groeiden’, dan vergist hij zich. Voor de ouderen groeiden toen de bomen tot de hemel, maar veel jongeren voelden dat dit zo niet lang meer door zou gaan. Er werd geprotesteerd tegen de aanleg van steeds meer autowegen, tegen de bouw van nieuwe veel te luxueuze voorsteden, en tegen Bijlmers, tunnels en metro's. Men kwam in opstand tegen de vele uitingen van laat-kolonialisme, die er voor zorgden dat de productie van luxe goederen kunstmatig door kon gaan: Vietnam, Angola, Zuid-Afrika, Latijns-Amerika.
De zuinige, sterk agrarische culturen van Vietnam en Cuba dienden als voorbeeld voor de overvloedige maatschappij van het westen. In plaats van nog meer roomkloppers en een toepassing van gevaarlijk geachte kernenergie, wilden de protesterenden een nieuwe soberheid met volkstuintjes en windmolens.
Roel van Duyn, een bestsellerauteur in die dagen, heeft bij mijn weten nooit tegen hard werken gewaarschuwd. Integendeel, hij had eerder een bijna calvinistische afkeer van overconsumptie. Het zonder noodzaak verbruiken van de schaarse middelen, dat deden de ouderen, en daar was hij tegen.
Achteraf kan worden geconstateerd dat de economische recessie en de werkloosheid van de laten jaren zestig al in de lucht hingen. Nu kunnen we ook zien hoe het juist de jongeren waren, die hier op inspeelden door niet al te snel een beroep op de arbeidsmarkt te doen. Ze deden wat langer over hun studie, voerden een sobere leefstijl, gingen op reis naar goedkope landen, en als ze terugkwamen begonnen ze een tweede studie. Een volledige baan hoefde niet voor hen.
Ikzelf herinner me uit deze periode dat ik er vrijwel zeker van was dat er voor mij na mijn afstuderen (in 1973) geen werk zou zijn. Waarom dan haast gemaakt? Ik gaf voorlopig de voorkeur aan de poëzie, aan boeken lezen, reisjes maken, door de stad slenteren, gebouwen bezetten, stukjes schrijven, rustig rondkijken om te zien wat er aan het veranderen was. Als niemand ons dan nodig had, konden we ons verblijf in het wachtlokaal maar beter zo dragelijk mogelijk maken. We konden nog lang genoeg op het arbeidsbureau doorbrengen. Ook dat bleek achteraf goed voorvoeld.
De werkgelegenheid die op dat moment eigenlijk al te kort schoot, bleef juist door het gedrag van de protestgeneratie langer dan verwacht mocht worden op peil. Er was door de jeugd een cultuur en een ideologie ontwikkeld waardoor de werkloosheid tijdelijk in nevelen was gehuld. Het leven moest niet al te vervelend worden. Al verwachtten we bitter weinig van de toekomst, krampachtig hielden we de moed er in.
Anders dan Hartog meent wordt werkloosheid niet door ledigheid bevorderd. Dan zou er nu niet zo naar arbeidstijdverkorting worden gestreefd. Werkloosheid ontstaat wanneer iedereen werken wil op een moment dat er aan werk geen behoefte is. En dat was wat de protestgeneratie nu juist wist te voorkomen.
Een andere bedenking tegen het verhaal van Becker is, dat hij er zonder veel argumenten van uitgaat dat er tussen de huidige ‘lost generation’ en de generatie van de naoorlogse geboortegolf aanzienlijke verschillen moeten zijn.
In werkelijkheid zijn de verschillen echter miniem. Wie er van houdt in generaties te tellen, kan maar beter uitgaan van één grote naoorlogse generatie. Geboren in een tijd van groeiende welvaart, schoolgegaan op scholen die niet op de veranderingen zijn voorbereid, gehuisvest in een wereld van woningnood, groot geworden in een maatschappij die, ondanks alle mooie woorden, niet op aankomende arbeidskrachten te wachten staat.
De overeenkomsten tussen de beide door Becker onderscheiden groepen zijn niet gering. Beide zijn geremd, en beide reageren op dezelfde, angstige wijze: met seks, drugs en rock 'n roll. De ene helft luistert naar Mick Jagger, de andere naar de Sex Pistols, maar de boodschap die ze te horen krijgen is vrijwel identiek. No future, van de toekomst niets dan slechts.
Dat er tussen Beckers protestgeneratie en de door hem betreurde verloren generatie in werkelijkheid geen noemenswaardige verschillen zijn, wordt bevestigd door wat er aan kwantitatief onderzoek over beide groepen bekend is. In een binnenkort te verschijnen Jeugdnota van het Sociaal en Cultureel Planbureau is op basis van enkele recente surveys een inventarisatie gemaakt van de opvattingen die de verschillende leeftijdsgroepen hebben over culturele en maatschappelijke onderwerpen.
Uit deze onderzoeken blijkt dat de categorie 15 tot 25-jarigen inderdaad in veel opzichten van de rest van de bevolking verschilt. Kijken we echter beter, en vergelijken we hun opvattingen met de opvattingen van de groep die aan hen voorafgaat, de 25 tot 35-jarigen, dan blijkt dat er hier nauwelijks verschillen bestaan. Beide groepen voelen zich sterk aangetrokken tot buitenparlementaire acties. Over de toekomst, de maatschappij, het huwelijk en de cultuur denken ze vrijwel identiek. Voor het onderscheiden van een afzonderlijke categorie jongeren blijkt geen enkele reden.
Als Gertrude Stein over een interessante generatie mocht zeggen dat deze voor de toekomst verloren was, dan mag Becker dat zeker doen over de generatie die nu de maatschappij wel of niet betreedt. Maar het is wel nodig om de nadruk te leggen op het woordje all, wanneer we zeggen: you are all a lost generation. Verloren gaan is het ergste niet, maar dan wel graag samen.