| |
| |
| |
Herinnering
Kees Ouwens
Hij onderging de streek zuidoostelijk van Zinzendorp als zou er het landschap zijn doortrokken van de afbeeldingen, zoals zij hem eertijds onder ogen kwamen terwijl zijn ouders sliepen, hij in de vroege ochtend in een boekenkast in de huiskamer onder het ouderlijk slaapvertrek de rijen, vooral ook de ruimten tussen snee en achterschot, doorzocht op uitgaven, verlucht met afbeeldingen van de menselijke gestalte, met name van die der vrouw in ontklede staat. Een aantal klassen der lagere school doorliep hij reeds, en niet alleen nam zijn kennis toe, meer nog, en slechts hierin overtrof hij zijn leeftijdgenoten, zijn lichaamslengte. Bijgevolgen lastig viel te onderscheiden of zijn interesse het resultaat was van deze, wellicht eerste toevallige, pas dan gewilde daad, of hem ertoe voorbestemde, niet dan nadat zijn lichamelijke groei hem op een dag toestond haar te stellen, zelf noemde hij zonder aarzelen het lot als oorzaak, - hoe ook, hij reikte gaandeweg de lagereschooljaren regelmatig aan zaken die zijn leeftijd niet pasten. Droeg deze toewending, door welke hij aanving zich van de openbaarheid af te keren, een verborgen karakter, zijn activiteiten - en de betovering door het geheim van de verborgenheid en het verborgene zelf maakten dit onvermijdelijk - volgden en prikkelden deze aanwas van zijn lichaam en bewustzijn.
Nerveus tastend achter de rijen boeken, met de rechter-, raakte de arm vermoeid, met de linkerhand, nadat het verstrijken van de tijd zijn hunkering naar het Heil deed verflauwen, zijn passie voor God vergleed in hartstocht voor de ontklede staat der sexe, het verboden domein waarheen het godsdienstonderrricht haar verbande haar omkleedde met de geheimenis, door ditzelfde onderricht, het colporteerde de Godheid als het Openbare, van Deze weggenomen, de geloofsijver die de Kerk hem ter voorbereiding op zijn Eerste H. Communie leerde te willen, verkeerde in plichtmatige, niet heel diepe angst voor de Val... tegen dit fond vond hij, achter de rijen boeken, een keer in het vroege ochtendlicht, door het balkon getemperd was het afkomstig uit de tuin, een Duitse editie, omvat door een omslag van zwaar, geribbeld, vezelig papier, verlucht met een figuurstudie, opgebouwd uit arceringen: vertwijfeld aaneenklittende ontkleden, een uitzondering op hun gemoedstoestand vormde de centrale figuur, deze, een man, in gedachten, zetelde op een oneffenheid, zijn kin rustte in de palm van de linkerhand, de elleboog steunde op zijn rechter knie, de overige personen, van wie twee zich vastklampten aan zijn dij - een derde, staande, verborg het gelaat in zijn schoot - waren van meer onbestemde, nee, toch ook Armands kunne. Het betrof een klein boek vol ontkleedheid; in het licht gegeven onder de dekmantel der kunstgeschiedenis, zinspeelde het door middel van de Duitse tekst op de ernst van het geestelijke, hij zag dit als voorwendsel tot het zinnelijke, op zijn minst de vindplaats van het boek wees zijn vermoeden in die richting, hetgeen men aan het oog onttrok was immers dat wat hij zocht! Vele van de in deze ambiguë verhandeling ter adstructie dan wel seductie afgebeelde creaties, vooral de tweedimensionale, behandelden thema's en episoden uit de geschiedenis en mythologie der klassieke oudheid, in kleiner aantal bijbelse, oriëntaalse en vrije onderwerpen, alle binnen
de beperking als in de titel, Der nackte Mensch, lag besloten. Een aanzienlijke groep scheppingen was van bucolische strekking, de naakten waren althans gesitueerd in het vrije veld, konden er naar believen over uitzien, of minstens omringden hen attributen, strekkend tot suggestie van ruraal bestaan. Andere werken, zij bepaalden zich tot de vrouw, plaatsten haar in weelderigzwoele interieurs, veelal reduceerde de kunstenaar haar verblijf tot sofa of sponde, voorzag het toneel overvloedig van kussens, draperieën, linnen beddegoed of meer ondefinieerbaar textiel, zich belust plooiend, zwierig of minutieus, steeds doeltreffend verbeeld.
Hij bladerde jachtig, stokte, o, zijn handen beefden!, tegelijk verkilde zijn lichaam in ochtendkoelte na bedwarmte, deze bleef slechts kortstondig in de pyama achter, hij was attent op mogelijk gerucht, bevangen door begeerte naar kennis van de ontklede staat, ontnuchterd door de angst te worden verrast tijdens de visuele lust. Hij staarde op de uitbeelding van Eva en Venus, onbekend met de laatste; getweeën stonden zij zonder sier tegen een effen fond, de bijbelse figuur confronteerde zich on- | |
| |
verbloemd met Adam - al bedekte hun hand - beiden onthutsend bloot. In overdadige entourage van landschappelijke dan wel textiele aard, zowel als in een mengeling van beide, troffen hem Antiope en Danae door hun vormen, liggende, evenals Kallisto, hun namen strekten in zijn lichaam een vreemde spanning en verfraaiden zijn gemoed overeenkomstig de trant naar welke de personen en decors waren neergezet. Zijn oog viel op nymphen en odalisken, naamloos, de eersten omringd oor het bloot van zelfbewuste, kokette zuigelingen, allen van het mannelijk geslacht. Een zulke presentie van borelingen rond de ontklede staat der vrouw elektriseerde hem, een zodanig arrangement wekte zijn jaloezie. Floreerde in hun blik een besef dat geen gelijke tred hield met hun leeftijd, die integendeel ver vooruit snelde, elke dubbelzinnigheid was hun vreemd, hun status van nieuwgeborene zou anders tevergeefs zijn! Was, gezien hun oogopslag, hun ondervinding omgekeerd evenredig aan hun vorm, hun bijdrage aan het tafereel was tegelijk schalks en naïef, vormde een evenwichtig contrast, liet de zedigheid van de voorstelling onverlet, onderstreepte het ongedwongen en kuis karakter van het naakt. Zij domesticeerden het, en verlevendigde een derde presentie het tableau, een jongeling, of meerderen, in welk stadium ook van ontkleedheid, het deed geen afbreuk aan de voegzaamheid, de borelingen heiligden die samenkomst, waren de idylle rechtvaardiging en doel. De tegenstelling van hun
lichaampjes, de andere, volkomen manlijkheid en de sexe, markeerde de tweeledige loyaliteit van deze laatste, diende tot opstap naar de eenheid van wie als vrouw, en wie als man verschenen, en niet langer waren zij voorwendsel, maar bezegeling, hun bijzijn loste elk contrast, ook dat, wat zij mede vormden, op in deze eenheid, die zij schiepen door er uit geschapen te zijn.
Hij smachtte hevig, zijn gevoelen ging uit naar iets, gelegen zo ver buiten zijn levenskring, dat hij het niet eerder dacht, ook nu was het niet denkbaar, anders dan door het beeld op papier. De borelingen - zij àchtten zijn blik zelfs niet! - verleenden hem nimmer toegang tot hun sfeer, behalve dat zij daartoe niet gemachtigd zouden zijn, of ook hem te oud, van toch te geringe wasdom oordeelden, leefden zij volgens een andere dan de hem vertrouwde orde, bestel, waarvan hij zich kon indenken, dat het ook zíjn tegenwoordigheid vervatte, waarbinnen hem echter zijn lichaam, eerste en enige oorzaak van het beeld, zou ontbreken. De nieuwgeborenen, vaak waren zij gevleugeld, hetgeen hem herinnerde aan de engelreinheid welke het Geloof ook van hem eiste, belichaamden het ideaal van deze onschuld, hun oogopslag, een, zonder bijgedachte, was norm voor alle zedelijkheid, en hierin verschilde hij van hen, dat, en in alleen dit opzicht mocht hij zich hun gelijke noemen, hij wel zuiver was naar lichaam, maar niet naar geest, en niet dan in een staat van schaamte bevredigde hij zijn nieuwsgierigheid, zijn interesse stiet hem uit de kring van alle mensen, hierdoor stond hij alleen.
De borelingen lachten almaar. Armand begreep dit. Toch bleef het verschiet, waarneembaar door het geoefende oog, voor hen gesloten. De strijdigheid van leeftijd en besef, op hun gezichtjes werkzaam èn verzoend, bracht aan het licht dat het vrouwelijk naakt openbaar was, toch voor zich zelf bestemd. Eenmaal aan het licht gekomen, had hun onbeholpen bouw kracht van bewijs: de Verlokking - en was hun lach erkentelijk, attractie moest hun oorzaak zijn, zo waren zij haar alibi - ja, het openbare was onderworpen aan het principe van het nut, het bemantelde dat het naakt bloot zou zijn, omkleedde het met de aardigheid van Herkomst, die Bestemming was, De borelingen bemiddelden tussen tucht en begeerte. Hun taak was het zinnelijke te doen zien als het doelmatige. De vereenzelviging van deze sferen resulteerde in hun bijzijn. Hun presentie versmolt lust en nut. Bezaten zij zichtbare, omlijnde vorm, als dragers van de lering dat het naakt zou prikkelen tot hogere aspiratie dan het de toeschouwer ingaf, waren zij abstract. Zij deden het zinnelijke opgaan in het zinnebeeldige: zich zelf, ontlastten het zo van zijn bezwaarlijk karakter. Zag men ontkleedheid, de trant van uitbeelden misprees deze zienswijze en oordeelde haar onkuis. Men zondigde wanneer men meende te zien wat men zag. Aan het oog deelde zich niet de voorstelling mee welke men gewaar werd, maar de ontkenning van de persoon die, veelal, erop afwezig was, en niet anders kon deze ontkenning worden verbeeld dan als het Vleselijke, dat zij negeerde. Het tafereel verheerlijkte niet het werkelijke, het gebood de wederkerigheid van realiteit en schildering, - was niets van meer inhalig karakter dan het beeld, het tableau behelsde een scherpst denkbare waarschuwing, en dreigend hief het de vinger Bekoring. Representeerde het tableau het Wenselijke, tot in detail spiegelde het zich in zich zelf, in dauw van een hogere orde dan waartoe het naakt, zoals het zich aan het oog, dat het zag zoals het was afgebeeld,
voordeed, behoorde. De borelingen lachten als slechts zij doen, die het genot smaken, lust te paren aan onschuld. Was hun attribuut dubbelzinnigheid, hun lichaampjes waren de incarnatie ervan, en zij beseften dit, toch zonder in het dubbelzinnige te delen. Van deze eenvoud sprak hun lach, die lustig, niet belust was. Omvlinderden zij het naakt der vrouw, het trok de angel uit dit vlees. Kon het verlokking zijn, het was natuur. Zij waren attribuut en gesternte, creatie en lot. Hun mannelijke kunne zinspeelde op het vertier der sexen, tegelijk wet- | |
| |
tigde hun prille vorm de volkomen vrouwelijke naaktheid, en demonstreerde dat deze kuis was. Hun status van boreling verontschuldigde de minnares met de moeder, zonder haar ambiguïteit teniet te doen. De gerijpte vorm plaatste haar dubbelzinnigheid buiten zich, in hen, haar wolken reinheid, en zij, om de rijpheid te ontlasten, hun schaamte immers was nog in diepste slaap, namen haar dubbelzinnigheid op zich. Waren zij het levend bewijs van haar deugd, hun rechtschapen lijfjes spreidden over de, gewenste, volumen en posities een glans van eerbaarheid en nut.
Hij ontwaarde voorts Maja en Diana, Delila en Andromeda, elk van een benaming en in een gesteldheid, dat hij zijns ondanks hijgde, tegelijkertijd ademloos was, en zijn ziel voegde zich dan onmiddellijk naar deze modellen, welke nu hem bezaten in zijn voorstelling. Niet slechts hun posen oriënteerden zijn verlangen, ook de landschappen en interieurs waarin zij zich voordeden stoffeerden zijn dagdroom en gaven richting aan zijn afwending. Later, als hij ontvankelijk werd voor de aanblik van de landelijke natuur, paarde, en pas achteraf besefte hij dit, hun vorm zich aan de velden onder Zinzendorp, opnieuw doortrok hem de toenmalige, eertijds onzinnelijke lust, - van deze genieting het vergeten beeld, gekruist met een nieuw - dat van zijn volwassen jeugd - had het tot vrucht landschap als geheimenis, dit diende de verbeelding tot voedsel, gewonnen, niet dan nadat hij er het landschap inzaaide met zijn sentiment, ook als hij buiten de natuur was. Hij hoopte modellen aan te treffen op zijn tochten waar hij niets vond, toch ontging hem geen gesteldheid in het licht, noch enige gestalte, geen bosschage verraste hem, elke zinking van de grond werd onderzocht op mogelijk verblijf, hoogopgaand gras slokte zijn voetstap op, steeds mateloos en onafzienbaar wuivend, meegaand met wind volgens een protocol dat in het midden liet of het volkomen onverschillig was dan wel deemoedig, ja, elk raam wenkte. Totdat hij thuis kwam in het verdonkerd licht, zijn lichaam opborg in de nacht, een duizelingwekkend zwart dat in hem oprees en de beelden doofde.
Het toeval wilde dat hem een tweede uitgave in handen kwam, een klein album, gewijd aan letteren en kunst. Het bevatte, naast andere verluchtingen, reproducties in kleur, vier in getal, waarvan de tweede: Dubbel Naakt in landschap. Weelde aan blond en blozend vlees. Maar op een dag ging heel de wereld ook voorbij, niet zoals de tijd verstrijkt, zoals een leven ophoudt. Intussen zocht hij in alle vroegte het tweedimensionaal beeld van vrouwelijke ontkleedheid, voortbrengsel, behalve van schilder- en prentkunst, van ook de fotografie, een, zonder kunstzinnig, met belerend oogmerk. Hij vond proeven ervan in weer een andere editie, een breed oriënterend werk, onder het mom: De Man en De Vrouw. Soms kreunde en zuchtte het plafond, vloer der ouderlijke slaapkamer, hield hij de adem in, stokte zijn bezigheid tot het gerucht niet werd vervolgd met het geluid van voetstappen, noch enige stem klonk. Zo lichtte hij de hand met de eis tot openbaarheid die het toeziend oog van de wereld aan zijn daden stelde. Was het trouwens niet van belang dat hij verband legde tussen de matineuze kijklust en zijn afgedrevenheid uit de kudde naar een plaats twee-hoog achter, waar hij zich starogend de natuur dacht onder Zinzendorp omdat hij er het meest volkomen was, omringd door weelde, te rijker naar gelang dat zijn voorstellingen afglansden op het aanzicht, het stomme hout en groen een dimensie gaven in welke het verlangen besloten lag te zamen met de vervulling, vergelijkbaar met de wijze waarop een spaarvarken een muntstuk bevatte waarvan de zijden elkaars keerzijden zijn?
Bracht hij nu hier in rechte lijn zich zelf voort? Produceerde hij bijgevolg ook Papa, staande tot hem in betrekking, constellatie, gelijk aan die, in welke zich een man heden ten dage tot hem verhield, connectie, breed uitgemeten in de krocht, waar hersens hun beider beeld aaneensmeedden tot een band die knelde rond de gedachte, daarbij diep in het gemoed sneed, geheugenis kleurde met de tint van gal, haar met deze stof op smaak bracht doordat de verleden tijd niets was dan als deze? O, ja, hier kon hij niet omheen!, dit laatste stond vast! Bemerkte, na een leeftijd, hij niet de ijverzucht als, op een namiddag, bij onbestemd seizoen, vagelijk bij weer, hij met zijn moeder beneden zat aan tafel, zij onder naai- of verstelwerk een keer berustend of verhalend mededeelde betreffende aangelegenheden aangaande hun gezamenlijke belang en dat van hem in het bijzonder en te bestaan in het algemeen, tot Papa thuis kwam van diens broodwinning, niet slechts het huis betrad tot in de kamer, ook er een evenwicht herstelde door dat van hem en Mama te verstoren? Ja, ook als hij nog thuis zat, niet meer dan dat, toestand, durend sinds zijn vroegste jeugd, en hij zich afzonderde, was de beslotenis een bron van onrust en ontwrichting, onafgebroken wellend uit zijn ligplaats op de vloer, vloeiing, omlaag door de plafonds, steil neerwaarts, tot daar, waar Zij achterbleef, en verder nog, met dan gering verval, naar Hem, paraat in het Machtsfiliaal, doorbrekend de zon, wolkendek dat zich opent, oneindige vochtschittering, zo licht als koel, zacht doorregenend, iriserend, waarna het dek opnieuw sloot.
Terstond verscheen de hemelwagen, een schelp, bewield schip, voluptueus vormend, putto's omvlindering, fond van blauw. Afrondend de wolken, roomblank, smeuïg. Tot
| |
| |
middelpunt der ontkleden een dame, de houding, als gesteund door een chaise-longue, gesteund in de oksel, een arm naar voren gestrekt, waar zij aanbood, en inviteerde, beide, de andere, diagonaal kruiste de borst, een waaier, ontplooid, in de bekuilde hand, geringe, spits toelopende vingers, een ironie om de kleine mond, gezonde wangen, doorschijnende, licht puilende ogen, blauw, tweeërlei expressie: koket-voornaam, recht uit het beeld kijkend, naar de beschouwer - híj! - lichaamsbewust, wezenloos, het haar gekapt, zelfs opgestoken, behoudt het natuurlijke, parasols beschaduwen, gedienstigheid, nimfencoterie, devotie, geëxalteerde trouw, verering door de in half, heel of in driekwart profiel omringende ontkleden, weer andere en face, allen op- of neerkijkend, voor zich heen ook, verslaafd aan zicht, aanvallig liggend, liggend zittend, gutsend over de boorden van het voertuig, aanhangend, meedrijvend, zwevend, bloesemt regen, festoenen, drapering van stof, stofloos. Lier.
Dat men niet naar hem omkeek schreef hij allicht toch toe aan iets buiten hem tegenwoordig, dit was als waas, mysterie, het legde hem in lucht in, raadselwolk, het tekende niet hem maar de nalatigen, zijn voorbeeld strekte tot afschrikking, zoals ook heel zijn lijf derden, onder wie hij, een les was, evenals zijn hoofd, verdichting van stofloos. Was er nu iets waarachtigers dan zijn dronkenschap door daglicht na voorbije ontmoeting voorafgaand aan zijn daad van reclusie? Hoor het lispelend loof, en daar, daar draaft een wereld, langs hekken, en met jou mee: Galop, pas op, ruimte is op! En zie het wuiven, het gras. Neem het gevogelte, zo vrij, kijk naar de mol, zo verborgen, de vis, zo stil! En luister... daar in de verte stommelend, een trein, - de dag: overweldigende schepper, absolute bedeler, vorst van het landschap, onthullend verhuller, zuivere openbaarmaking, zee van peilloosheid, volmaakt eenworder, opheffend verheffend, opgelost. Gezalfd licht, wind ademt, hemel weent, gemolken zwerk, wolken dek. Niet aan Hen denken, jongen, je lichaam gestrekt, strekt dit je lichaam tot eer, zo puur je houding, zo rein je intentie. Long, adem nu nauwelijks, hart, sla alsmaar trager, oog, het is slechts in de geest te zien, - merk dan hoe het geschiedt, uit de kapel aan het dak, in het ledig; kalm wiekend stijgt verlangen op, - tot ijlte. O, zuiverend licht, landschap, schoot voor Armand.
Zijn borst scheurde dan weldra open, van sleutelbeen tot middenrif, en verder nog scheurde het front hem, tot diep onder de navel, en dit opene, ontvouwing van innerlijkheid, zoals, woedde zij als het bij uitstek gedachte, een kon worden aangetroffen in niet enig organisme, vertoonde, gezochte, gelijkenis. Aanvankelijk scheen het bestaande uit hem weg te groeien, massale boompartijen tot gehele wouden, velden zowel als oceanen, de hoogste der steden tot het geringste dorp, en dit scheen alles uit hem voort te komen, want hij wenste zijn lichaam te zijn: oorsprong en doem beide. Maar ook opende zich in hysterie, in de kramp van behoefte, uit zucht ook, zijn borst bij wijze van muil, zich over de globe stulpend. Werd hij buiten het geheel gesloten, vroeg hij er vergeefs belet, hij zou dat, wat uitsloot - en dit scheen de wereld - tot zich nemen. Kon hij niet in de spijs gaan, zoals wel de spijs in hem, en had hij niet een recht op de sexe, en was zij niet toegankelijk zoals men een landschap inloopt, noch even rondom en zonder besef, en was haar collectiviteit - haar landschappelijkheid - bedrieglijk en per persoon verbijzonderd, staat, die hij louter dacht als zich zelf, dan diende het bestaande vernietigd.
Maar hoor! Opnieuw reed, daar in de verte, een trein, heen, het traject naar Oostland. Hij zou een kaartje kopen. Hen verlaten doordat men zich verwijderde van hem, maar heel het verschiet van zulk een afreis leidde tot niets dan tot Hen, immers, hij ging als in een cirkel zonder kompas in het volmaakt ontledigd veld, zijn grond, immers zijn blik. Dienovereenkomstig, wilde hij er het zijn koers ten nutte maken, meed er elk vast punt zijn oog. Lag niet zijn jongenstijd al achter hem in Zinzendorp, gelijk, glijdend door zee, waar, wegens de dichtheid van het lichaam, water open is ter plaatse van het lijf, men door een fase gaat in lineaire richting, niet zonder onophoudelijkheid, tot ook dit ophield? Er kwam een eind aan elk ogenblik. De climax van zijn reeks momenten was er geen. In geen hoedanigheid representeerde zijn lichaam de persoon die, eertijds, men hem, of hij zelf zich, voorspiegelde, belofte, waarvan hij zich niet herinnerde dat zij was gedaan, noch heugde het hem haar te hebben afgelegd, te hebben willen zijn, gestand doen of te zijn geweest, ja, de gedachte aan zo een belofte was hem vreemd, evenmin was de dag van vandaag vervulde verleden verwachting, of vergeten voorgesteld verschiet, zijn jeugd wijlde op het hoogtepunt van haar bloei, zijn blik weidde met hetzelfde recht als Die, welke eerst hèm neerzette, - rustte hij nu op de vloer, de druk van zijn lichaam bezwaarde Hen als dood gewicht.
Men kijkt in de diepte van een vallei, ontdekt zijn vorm, nietig bij er onmetelijk oprijzende hoogten, en de blik volgt een smalle, zilverige stroom tot de einder, onder blauw dat, op zijn beurt, dit alles, de bergflanken, het formidabele bekken, de rotsige steilten, doet ineenschrompelen tot het formaat van kinderlijke waar, tot slechts een wereld op de kleinste schaal, langs zijn slaap parelt het, tot in verten.
|
|