voor ‘briljante subjectiviteitskritiek’, vinden we in elk ‘Boeddhisme voor beginners’- en ‘Zalig door Zen’-boekje, maar dan in veel helderder proza geschreven. Het leven is lijden en lijden is de onbehaaglijkheid die de mens ondervindt doordat hij in de stroom van het gebeuren in deze wereld wordt meegesleurd. Oorzaak van het lijden is de levensdrang, het onophoudelijk streven van de wil naar bevrediging waardoor de mens nooit duurzaam rust of geluk vindt. Het gaat er om te komen tot wijsheid, niet intellectuele kennis maar intuïtief inzicht dat de mens de weg wijst naar verlossing middels onthechting van het aardse en vernietiging van de levensdrang. Het boeddhisme is overigens anderhalve eeuw voor Sloterdijk al door Schopenhauer ontdekt en geïntroduceerd in de westerse filosofie. Ook Schopenhauer pleitte voor extatisch inzicht en breking van de levenswil om het nirwana te bereiken, de enige uitweg om te ontsnappen aan de hel die het leven is. Boeddhistische ideeën in het westen dateren dus reeds, om met Reve te spreken, van voor de oorlog. Ná de oorlog is het boeddhistische levensgevoel wellicht het meest aangrijpend onder woorden gebracht in de verhalen van de onvolprezen Salinger. Met grote liefde beschrijft Salinger de leden van het gezin Glass die allen lijden aan de wereld en gepijnigd worden door een extreme vorm van romantische ‘Weltschmerz’. De wereld der volwassenen vervult hen met afschuw. Volwassenen zijn ‘phony’ (vals, onecht) en gaan met hun bekrompen, liefdeloze manier van leven voorbij aan de diepere existentiële waarden. ‘What Seymour, Zooey and Franny Glass seem to want to do is “to come in touch with the inner workings” of their beings, to achieve nonintellectual enlightenment - what Zen Buddhists call satori, “to be in a state of pure consciousness”.’Ga naar eindnoot7.). Wat Franny bovenal stoort is de zelfingenomenheid van veel mensen en hun constante pogingen het eigen ego te versterken: | |
[pagina 48]
| |
‘I'm ashamed of it. I'm sick of it, I'm sick of not having the courage to be an absolute nobody. I'm sick of myself and everybody else that wants to make some kind of a splash’Ga naar eindnoot8.). Opvallend is hier de overeenkomst met Sloterdijk die ons Odysseus ten voorbeeld stelt, Odysseus de Griekse held die aan de Cycloop wist te ontkomen door zich ‘Niemand’ te noemen. Zo kan men, stelt Sloterdijk misschien wat minder origineel dan vaak gedacht, eenogigheid en identiteit verslaan. Elke fictie van enig ego moet definitief worden opgeheven. Men hoeft geen aanhanger van Kipling te zijn om in te zien hoe groot, zo niet onoverbrugbaar de kloof is die gaapt tussen het westerse en oosterse denken. De zich in het zweet werkende Sisyfus is in de ogen van de oosterling een lichtelijk belachelijke onbenul, terwijl de onbeweeglijk zittende Boeddha door de meeste westerlingen voor een luie parasiet gehouden zal worden. Het is de vraag of de talrijke fans van Sloterdijk bereid zijn hun guru te volgen in zijn radicale afwijzing van het klassieke westerse individualisme.
Naast het cynisme op existentieel, filosofisch niveau (waarvoor ik de term absurdisme verkies) spreekt Sloterdijk nog van een tweede hoofdvorm van het cynisme, het cynisme op politiek niveau, het machtscynisme. Het gaat hier om de mentaliteit van heersers die zonder masker, glimlachend, hun zwakke tegenspelers onderdrukken. Prototype van de machtscynicus is de Groot-Inquisiteur uit de door Iwan vertelde legende in Dostojewski's De gebroeders Karamazow. In het Sevilla van de 16de eeuw legt de Groot-Inquisiteur, vertegenwoordiger van de machtige Katholieke Kerk, aan de weder verschenen Christus uit dat de mens niet in staat is tot een ‘imitatio Christi’. De mens wil geen vrijheid maar brood, zekerheid, materiële welvaart en om die te verschaffen is heerschappij nodig. Volgens Sloterdijk impliceert heerschappij leugen en moet de heerser bewust gebruik maken van godsdienst, ideaal, verleiding en zo nodig geweld. De mens wil en moet bedrogen worden. Voor een machtscynicus als de Groot-Inquisiteur wordt alles, ook de sfeer der doeleinden, middel. De moderne super-politicus is de volstrekte ‘instrumentalist’. Hoewel Sloterdijk beide vormen van cynisme op één lijn stelt vergt het weinig analytisch vermogen om te beseffen dat ze logisch van elkaar verschillen. De existentiële cynicus kan ondanks zijn depressiviteit en gebrek aan illusies op politiek vlak een heel fatsoenlijk mens zijn, | |
[pagina 49]
| |
terwijl de gedreven idealist de gruwelijkste middelen kan gebruiken om zijn helder omschreven doeleinden te bereiken. Het machtscynisme is dan ook al veel ouder dan het absurdisme dat een betrekkelijk jong verschijnsel is. Het machtscynisme betreft middelen, het absurdisme doeleinden. Waar ons op existentieel vlak door Sloterdijk de ‘nobody’ Odysseus als nastrevenswaardig voorbeeld wordt gesteld, is op politiek vlak Diogenes van Sinope de ‘good guy’ en tegenpool van de Groot-Inquisiteur. Diogenes (4de eeuw voor Christus) verwierf vooral bekendheid door zijn onorthodoxe levenswijze die botste met de gangbare regels en voorschriften van de Griekse stadsstaten. Zo wordt verteld dat hij in een ton leefde, het gemeenschappelijk bezit van goederen propageerde en de geldende conventies inzake seksueel verkeer negeerde. Sloterdijk verhaalt geestdriftig over het politieke dier Diogenes die van het leven hield en voor het animale een eervolle plaats opeiste. Wij moeten het erfgoed van deze schaamteloze rakker in ons opnemen, dat wil zeggen de grote doelstellingen een blauwtje laten lopen en het verlangen naar macht en de macht van het verlangen inperken. Het cynisme van de middelen moet plaatsmaken voor het kynisme van de doeleinden. Vrijpostigheid, rebellie, levenslust, zinnelijkheid: elementen van de levenshouding van de kynicus die niet ‘rücksichtslos’ verre doelen nastreeft maar door bewust van het leven te genieten de weg vrijmaakt voor een Andere Geschiedenis (met hoofdletters). Sloterdijk geeft enige praktische voorbeelden van aansprekende kynische handelingen. Diogenes provoceerde de Atheense heersersmoraal door publiekelijk te masturberen. Hiermee bestreed hij de vastgelegde seksuele patronen en toonde zich een feminist avant la lettre. Feministen die hedentendage ruiten van sexshops ingooien zijn ook kynisch omdat ze de laat-burgerlijke pornografie van de kapitalistische maatschappij aan de kaak stellen. De pacifist die zich weigert te verdedigen is kynisch want hij onttrekt zich aan het militair cynisme en aan de - uiteraard waanzinnige - bewapeningswedloop. Met nauwelijks verholen vreugde schrijft Sloterdijk over de ontvoering van en moord op de voorzitter van de Duitse werkgeversorganisatie, Schleyer, die - heerlijk kynisch - het brave Duitse burgerdom schokten. Het komt er eigenlijk op neer dat alles waar een linkse intellectueel tegen is (kernwapens, legers, pornografie, gezag, machtspolitiek überhaupt) cynisch wordt genoemd en dat alles wat de autoriteiten en de dominante moraal tart de erenaam kynisch krijgt. Het weerzinwekkende van een dergelijk betoog is dat het de kynicus ‘jenseits von Gut und Böse’ plaatst en geen maatstaven biedt om fatsoenlijke van onfatsoenlijke daden te onderscheiden. Masturberen in het openbaar, ruiten ingooien, mensen doodschieten, allemaal prachtig zolang het maar lekker vrijpostig en provocerend is. Je bent kynisch en je wilt wat, nietwaar? Dat de ‘heersersmoraal’ bestanddelen zou kunnen bevatten die de moeite van het verdedigen waard zijn is een gedachte die niet bij Sloterdijk schijnt op te komen. Eveneens weerzinwekkend is het om te zien hoe Sloterdijk zich aan de ene kant populair probeert te maken bij Grünen, anti-kernwapendemonstranten, feministen e.v.a. en hun doelstellingen onderschrijft maar aan de andere kant met zijn afkeer van ‘Nieuwe Waarden’ en met zijn boeddhistische filosofietjes elke daadwerkelijke poging om onrecht uit de wereld te helpen in beginsel in het belachelijke trekt. Ik vermag niet in te zien hoe men door zich afzijdig te houden van politiek (want macht is vies) en door zich te concentreren op het eigen bewustzijn iets kan uitrichten tegen onrecht, armoede, honger. Boeddhisten bekommeren zich helemaal niet om de situatie van hun medemens maar slechts om het eigen heil. Als het al te bar wordt, bij voorbeeld tijdens een oorlog, wil zo'n monnik zich nog wel eens in brand steken, maar ofschoon het spectaculair oogt kan ik dit geen constructieve bijdrage tot de totstandkoming van een betere wereld vinden. Het is typerend dat de welgestelde leden van de Bhagwanbeweging zich in Poona vestigden, te midden van miljoenen kreperende Indiërs, en geen poot voor de Indiërs uitsteken. Ook met betrekking tot zijn maatschappijkritiek is Sloterdijk geprezen om zijn oorspronkelijkheid. Sloterdijk lijkt echter alleen oorspronkelijk omdat hij weinig citeert en zijn bronnen nauwelijks vermeldt. Een enigszins ontwikkelde lezer zal gauw een ‘déjà-lu’-gevoel bekruipen; hij heeft het allemaal al eens gelezen, bij Herbert Marcuse bij voorbeeld of bij Norman Brown, Theodore Roszak, Paul Osgood en hoe die andere reeds lang (en terecht) vergeten hippiefilosofen ook heetten. Wat bij Sloterdijk de aangeprezen kynische impuls is was bij Marcuse de libidinale rationaliteit, bij Brown de ‘erotic sense of reality’ van het Dionysisch ego, bij Roszak het sjamanismeGa naar eindnoot9.). De afkeer van pragmatisch rationalisme, van de brave burgerlijke een-dimensionale mens, van machtspolitiek, van ‘het’ systeem waartegenover de Grote Weigering moet staan; het teruggrijpen op oosterse wijsgeren, de klassieke oudheid en de jonge Marx; het beoordelen van de werkelijkheid aan de hand van utopistische visies; het gelijk stellen van elke vorm van gezag aan onderdrukking en bedrog; de nadruk op het gevoel, de mythe, de creativiteit; het overspannen onverteerbare proza - dit alles vinden we terug in de theoretische geschriften van de tegencultuur | |
[pagina 51]
| |
uit de jaren zestig. Het enige nieuwe bij Sloterdijk is de terminologie. Zijn werk zou men hoffelijk een synthese kunnen noemen. De benaming ‘samengeraapt zootje’ acht ik toch nauwkeuriger.
In het bovenstaande heb ik me beperkt tot de hoofdlijn van Sloterdijks betoog. ‘Kritik’ bevat nog veel meer ergerlijks zoals een onbegrijpelijk verhaal over ‘transcendentale polemiek’ en een ellenlang hoofdstuk over de Weimarrepubliek dat meer over de auteur dan over het beschreven onderwerp zegt. Maar goed, ik wilde het over het cynisme hebben en cynisch is voor Sloterdijk, kort gezegd, alles en iedereen waar hij een hekel aan heeft. Zo beschouwd dreigt de term cynisme, evenals fascisme, te verworden tot een scheldwoord dat geen enkele inhoudelijke waarde meer heeft. Voor een scherpere definitie zou men kunnen teruggrijpen op het klassieke cynisme. Cynici waren in de Griekse oudheid filosofen die ieder genot afwezen. Geluk kon volgens hen worden gevonden in het beoefenen van de deugd (arete) en in onafhankelijkheid van wereldse genietingen (autarkeia). Hun gedrag was kunikos (honds) aangezien ze de spot dreven met alle bestaande menselijke conventiesGa naar eindnoot10.). Als men het cynisme | |
[pagina 52]
| |
zo opvat wijkt men echter wel erg sterk af van het gewone spraakgebruik. Bovendien zal men dan tegenwoordig nog weinig echte cynici kunnen ontwaren. Het is de kunst een definitie te vinden die het gulden midden houdt tussen de veelomvattende en nietszeggende Sloterdijk-definitie en de (te) beperkte klassieke definitie. Ik stel voor om cynisme te omschrijven als een door pessimisme en wantrouwen jegens de medemens gevoede mentaliteit die blijk geeft van een genadeloze kijk op de werkelijkheid en die aanzet tot het bespotten, hekelen en provoceren van een ieder die de werkelijkheid mooier tracht voor te stellen dan ze is. Omdat het niet mogelijk is om objectief vast te stellen wat ‘de’ werkelijkheid is kan men ook niet objectief en precies zeggen wie een cynicus is en dus ‘de’ werkelijkheid genadeloos ziet. Maar over het geheel zijn cynici onbarmhartiger, wantrouwiger en sarcastischer dan anderen. Het cynisme is geen filosofie met mooie leerstellingen maar een geestesgesteldheid die we aantreffen bij vogels van diverse wijsgerige en politieke pluimage. Men kan cynisch zijn op één gebied en op een ander volstrekt niet. Men kan andermans streven naar voordeel blootleggen en hekelen maar tegelijkertijd het eigen egoïsme met fraaie woorden verdoezelen. Een cynicus is niet een smerige realist, zoals Sloterdijk ons wil doen geloven, maar een realist die veel smerigheid ziet, dit hardop zegt en er in zijn gedrag rekening mee houdt. Een cynicus is niet iemand die, naar het woord van Oscar Wilde, van alles de prijs en van niets de waarde weet, maar iemand die merkt dat de vlag vaak de lading niet dekt en die waar voor zijn geld wil. Een cynicus is niet per se een nihilist. Het hebben van een cynische mentaliteit sluit niet uit dat men, gedreven door plichtsbesef, geweten of wat dan ook, bepaalde ideeën wil verdedigen en in praktijk wil brengen. Het prototype van de goede cynicus is niet een of andere Griekse held maar de figuur van Humphrey Bogart zoals we die uit talloze films kennen, ‘a touchy man who found the world more corrupt than he had hoped for, a man with a tough shell and a fine core’Ga naar eindnoot11.). Bogart, een man die zich in zijn films volstrekt illusieloos toont aangaande de drijfveren van zichzelf en van anderen en zich met zijn bittere, bijtende spot niet geliefd maakt (behalve, merkwaardig genoeg, bij vrouwen als Lauren Bacall en Ingrid Bergman), maar die in kritieke situaties het hart op de juiste plaats blijkt te hebben. Prachtig vond ik ze, die Bogart-rolprenten en hoewel ik nu moet toegeven dat ik door het zien ervan wellicht een wat geromantiseerd beeld van de cynicus heb gekregen blijft het cynisme van Bogart mij duizendmaal liever dan het kynisme van Bhagwan. Of deze tijd cynisch is weet ik niet. Als het waar is dat de mensheid weinig werkelijkheid kan verdragen zullen de cynici altijd een kleine impopulaire minderheid blijven. En zolang iemand als Sloterdijk met zijn gebral over een Andere Geschiedenis nog zoveel bijval krijgt is er voor cynici nog voldoende werk aan de winkel. Mijn zegen hebben ze. Men kan per slot van rekening niet cynisch genoeg zijn. |
|