Een verkeerde kapstok
Beatrijs Ritsema
De indeling in vier generaties met hun min of meer specifieke kenmerken lijkt op het eerste gezicht vrij plausibel, zij het dat de vraag is of je er veel mee opschiet.
Ik vind het stuk een beetje in het descriptieve blijven steken. Er staat niet zoveel nieuws in; het biedt geen opzienbarende inzichten in de recente geschiedenis, noch verheldering voor de (nabije) toekomst.
Misschien is het denken in generaties (het accentueren van de verschillen daartussen) zelf wel een uitvloeisel van de jaren zestig. In die tijd gold het adagium ‘vertrouw niemand van boven de dertig’, een idee dat bij mijn weten nooit eerder in de geschiedenis zo sterk geheerst heeft. Het jezelf afzetten tegen de vorige generatie is natuurlijk zo oud als de wereld, maar in de jaren zestig werd deze tegenstelling niet alleen in gezins- en schoolverband uitgevochten, maar ook in allerlei andere facetten van het leven: kunst, politiek, muziek en mode. Tegenwoordig is de generatiekloof weer tot normale proporties teruggebracht, een goede ontwikkeling, lijkt me, dus ik vraag me af hoe nuttig het is om deze variabele extra op te poetsen. Er zijn al zoveel van die demografische gegevenheden: sexe, godsdienst, huwelijkse staat, politieke voorkeur, opleiding, en overal valt wel een theorie omheen te bouwen.
Ik vind het stuk een ondoorzichtige mengeling van sociologie en politiek. Het grootste gedeelte wordt in beslag genomen door de beschrijving van de eigenschappen van de onderscheiden generaties. En het slot gaat over de vraag ‘waar gaan we naar toe, c.q. waar moet het heen?’.
In mijn idee hebben deze twee onderwerpen weinig met elkaar te maken. Het is ongetwijfeld waar dat de tijd waarin iemand opgroeit invloed heeft op zijn denken of levenshouding, maar in hoeverre kun je, door dit in kaart te brengen, de toekomst beter voorspellen? Nu ik erover nadenk, vind ik het indelen van de bevolking in generaties een verkeerd soort kapstok om een maatschappijvisie aan op te hangen. Het is te globaal en te statisch. Mensen horen weliswaar door hun leeftijd tot een bepaalde generatie, maar ze kunnen zich in heel verschillende richtingen ontwikkelen. Sommige hippies zijn nog steeds hippies, anderen zijn directeur van een bank geworden.
Waarom zou iemand uit de Stille Generatie geen charismatisch leider kunnen worden? Ik denk nu aan Van Agt, Mies Bouwman en Johan Maasbach.
Becker heeft het over de ‘Tweede Wereldcrisis’. Dit vind ik nogal sterk uitgedrukt. De economische crisis van deze tijd is niet te vergelijken met die van de jaren dertig toen er echte armoede werd geleden. Daar is nu in de westerse landen geen sprake van, behalve misschien hier en daar in Amerika. Het gemiddelde welvaartspeil in Nederland bevindt zich nog steeds op het niveau van 1970.
Wat mij een beetje tegenstaat in dit stuk is dat de protestgeneratie en de jaren zestig impliciet als norm genomen worden waar de andere tegen afgezet worden. Vooroorlogs is oud en telt zowat niet meer mee; stil is nu eenmaal stil; verloren is zielig. Becker betreurt het dat de belangrijkste waarden uit die tijd, namelijk ‘spreiding van macht, kennis en inkomen’ teloor dreigen te gaan. Dit zijn nastrevenswaardige doeleinden, maar afgezien van een rechtvaardiger inkomensbeleid hebben de jaren zestig achteraf gezien weinig opgeleverd. De democratisering heeft in een aantal sectoren tot een chaotische bureaucratie geleid, waarin efficiëntie ver te zoeken was en handige personen zich langs slinkse wegen