Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Drie gedichten Charlotte Mutsaers Palingdroom De trein vertrekt, maar onze hond draagt in zijn bek een forse paling in het rond. De hele eerste klas die stinkt en menig reiziger voelt al zijn goede geld verlinkt. Daar drukt een grijze passagier tegen de stank het ochtendblad in zijn vizier. Een dame met een roodvos om valt kwijnend flauw. Ikzelf lig krom en trek terstond de noodrem neer. De trein staat stil, wij vliegen vloekend heen en weer. Bagage steigert uit het net en op de grond maken chique valiezen pret. Daar voegen zich nog tasjes bij - Bagagetango! - van de gekste makelij. Fluwelen tas omarmt karbies, de kattemand miauwt: bis! bis! Een beauty-case van kroko-leer stroomt leeg: dat ruikt beslist naar meer! De conducteur die kaartjes knipt mikt op Heer Hond, maar die ontglipt. [pagina 35] [p. 35] Een staart uit kont en één uit kop zo draaft de schat perron en dodelijke spoorbaan op. Vijf treinen knarsen in elkaar en meters bloed zit aan de rails, bijzonder naar! Wijzelf gaan hollend aan de haal: eerst man, dan vrouw, dan hond met spartelende aal. En wat het vreemdst van alles is: Heer Hond die houdt niet eens van vis! [pagina 36] [p. 36] Alles dood Hoog de kasteelzaal. Ik alleen thuis. De klok zonder klepel. Waar is mijn muis? O kom, o kom of breng mij om! 'k Zie paardezadels staan, maar geen paarderug. De kandelabers glimmen en geen kaars blinkt terug. O kom, o kom of breng mij om! De champagne houdt zich stil, de glazen staan vol stof. Mijn magneet trekt niets meer aan, de spijkers worden dof. O kom, o kom of breng mij om! Geen kelk verheft zich uit de vaas. Ik hoor geen vogels meer. De veertjes op mijn eigen hoofd, die liggen plat terneer. O kom, o kom of breng mij om! Mijn hele tuin is uitgebrand. De haan draait aan een spit en van de kleuren om mij heen resten slechts zwart en wit. O kom, o kom en breng mij mee: een groene tulp rood gebladerd, een brief geschreven op fluweel, een speksteen door en door geaderd, een ananas, een bezemsteel. O kom, o kom of breng mij om! [pagina 37] [p. 37] Marche sombre des comcombres 's Nachts het venster opgeschoven, 'k zie de straat geheel van boven. Zwarte komkommers zij aan zij dragen zomaar een hondje voorbij. Vier witte poten wijzen omhoog, de ruggegraat staat in een boog. Ik krijs mijn ouders de dekens uit: ‘Kom snel, een parade van levend fruit!’ (of zijn het nu groenten? Al sla je me dood...) Papa verliest tranen, Mama houdt zich groot: Hoe kàn het bestaan, dat is ònze hond, die tien jaar geleden de dood al vond! [pagina 38] [p. 38] Wat doet me dat dier nu in Godsnaam benee, was hij in de hemel soms erg ontevree? Mijn vader blaast zacht op zijn hondefluit en roept op zijn liefst: ‘Zeg Fox, gaan we uit? Gaat-ie mee naar het park of naar het café of wil je linea recta naar zee? Je eetbak die staat nog steeds bij de haard, je halsbanden bleven keurig bewaard. Je ballen, je knots zijn op zolder gestald, maar sinds je vertrek is hun leven vergald. Kom, blaf naar ons terug en bijt van je af, want voor je het weet, lig je weer in je graf!’ Maar Fox blijft in katzwijm en hoort ons niet, wij kunnen gewoonweg niet meer van verdriet. Zo zompig bonkt daar de komkommertred, ik durf voorlopig beslist niet naar bed. Voor het eerst die nacht met mijn moeder verwant slapen wij saam in de hondemand. Vorige Volgende