Toen ze het hondje kocht, had zijn moeder gezegd: ‘Een beestje waarop je rekenen kunt, dat geen wil heeft buiten die van jezelf. Een kind is zo koppig als een ezel.’
Niemand die haar van repliek diende.
De feestjes werden druk bezocht omdat het er zo ongedwongen toeging. Je hoefde niets te bewijzen en je kon nemen wat je wou. En als je wilde zwijgen dan zei je gewoon niets. De gastvrouw praatte als een waterval en ze merkte het zwijgen van de anderen eenvoudigweg niet op. Wanneer ze erg veel gedronken had, verzuchtte ze: ‘Wat moet ik met dat kind beginnen. Wat moet ik met dat arme kind?’
Wout was er meestal, hij hield zich afzijdig maar zorgde ervoor dat lege flessen verdwenen en nieuwe werden gehaald. Hij doofde smeulende peuken in de asbakken. En overdag paste hij op het kind als zijn moeder winkelen was of bezoeken aflegde. Hij leerde hem Engels spreken.
‘Je hebt nu ook ponykampen voor kleuters,’ legde de moeder hem uit.
‘Het kind is pas vier.’
‘Ziet hij er niet uit als zes?’
‘Dat gelooft niemand.’
‘Maar je moet minstens zes zijn voor zo'n kamp.’
‘Nou en?’ meende Wout. ‘Hij en Tommy kunnen de zomer doorbrengen in de Achterhoek bij mijn zuster, die heeft een meisje van vier en een jongetje van zes. Dan heb je de handen vrij.’
‘Tommy blijft thuis,’ besliste de moeder.
‘Zoals je wilt, maar denk eens over de jongen na!’
De jongen zat hoog op de rug van het paard, ze hadden de hele dag gereden en naderden nu een klaterende beek met helder water. Het paard boog zijn hoofd om te drinken. Hij draaide zich om op zijn andere zij en stopte zijn duim in zijn mond.
Het ziekenhuis lag evenals hun appartement aan de rand van de stad, het was nog geen tien minuten lopen. Het kind kende de weg. Hij had de lift naar beneden genomen en stond samen met Wout in het felle ochtendlicht. Er waren maar weinig mensen in het park. Voor alle zekerheid keek hij links en rechts of er veel verkeer zou komen, maar het was nog te vroeg en ze hoefden niet over te steken. Ze wandelden over het trottoir. En hij lette op zijn spiegelbeeld dat weerkaatste in de ruiten van de winkels. ‘Hello. I am Mike’ zou hij moeten missen en dat was jammer want met je arm in het gips woog je meer als je op de weegschaal stond.
Hij had vanmorgen zelf zijn kleren aangetrokken, en zijn gummilaarzen aangedaan omdat hij zijn veters niet kon strikken. Hij had de slagen van de pendule én de voeten die onder het donsdek van zijn moeder uitstaken geteld. Het hondje sliep naast het bed in zijn mand. Hij was stilletjes door de gang geslopen en had de voordeur op een kier gezet. Wout kwam hem halen en ze mochten hem niet wakker maken.
Bij de ingang van het ziekenhuis nam een verpleegster hem bij de hand.
‘Zou hij erg mager geworden zijn?’ vroeg hij.
‘Wie?’
‘Mijn arm.’
Ze tilde hem op een tafel die bekleed was met leer waaronder een zachte laag schuimrubber zat. Het kind ging op zijn buik liggen toen de arts iets tegen haar zei en even niet keek.
Het gips werd er afgeknipt met een grote betonschaar. Het deed eventjes pijn en hij huilde kort. Hij had een oude mannetjes arm gekregen vol rimpels en vlekjes.
In het park liepen de eerste wandelaars; bejaarde mannen en vrouwen met stokken. Het rook er naar aarde en in de perken stonden de narcissen in bloei. Het mooiste waren de pauwen en toen het kind op zijn hurken voor het hek zat, ontvouwde een pauw zijn veren voor hem, liet zijn ontelbare zonnetjes zien tussen de blauwe, paarse en groene kleuren.
‘Hello. I am Mike,’ zei het kind.
De pauw liet een akelig geluid horen, vouwde zijn staart weer op en liep van hem weg.
‘Hello!’ riep het kind. ‘I am Mike. Ik kom afscheid van jullie nemen.’
Zijn arm was licht geworden en hij paste weer in de mouw van zijn jasje.
‘Wout, ik heb een oude arm gekregen.’
‘Je moet hem trainen, dan wordt hij zo weer jong.’
‘Wat is trainen?’
Thuis waren de voeten weg, er was niemand en het stonk overal. Zelfs Wout had geen tijd om de rommel op te ruimen. De zon scheen de kamer binnen en op de bank sliep Tommy zijn roes uit.
De jongen zette in zijn kamertje het raam open. De dokter had hem op het hart gedrukt wat minder wild te zijn. ‘Je bent hier kind aan huis, alleen je nek heb je nog niet gebroken.’
‘Dat komt nog wel,’ had hij trots gezegd. ‘Ik ben een echte cowboy.’
‘Zeg cowboy, zul je voorzichtig zijn en goed uitkijken op de prairie. Want de prairie is erg gevaarlijk.’
Hij had ernstig geknikt.
De jongen besteeg zijn paard en bewoog zachtjes op en neer. Hij zong een zelf bedacht lied: ‘De raspa is de dans, de rahaspa is de dans... en die hond die had een strik ja ja en die hond die had een strik...’ Het paard galoppeerde langs velden, de wind blies in zijn oren en de zon scheen in zijn gezicht. Jury hinnikte tevreden.
Tommy die wakker was geworden hikte met