De utopie van een waarzegger
Ad van Iterson
Waarom maakt iemand een vierdeling? Om meer en beter inzicht te verschaffen in samenhangen die zonder die vierdeling niet of niet zo duidelijk zijn te onderkennen, mag je aannemen. Die verheldering biedt Beckers vierdeling niet. Ik althans kan in de uitwerking ervan nauwelijks aanknopingspunten met lange-termijnontwikkelingen ontdekken. Het is allemaal beschrijving, nogal willekeurig ook: er wordt amper iets geduid. Waar het niet anders kan, waar een samenhang moét worden gelegd of juist ontkend, verschuilt Becker zich achter de retorische figuur van de ‘aanwijzingen’. ‘Er zijn geen aanwijzingen, dat de oorlogsjaren de mentaliteit van deze generatie hebben omgebogen.’ Slechts één keer waagt hij zich aan iets van een echte, beredeneerde verklaring. Welke factoren, vraagt hij zich af, zijn verantwoordelijk voor het verschil tussen de stille en de protesterende generatie? Veranderingen ‘in de sfeer van omstandigheden’ zijn van belang geweest, zegt hij dan, maar de trendbreuk moet voornamelijk worden toegeschreven aan veranderingen ‘in de sfeer van preferenties’. Volgens Becker zijn versnelde processen van democratisering, emancipatie en ontmaterialisering te verklaren uit veranderde voorkeuren van een aantal mensen, in dit geval een generatie. Naïef, dit voluntarisme, maar het zegt ook niets, want waar komen die voorkeuren vandaan? Waarom willen zoveel mensen op hetzelfde moment ineens hetzelfde?
Als Beckers vierdeling niet attent maakt op onvermoede of onbegrepen samenhangen, waar is die dan goed voor? Dat blijkt aan het eind van het stuk. De vierdeling is gemaakt om voor elke generatie apart een paar toekomstmogelijkheden te kunnen schetsen. Toekomstmogelijkheden betreffen de tijd die komen moet, niet die van morgen, maar van de eerste twee decennia, dus daar valt bijna geen zinnig woord over te zeggen. Het is niet zo, dat een deel van de toekomst als een natuurramp over ons komt en dat het andere deel ‘maakbaar’ is. Autonome maatschappelijke ontwikkelingen bestaan niet, ook niet in het buitenland, en er is weliswaar voortdurend van alles ‘maakbaar’, maar wat er alles bij elkaar na verloop van enige tijd uitkomt, is toch weer anders dan iedereen had gehoopt. Dat laatste nu is een betrekkelijk autonoom verlopend proces en dat maakt deze speculaties over de toekomst, al gaat het alleen om Nederlanders en reikt het niet verder dan het eind van de eeuw, tot waarzeggen uit het koffiedik.
Becker schetst voor elke onderscheiden generatie een pessimistisch en een optimistisch toekomstbeeld. Het eerste zal ervan komen als iedereen de zaak van de verzorgingsstaat maar op zijn beloop laat; het tweede zal de generaties deelachtig worden als ze de goede ‘opstelling’ willen aannemen. De leden van de vooroorlogse generatie moeten inkomensoffers willen brengen, de leden van de stille generatie moeten hun ervaring en vitaliteit willen aanbieden, de leden van de protestgeneratie moeten hun romantisch elan van vroeger willen reactiveren en de leden van de verloren generatie moeten... ja, wat moeten die willen willen? In ieder geval niet bezwijken voor propaganda van extreem rechts en extreem links. O ja, en ze moeten willen wachten op de Franklin Roosevelt van de jaren tachtig, die echter niet zal slagen als de leden van de verloren generatie niet een actieve, positieve inzet willen tonen.
Maar wat als de ‘omstandigheden’, autonoom als ze zijn, nu eens drastisch veranderen? Dan wil men wel andere dingen. Stel, de Verenigde Staten en de Sowjetunie beginnen een kernoorlog (een kinderachtig voorbeeld, maar wel duidelijk), dan wil je geen ervaring en vitaliteit meer aanbieden of je romantisch elan reactiveren, dan wou je dat je een schuilkelder had gebouwd.
Becker laat het voorkomen alsof de omstan-