| |
| |
| |
Intermezzo
Kees Ouwens
Ver weg - liet de plaats zich nog slechts bij benadering vaststellen, het geluid kwam onmiskenbaar uit de richting van de dorpskom - werd de stilte van de nacht verbroken... o, haast quasi-verwíj́derd!, - schenen dit geluid en de afstand die het moest overbruggen om zijn oor te bereiken meer te zijn dan zinsbegoocheling, het was verstandig van Armand dat hij het beeld, in hem opgeroepen door hetgeen behalve hoorbaar meer nog van hem verwijderd was, door middel van dit beeld wel al zocht te worden gekend, niet op voorhand vereenzelvigde met gindse werkelijkheid, - dan haast echt nabij, verplaatste een geluid zich zwoegend over de wegen, en klaarblijkelijk werd het object dat het voortbracht in zijn voortgang aanmerkelijk gehinderd door de bochten en smaltes waaraan het idyllische traject zo rijk was. Toch klonk het zodanig - hij zou zijn indruk echter nog niet kunnen weergeven - dat hij scherp besefte, hoe er wel absoluut geen macht of hindernis zou zijn die het kon beletten kalmweg naderbij te komen. Daar, op ruime afstand tegelijk zo na dat Armand, was hij ook hieromtrent tot slechts ontoereikende waarneming in staat, nochtans foutloos kon aangeven langs welke route de geluidsbron, als hij haar bestemming was, hem op zijn plaats voor de voordeur zou bereiken, klonk het geraas van een gemotoriseerd voertuig, of ook van meerdere, nu toch gehinderd door de gebrekkigheid van zijn waarneming kon hij dit niet met zekerheid bepalen, maar ofschoon hun bron nog onvermijdelijk bij hem vandaan was en, tweede aanwijzing voor de ontzaglijke maat van hun volume, zij zulke obstakels als huizen en geboomte moesten overwinnen om tot hem door te dringen, en ware het niet dat hij de vraag liefst nog open liet, de reusachtige omvang der klanken zou voldoende zijn geweest hem ervan te overtuigen dat sprake moest zijn, beslist van meer dan één voertuig, voortrollend door de nacht over de smalle wegen die hij zich elk afzonderlijk voor de geest kon halen.
Als hij met zijn front naar het huis stond naderde het geluid hem in de rug, het kon daarom niet anders of het kwam uit de richting van de dorpskom, en hij zag het Rondeel, als hij de ogen sloot. Nu vorderde het heel snel. Het bereikte het einde van de Gezichtslaan, enig motorvoertuig - liever dan ruwweg te gissen, zijn oordeel over de aard van de geluidsbron was al geavanceerd, beperkte Armand zijn schatting tot het getal een - schakelde in een lagere versnelling, rondde een bocht, ging, net als ook Gerard en hij zoëven, over de brug uit steen - er lag terzijde een begraafplaats, hier weidde een zwart - om snelheid te meerderen brulde het weer onmiddellijk uit alle macht, en dit zwellen en krimpen van het motorgeraas herhaalde zich met eerst een korte, dan ruimere tussenpoos nog twee maal, - en luister!, hoorde hij niet alsnog hoe het een echo had in dat van een tweede wagen? Ging het voertuig tussen beide geluidspieken in de richting van Bijwijk, het stond geen andere weg open, en reeds dacht Armand dat het aan hem voorbij zou gaan, dan toch - en hij was ook weer niet verrast - dook het geraas ten derde male ineen, was het vehikel eensklaps in de laan, en naarmate het dichterbij kwam, aldus snelheid meerderde, zwol het motorgeluid - het had hier haast geen hindernissen meer te nemen - aan tot weer grotere hoorbaarheid dan tevoren, het vulde niet slechts de nachtelijke hemel, ook elke nauwste ruimte tussen de huizen, het spoelde als een zee rond Armand en joelde als een storm om hem heen. Het was nu zo dicht genaderd dat, als werd het daartoe voortgebracht, het in staat was hem krachtig in de rug te duwen, het rukte aan de panden van zijn regenjas, blies zijn kapsel onhebbelijk naar voren, scheen vast van plan - omdat hij niet gerechtigd was te zien wat het tot oorzaak had? - de benedenhelft van zijn gezicht te drukken tegen de bovenste der luttele glas-in-lood-raampjes in de voordeur, de bovenhelft op het deurpaneel zelf - hij steunde al
met zijn voorhoofd tegen het kleine naambord - opdat hij de ogen sloot. O, zeker, zo het al kon resulteren in enig vergelijkbaar effect, het zou verkeerd zijn te veronderstellen dat enkel een geraas als dit bij machte was tot heel deze beroering rond zijn lichaam - zijn neusbeen perste zich ook zo pijnlijk tegen de bovendorpel van het smalle deurraam, dat in de anders nachtelijke stilte het bot hoorbaar zou kraken - zo veel opschudding moest eerder het gevolg zijn van overmatig luchtvolume, door
| |
| |
enig voertuig - het was nu haast ter hoogte van Armands adres - als een vloedgolf opgestuwd, nog bij een snelheid, niet hoger dan marstempo, zelfs al minderde het zijn vaart ook dadelijk tot die van de bezadigde gang van een wandelaar, en, ja, dan zou het stoppen. Mocht de bestuurder van zins zijn te bevorderen dat het ook daadwerkelijk tot stilstand kwam, althans het gehoor verried dat hij niet wenste af te zien van het oorverdovend gerucht dat de motor, draaide deze ten volle, in staat was voort te brengen, noch van het kennelijk genoegen dat dit onnozel vermaak hem schonk. Om het motorvermogen te kunnen aanwenden door het weg te nemen, zo geleidelijk snelheid te minderen, betrachtte de chauffeur weliswaar gelijkmatigheid in de overbrenging, op de wielen, van de remmende werking der compressie, maar deed dit slechts in schijn. Hanteerde hij de versnellingshendel correct, debrayeerde zijn ene voet, bedienden, steeds als de aandrijving was onderbroken, beide tegelijk het gaspedaal en de koppeling met twee vlugge, aan elkaar tegengestelde bewegingen, op het moment dat de overbrenging opnieuw in werking kon treden, drukten zij de pedalen andermaal neer, hielden deze, waaronder het gaspedaal, in hun diepste stand vast, verlieten, terwille van herhaalde, flukse voetbediening, die positie schielijk - waar het de linker voet betrof voor het laatst, wat de rechter aanging om erin terug te keren - teneinde de motor in de vrijloop te brengen, waarna het voertuig voortrolde zonder te worden aangedreven en stilletjes en onbekommerd op zijn snelheid inteerde, maar het motorgeraas, nu de bestuurder het toerental, vrij van elke last, in de kortste tijd tot het maximum had kunnen voeren, vaagde die rust volledig weg. Dan, haast onwillekeurige reactie op deze tegendraadse stijl van chaufferen, drong Armand geheel zijn front tegen de voordeur, zijn neus drukte zich ondraaglijk op de bovendorpel van het smalle glas-in-loodraam, en het kleine naambord kreeg nu zwaar te
lijden van de drang van zijn voorhoofd, hij hoorde boven zich het glas-in-lood der vensters aan de overloop in de talloze vattingen nerveus klepperen, de ramen als geheel stonden gevaarlijk hol en konden wel elk ogenblik naar binnen openscheuren. Zijn regenjas en hoofdhaar grabbelden op de kracht van de immense luchtverplaatsing almaar over de voordeur, en zijn oren liepen zo overvol met de trillingen van het motorgeraas, dat het geluid zijn hoofd dreigde samen te drukken, opdat, gezien van boven en opzij, dit bestond uit niet meer dan zijn profiel en als een tak was in de wind. Wilde men het risico dat hij de precieze aard van de geluidsbron ontdekte tot een minimum beperken, hij merkte hoe men achter om zijn hoofd een soort gerei aanbracht, dit passend maakte, dan tegen zijn slapen klemde, tenslotte verankerde men de voorziening ruw op zijn schouders, haar constructie, zij omgaf zijn kapsel aan drie kanten, belette hem het hoofd ook maar iets af te wenden, vergeefs beproefde hij het naar de straat te keren, en hij raakte, om de gebeurtenissen te kunnen volgen en doorgronden, voornamelijk aangewezen op de vermoedens die zijn gehoor hem ingaf omtrent herkomst en doel van al dit buitenissig, misschien zelfs nutteloos lawaai. De enige beweging die hem, wilde hij met de blik iets opvangen van wat gaande was, werd toegestaan - en hoe ontoereikend bleek zij! - was de luttele verdraaiing van de ogen naar de hoeken der oogkassen, en hij bracht hen zo ver naar rechts dat hij, langs de stam van de hoog opgesnoeide conifeer terzijde van de voordeur en voorbij de taxus naast de linker der hekstijlen aan de toegang tot de oprit, ten leste een glimp opving van de verticale, zwarte chauffeurscabine van een vrachtwagen. Deze draaide de motor ook excessief, voerde geen licht, zodat, zocht men geheimhouding, men die niet vond. Onttrok de overige constructie van de truck zich aan zijn waarneming, de cabine zweefde schijnbaar vrij boven het voorwiel, rond de velg lag een zo kolossale
luchtband, dat, de band inbegrepen, het wiel een doorsnee had ter grootte van een volwassen man, uit de achterwand van de trotse, stalen opbouw wonden zich een paar rubber leidingen weg uit zijn gezichtsveld naar iets nog onbepaalds, misschien ook - in het licht van het ongehoorde waarmee de nacht heenging leek deze toepassing plots heel zinvol - eindigden zij zonder op enige voorziening te zijn aangesloten. Door het portierraam - was dit, om hem iets toe te roepen, omlaag gedraaid, men zou het motorlawaai zonder gevolg trachten te overstemmen - keek de bestuurder van het voertuig in zijn richting, Armand kon niet onderscheiden of diens gezicht, het schemerde mat binnen de raamlijst, een bijzondere, met het motorgeraas harmoniërende of anderszins betekenisvolle uitdrukking droeg, dan wel - en zonder deugdelijke grond veronderstelde hij dit laatste-slechts in afwachting naar hem was toegewend, niet ongeduldig, maar in alle rust, in hoe flagrante tegenspraak die kalmte ook scheen met het geraas van de zware, voluit draaiende motor en met de orkaankracht waarmee de atmosfeer, bleek het voertuig ook geheel tot stilstand gekomen, zich met geweld ophoopte tegen de rug van Armand. Hij stelde tevens vast hoe aan de stuurkant van de truck een uitlaatpijp, door middel van een verticale inrichting op voldoende afstand van de cabine achter de chauffeursplaats gemonteerd, de verbrandingsgassen, als met reusachtige adem opgestuwd, immuun voor de storm, recht omhoog blies. Trachtte hij de ogen dan verder naar rechts te verdraaien, in de hoop dat een detail, kenmerk van het geheel, de overige constructie van de truck verried,
| |
| |
waar tussenruimte de cabine bleek te scheiden van een mogelijk aanwezige, aan de trekker opgelegde, open of gesloten voorziening voor vrachtvervoer, stuitten zij met een schok tegen een pal, deze, hoe sterk zij ook aandrongen, belette hen zich scherper nog opzij te bewegen, en hij zag niets anders, achter de cabine langs, aan het eindpunt van de smalle strook tussen haar stalen achterwand en de grens van zijn gezichtsveld, dan de duistere, openslaande deuren naar het terras aan de voorzijde van een der huizen aan de overkant van de laan. Intussen meende hij haast met zekerheid te kunnen uitmaken - hoe zou één vrachtwagen ook een zo schrikwekkend geraas kunnen voortbrengen als aldoor klonk! - dat achter de truck waarvan de chauffeur oplettend naar hem keek, diens gezicht bleef althans naar hem toegewend - en zie, het hoofd steeds in alle rust naar links gekeerd bracht de bestuurder nu een dronk uit op Armand, hief met een gebaar dat gewoonte verried, een kruik, bewoog deze naar de mond, boog het hoofd met overgave achterover - ja, in aansluiting op de truck van deze, dorstige, chauffeur, en dienaangaande werd zijn vermoeden voortdurend sterker, moest een volgende, denkelijk net zo machtige, anders haast even zware vrachtwagen in aantocht zijn, - was de reeds gearriveerde gestopt ter hoogte van zijn lichaam, en kwam geen tweede aan, hoe zou een storm als die hem vreemd in de rug woei, ooit kunnen duren?! Eerst toen, en toch was hij niet in het minst verbaasd - zo vlug gewende hij aan het uitzonderlijke van deze nacht, dat diens verschijnen niet meer dan logisch, daardoor noodzakelijk leek - merkte hij de persoon op van een bijrijder, zijn tegenwoordigheid - ergo, en dit beviel Armand, hem kon de kruik met drank onmogelijk nog eerst zijn aangereikt - werd hij pas gewaar nadat de hulpkracht het rechter portier van de cabine waar hij zicht op had moest hebben geopend, op het trottoir sprong, het portier sloot, dan, als begon hij juist zijn
dagtaak, monter voor de truck langs trad, niet om zich heen, enkel voor zich keek, als zag hij reeds dat, waarheen hij ging. Deze knul - want altijd waren bijrijders jeugdig - sloeg niet de minste acht op het dwaze misbruik van de motor, waaraan de bestuurder, doof immers voor de bedenkingen van zijn halfwas, zich overgaf. In zijn hoedanigheid van handlanger, en zijn haar wuifde blond, stak hij in het tempo van de werkman die zonder haast, ook zonder dralen zijn plicht doet, de straat over, betrad het trottoir, en bij het hek dat toegang gaf tot de oprit, voegde zich dan, als het niets, zijn maat bij hem, deze was even groot, had eenzelfde gang, bezat een gelijke kalmte als hij, zij wisselden zelfs geen blik, hadden allicht hun instructies, kenden ook die van elkaar en betraden, schouder aan schouder, op hun weg naar de voordeur zonder aarzeling de oprit naast het huis, waar glans. Op hun nadering werd Armand - hij klampte al heel zijn front aan het smalle glas-in-loodraam, om hem heen grabbelden zijn jas en kapsel op steeds dezelfde luchtverplaatsing als vertwijfeld over de houten voordeur, de klemconstructie op zijn schouders hield zijn hoofd halsstarrig en wreed naar voren gericht, en, ach, tenslotte moest zijn neus wel zijn verbrijzeld tegen de bovendorpel van het luttel raamkozijn, o, ja, de benedenhelft van zijn gezicht, alsook boord en voorpanden van zijn overhemd en kraag en sluiting van zijn regenjas waren kleverig en warm bebloed, tussen zijn mond en de deur, door welke engte hij heel licht nog had kunnen ademen, ontbrak hem nu ook de minste ruimte, zelfs plakte het bloed uit de neus hem de lippen opeen, en zijn voorhoofd deukte het starre, kleine naambord, dat hem zoëven nog stug had afgeweerd, ten laatste volkomen in... op hun nadering werd Armand, en in zijn vooruitgeschoven positie scheen dit toch reeds onmogelijk, dwingender nog in de richting van de ruimte binnenshuis gedreven - boven hem klepperde het glas-in-lood langs de overloop allengs zo
vervaarlijk, dat de ramen, konden zij de druk waaraan zij bloot stonden nauwelijks weerstaan, deze inspanning beslist niet veel langer zouden volhouden - maar toen de bijrijders - zij droegen degelijke beroepskleding, rond deze was de atmosfeer in rust - hem bereikten - in zijn ooghoeken doemde de blonde uit de voorste truck onmetelijk groot op, de andere, even ontzaglijk, raakte weer meteen buiten zijn gezichtsveld - streken zij zijn haar, het wuifde op de luchtverplaatsing onverminderd naar voren, en hun toewijding scheen belangeloos, teder van zijn slapen en de deur weg, - tekende het niet de situatie, dat hij de stappen van hun zware, hoge schoenen op het grind zelfs niet had gehoord, dat zij, ogenschijnlijk zonder haast, hem toch als in een flits naderden, en even plotseling aan hem als aan een waarheid raakten? Zij posteerden zich aan weerszijden van zijn lichaam, en elk legden zij een hand op zijn schouders. Hij was nu vrijwel met de deur versmolten, nauwelijks bespeurde hij nog de scheidingslijn op de grens van zijn kleding en zijn aangezicht met het deurpaneel dat zijn aanwezigheid zocht, en nooit, dacht hij - in niets immers verschilde hij meer van de toegang tot het huis - nooit zou het de bijrijders gelukken het hout en glas-in-lood van zijn front te ontdoen, zelfs kon hij niet langer onderscheiden of hem de adem werd benomen, of dat hij weigerde nog te ademen, zo heftig wenste hij de eenheid met de deur. Hij probeerde nog, teneinde de bijrijders bij zich vandaan te houden, daartoe zijn armen aan te wenden - want kwamen zij beiden niet, hoezeer het hem ook ontbrak aan de bereidheid zich te lenen tot die taak, aan hem hun plicht vervullen? - maar plotseling was het
| |
| |
ondoenlijk de plaats van zijn armen te bepalen en zocht hij in het niets rond. Waarom, dacht hij, staat, al was het uit nieuwsgierigheid, men, daar boven, niet eenmaal van de bedden op om hier beneden bij de voordeur poolshoogte te nemen, indien men het geraas van de motors, het klepperen van het glas-in-lood nabij het slaapvertrek, alsook de reusachtige zucht van de luchtverplaatsing die rond het huis joelt, niet begroet als juist een zodanige verwerkelijking van een toeleg, dat men het eigen, slechts van voltrekking verschillend voornemen hiervoor met een gerust hart laat varen? Waarom anders dan om deze gebeurtenissen op te merken lag men in afwachting wakker, terwijl de blik boorde door het duister en het gehoor gretig de stilte peilde op geluid? Vereiste dit voorval inderdaad een zulke, enghartige eer dan ongekunstelde uitleg, een waarin, op de verdieping, men zich wel bescheidenlijk op de achtergrond hield, maar er alleszins verkeerde in een positie, waarin men er het roer der gebeurtenissen in handen had? Trok men niet immers één lijn met de deur, al vereenzelvigde deze zich ook eerst met zijn lichaam, en lijfde zij dit bij het huis in, en dat de deur - zij was waarlijk Justitia, bemiddelde tussen belanghebbenden, wees dezen, naar wellicht toch zou blijken niet zonder partijdigheid, op recht en plicht - hen inzake een kwestie van niet heel ondergeschikt belang in gebreke stelde, was dit maar schijn?, - o, ja, zoals de deur zich met hem confronteerde, welk een contrast vormde dit met de lichte toets van zijn hand, wanneer hij haar opende, - verkoos juist de deur niet onveranderlijk de wederpartij, bleek deze voorkeur niet ook uit dit touché? Toch, daar stond tegenover, en welk een zegen was dit, dat de pijn, veroorzaakt door de luchtverplaatsing, als deze zijn neusbeen met de bovendorpel van het kleine glas-in-loodraam in aanraking bracht, geheel was verdwenen, en Armand meende nu, dat deze uitkomst werd verkregen
doordat, waarin dit ook zijn oorzaak had, en zelfs al vond hij deze, de op hem uitgeoefende druk tenslotte was opgeheven. Faalde hij de plaats van zijn armen te bepalen, het was of zij hem ontbraken. Toen concludeerde hij - en was niet zijn slotsom sluitstuk van een vereenzelviging? - behalve zijn aangezicht, ook zijn overige lichaam aan de venijnig naar hem opdringende voordeur te hebben prijsgegeven, maar volgens een ritueel, in een mate verstoken van een bevattelijk beloop, dat niet ondoorzichtigheid hem voor een raadsel stelde, maar zo klare eenvoud, dat deze zich aan zijn begrip onttrok. Bleek anderzijds, dankzij zijn lijfelijk aandeel in de voltrekking ervan, de beweegreden van zijn incorporatie in de deur niet zeer wel naspeurbaar, bewezen overwegingen als die hem door het hoofd speelden, behalve dat zijn bewustzijn niet met zijn lichaam ophield te bestaan, niet vooral dat het zonder dit toebehoren elke greep op de gebeurtenissen verloor, en hem niet meer zou dienen? En inderdaad, luisterde hij nog eens aandachtig naar het geraas van de motors en het windgejoel, deze geluiden stierven weg, schiepen een sfeer van rust. Hij sperde de ogen wijd open en spiedde naar weerskanten. Toch... zo de stilte, door in te treden, in zijn verlossing bewilligde, de ondoorgrondelijkheid
| |
| |
die haar naast deze compassie gelijkelijk kenmerkte, liet hem onverminderd in onzekerheid omtrent het verdere verloop van de gebeurtenissen, en veeleer dan te denken dat de dreiging van de nacht was opgeheven, geloofde hij dat zij van gedaante had gewisseld en, vermomd nu als zijn lichaam, opnieuw in hem omdwaalde. Zijn jas en kapsel grabbelden niet langer over de deur, men had de klem rond zijn hoofd verwijderd en zijn lijf vrijgemaakt van de toegang tot het huis. De bijrijders bogen zich dan vertrouwelijk naar hem over, en beiden tegelijk fluisterden zij hem iets in het oor; hun woorden, zo uitgezegd dat deze, behalve naar betekenis, naar dictie, als uit een mond kwamen, volgden elkaar in zinsverband en gelijkmatig op. Nam Armand hun eenstemmigheid, en die althans kon geen verwarring stichten, voor kennisgeving aan, ondanks dat de stilte intrad verstond hij hun boodschap niet, en hun adem, als een zuchtje wind met dor blad, speelde doelloos over zijn profiel. Spraken zij als een man, waar zij er twee waren, zij konden niet deze ene persoon zijn, tevens hem, Armand, elk aan een kant terzijde staan, noch leek het denkbaar dat zij zich konden vinden in de enkeling die, zoals zij, sprak uit een mond, welke de hunne was, en heel dit tegenbewijs van hun twee-eenheid, deze weerlegging, èn van de idee dat zij binnen een personage, optraden als afzonderlijke personen, èn van die, dat, als handlangers, zij zonder eigen gezicht zouden zijn, maakte hun bestaan anders dan denkbeeldig, - was niet juist deze gesteldheid er de oorzaak van dat Armand hun boodschap begreep, niet naar de letter, naar de geest? De samenklank van vraag en constatering in een wel heel kokette buiging van hun stem - hun lippen kriebelden in zijn oor, en hij meende stellig dit foutloos te kunnen interpreteren - overtuigde hem er ogenblikkelijk van, dat zij, namens een derde persoon - als halfwas immers
hadden zij geen recht van initiatief - een invitatie uitspraken, en er tevens zeker van waren dat hij deze zou aanvaarden, niet door horigheid, door toewending. Zij keerden zich dan gedrieën van het huis af, lieten de voordeur voor wat zij was, en weldra stapte Armand tussen zijn begeleiders over het grind, kruiste het trottoir, en zag. De bijrijders - in functie bleek deze hierin te bestaan dat zij zich ertoe beperkten uitbreiding te geven aan zijn lichaam - flankeerden hem naar behoren, hun handen rustten slechts vederlicht op zijn schouders, zij oefenden geen enkele aandrang op hem uit, veeleer - en, na al wat hem reeds overkwam, en nadat zij hem hadden bevrijd van de deur, was er reden het tegendeel te geloven? - leken zij hem in bescherming te nemen. Zijn neus, zonder de geringste stijfheid als de bovendorpel van het glas-in-loodpaneel het bot verbrijzelde, bleef, toen Armand zich een kwartslag in de richting van de straat keerde, heel kort nog naar de voordeur gewend, de lob volgde echter weldra de draaiing van zijn hoofd, en toen hij het gezicht al naar de rijweg had gekeerd, en stil hield, beschreef het bebloede vlees nog ongeremd zijn baan en stopte met een slag tegen zijn rechter wang. Deze curve van zijn orgaan trof Armand onaangenaam, en even meende hij te wenen, en reeds waande hij zich geschonden, toen hij ontdekte, en het leidde zijn aandacht af van de kwetsuur, hoe aan de overzijde van de laan, achter de truck die hij al dadelijk vanuit de ooghoeken waarnam, een volgende stond geparkeerd, bij eerste aanblik in niets verschillend van die ervoor, de vrachtruimte - had ook dit een betekenis die hij niet kende? - wegens de kastanjeboom voor het huis van de oude Mevrouw, en nabij de araucaria, aanvankelijk minder zichtbaar. Aldus zetelde thans een tweetal cabines als fiere, beglaasde loges boven het grillige profiel van de autobanden, en Armand, tot zijn verwondering, bedacht hoe het bloed dat hem uit de neus vloeide dit mogelijk tot bedding zocht,
en zij, de cabines, keken tegelijk in de verte en om zich heen. Als nu Armand onder begeleiding rechtstreeks op diens wagen toekwam - geïnspireerd door volgorde trad de chauffeur op als voorman van het konvooi, hij glimlachte slechts met de mond, zijn ogen, ingevolge de nacht, schenen buiten dienst - bracht de bestuurder van de het eerst aangekomen truck nog eenmaal een dronk op hem uit, zette - waartoe zij krulden - de kruik aan zijn lippen, wierp het hoofd achterover, drenkte zich, borg de kruik dan weg met kalme, liefdevolle gebaren, opende het portier - het raampje, opdat men onbelemmerd met de buitenwereld zou communiceren, bleek inderdaad neergedraaid - en klauterde langs het reusachtige wiel omlaag. De chauffeur van de tweede vrachtwagen - en toch leek hij Armand eerder eenzelvig dan toegewijd, ja, minder bescheiden dan kleurloos, ook zag hij nu dat de trucks zonder gesloten vrachtruimten waren, slechts een vlakke, welbestede leegte met zich voerden - bracht reeds aan de voorste oplegger, een gestrekt, laag plateau, rustend op een achttiental wielen, onevenredig en naar grootte verdeeld over de eigen assen en die van de trekker, geassisteerd de voorziening in orde, over welke, dankzij een rollend onderstel - en kijk toch, haast ging dit schuil onder gekorste modder! - een zware, langarmige hijskraan omlaag kon rijden naar het wegdek. De zetel van de machinist, te zamen met de motor welke de kraan kon doen rijden en heffen, was in een vierkante stalen opbouw geplaatst, en deze had men aan drie zijden voorzien van ramen; zo bleek één venster, het middelste van een drietal in het front van het kraanhuis - en hoe praktisch was dit! - naar boven te kunnen worden uitgezet, en Armand, van de toedracht getuige doorgrondde
| |
| |
hij haar beloop, niet haar betekenis, bezag, daar zij een uiting was van de techniek, deze installatie, ofschoon niet zonder argwaan, met instemming want hij beminde het nut. De beide chauffeurs - hun handelingen dan grepen ineen als de raderen van hun machinerie - onderscheidden zich, gelijk de bijrijders en de cabines die zij verlieten, en als was ook dit betekenisvol, uiterlijk in niets van elkaar, dientengevolge bevond hun persoon zich op meer dan één plaats tegelijk. Dan volgden de toebereidselen elkaar vlug en ordelijk op. Niemand sprak een woord. De hijskraan, en even ontstond de indruk dat zij tot haar verplaatsing zelf besloot, rolde op eigen kracht naar het wegdek - was echter het konvooi niet slechts op doorreis, waartoe, in godsnaam, op dit uur, en in deze voltooide wijk?! - en nu bevreemdde het Armand, dat aan de kraanarm een volkomen bedrijfsklare heistelling bevestigd bleek niet alleen, deze, als was haar constructie vederlicht en zonder enige weerbarstigheid, werd ook in enkele ogenblikken op het grasperk tussen trottoir en wegdek in positie gebracht. Tevens ontdekte hij dat de bestuurder van de voorste truck - en behoefde hij slechts toe te zien, kon deze verandering aan zijn aandacht ontsnappen als niet zijn onoplettendheid daartoe de wens uitdrukte? - na nog de dronk op hem te hebben ingesteld, van functie had gewisseld, hij klauterde in het kraanhuis, nam plaats op het stalen machinistenzadel, en bracht eenmaal de kraan verreden en de stelling opgericht - trok hij een hendel naar zich toe, achter zijn zitplaats wond zich een kabel rond een as - het blok omhoog. De oplegger van de tweede truck - en waarom sprong dit plots zo in het oog? - was wel beladen met zware, vierkante betonnen palen, en ongetwijfeld ook zou men deze op een bouwplaats in de grond drijven, maar de strop om hen van de laadvloer op te nemen, uit horizontale in verticale stand te brengen, in die positie onder het blok te plaatsen, hing, van een katrol
in de top van de kraan, doelloos langs de stelling neer. Maar ook dan:
| |
| |
behoorden de palen, naast de oplegger, daar naast elkaar, in afwachting van hun beurt, niet eerst door middel van vast, achter de cabine gemonteerd, op deze truck afwezig toebehoren op het grasperk aan de rijweg te worden gedeponeerd? Pas dan omsnoerde de strop hen. Om toch te voorzien in de leemte die de opzet van het heiwerk vertoonde - men kon immers met mankracht niet volstaan - bleek aanvullende toerusting vereist, maar deze was niet voorhanden; buiten het materiaal en de benodigdheden die als het ware in de laan waren uitgestald, bespeurde Armand nergens een constructie om, bij wijze van ontbrekende schakel, in de keten van bouwkundige werkzaamheden in te voegen, noch ook hoorde hij, omtrent het Rondeel, het motorgeluid van enig voertuig dat, over dezelfde smalle wegen als de reeds gearriveerde, met een voorziening te hulp schoot en alsnog bediende. Het was en bleef integendeel volkomen stil, het verrijden van de kraan naar het wegdek, het oprichten van de stelling, noch het omhoog brengen van het blok, hadden - en welk een contrast vormde dit met het lawaai dat de chauffeurs bij aankomst maakten en met dat van het luchtvolume, opgestuwd door hun vrachtwagens! - ook maar het minste gerucht gemaakt, in het kraanhuis, op het zadel nu een weinig dwars gezeten, toch steeds de handen paraat aan de bedieningshendels, blikte de machinist onbewogen in zijn richting, de lippen ontkruld, ook de chauffeur van de tweede vrachtwagen - hij steunde, na zijn deel van het werk te hebben gedaan, met de hand tegen de rechter van de beide hoogoprijzende geleiders waartussen het blok omlaag zou glijden - keek uitdrukkingsloos zijn kant uit. Dan wendde Armand het hoofd, naar links, dan naar rechts, aldus ving hij de blikken van de bijrijders, zij keken al naar hem en lachten bemoedigend en stil, en hun uiterlijke gelijkenis was zo groot, dat zij elkaar leken te spiegelen en alsnog een illusie schenen, zij knepen Armand meelevend in de schouders, maar oefenden opnieuw
geen enkele aandrang uit - zij, bijrijders en chauffeurs, ook opgesomd waren zij nihil, hun taak was niets te zijn dan zijn wil! - en volstonden ermee te wachten tot hij zelf in beweging kwam, en er blijk van gaf - want baande door een verleden tijd zich niet juist dit moment een weg tot hier? - zijn opdracht te begrijpen, en deze, daar het zijn plicht betrof, en al vergde het ook alles van zijn lichaam, daadwerkelijk te willen vervullen. Zijn lippen kierden een weinig - en hoe stònd hem dit! - zijn mond was jongensachtig warm van het bloed, gestaag stroomde het hem uit de neus, hem leegde dit - en heel kort duizelde het Armand - het gleed zonder haast langs zijn kin, deels volgde het zijn hals naar de boord van zijn overhemd, reeds zakte het door de voorpanden en naderde het de broeksband, deels schampte het de blinde sluiting van zijn regenjas, kleurde er de stof almaar meer, voor het overige drupte het vrij op het asfalt, mêlée, waar, in de stilte van de nacht, het zachtjes, lekkend tikte, een enkele keer, door slechts een geringe hoofdbeweging, bevlekte het zijn pantalon omtrent de zoom, of viel het op de neus van zijn bottines, - ach, en een zeurderig gevoel van spijt bekroop hem, van dit suède schoeisel, zijn essentie, liet het zich welhaast met geen middel verwijderen! Hij bracht een hand naar zijn mond en deze hand was terstond kleverig en rood. Hij wierp over de schouder, en even rustte daarbij zijn kin op de hand van de linker der bijrijders, een blik op zijn ouderlijk huis, in de ramen stond het duister, de erker leek een oog dat uit de gevel puilde, waaruit het licht was weggenomen, in de zijmuur warrelde de voordeur, hij meende dan in haar opening twee gestalten te onderscheiden, voor de nacht gereed, en naar hem toegewend. Mochten zij zich beraden op te nemen stappen, zichtbaar was dat zij hun rol beperkten, slechts een lijdzaam aandeel hadden aan zijn thuiskomst, en dat tussen hun competentie en die van het konvooi de
voordeurdrempel als scheidslijn lag. De weidse kastanje aan de straat, de kroon over hem gewelfd, en hij verbeeldde zich met Gerard, voorheen, onder haar langs te gaan, als de oude Mevrouw over een lotgeval las in haar krant, koesterde een immens zwart. Hij wendde het hoofd af van zijn thuis en trad naar voren, dit ontruimde zijn schouders, zij verkilden terstond, achter hem vielen de armen van de bijrijders met een zachte plof tegen hun lenden. Terwijl hij de stelling naderde, knikte de tweede chauffeur hem goedkeurend toe, nam de hand, waarmee hij zich tegen de rechter geleider steunde, van deze weg, pakte Armand, toen hij nabij was gekomen, behulpzaam bij de schouders, draaide hem met geruste drang een halve slag en hielp hem zijn positie tussen de hoge ronde stijlen in te nemen - wat was het vreemd, dat dit nog enig manoeuvreren kostte, want bleek niet plotseling zijn plaats, als had hij, voor slechts een boodschap, kort weggemoeten, voor hem vrijgehouden? - en even dacht hij weer verschrikt aan zijn kleding, die het bloed uit zijn neus geheel bedierf, en waarom, bereid tot vergelding van zijn fout, men, behalve het tijdstip, en al trof hem hiervoor geen blaam, hem bovendien nog zijn bevlekking zou hebben te verwijten! - dat zijn profiel, eenmaal door de voordeur aangeraakt, voortaan toch anders, wellicht zelfs fraaier oogde, troostte hem echter weer direkt, bracht, en hij waande zich opgetogen, de balans van tegenkanting en volharding, waarvan hij, door het verloop van de nacht, een ogenblik had gevreesd dat zij in zijn nadeel zou doorslaan, in gelukkig evenwicht - dan weldra, het gezicht naar zijn ouderlijk huis gekeerd, stond hij correct in de stelling, de bijrijders versmolten
| |
| |
met de gestalten in de voordeur, de chauffeur, nadat deze bij zijn installatie behulpzaam was, trad, als om zijn werk te keuren, een aantal passen terug, en Armand, dankbaar, wierp nog eerst op hem een blik, dan op de machinist, die achter de ruiten van het kraanhuis, wel onverwacht goed zichtbaar, toch als volkomen onherkenbaar was, een keer diep ademde, daarbij de ogen sloot, van een hendel, met de linkerhand, de koppeling dichtgreep, dan, als wees hij met dit manuaal een verantwoordelijkheid af, de hendel beslist naar voren duwde. Armand wierp het hoofd in de nek, ontwaarde een wolkenflard, trachtte dit in wanhoop te doorgronden, en keek naar het blok, dat uit de nachtelijke hemel, in vrije val... Hij zag vanuit een hoogte neer in de droom, nee, het was verwarder, en hij meende zich te horen roepen naar iets dat juist nog zijn nabijheid koos, maar dan zijn plaats verliet en neergleed in een dal, nee, in een schacht, onmetelijk vallend, zoals zijn lichaam... want dit was hij toch?!
|
|