Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Rusland begint bij de IJssel (2 en slot)
| |
[pagina 38]
| |
rukken, weer schrijven. Het Henry Jamesartikel eindelijk af. 's Avonds bij Galja. Ze vertelde dat er in Leningrad huiszoekingen waren in verband met de voorbereiding van een rechtszaak tegen de vrouw van Sacharov. Verhalen over hun vorige zomervakantie in Estland. Ze vond me moe en gespannen, wat ik bestreed. Cees bij Frits.
2/VI Overdag. Gisterenavond laat thuis gekomen, whisky gedronken en naar bed. De hele dag in de ambassade gezeten om het James-stuk over te typen. Vooral v.A. was erg behulpzaam en gastvrij. Bood me de ‘rode salon’ aan, nadat de secretaris me in het nauwe halletje bij de voordeur had willen zetten. Warme dag, de deur naar het balkon stond open en door de kamer zweefden iedere keer als ik opkeek populierenpluisjes. De straten liggen er vol mee, als het een beetje waait stuiven ze als sneeuw door de lucht. Hier ook voor het raam een paar populieren die vol hangen met die kleverige witte trossen. Herinner me de populieren-kapok ook uit '67, toen ik opgewonden was van het feestelijk absurde van de ongekende lente-sneeuw in de lanen bij de universiteit. Mevrouw v.A. nodigde me uit om te blijven voor de lunch. Hij verliep ontspannener en prettiger dan eerder deze week. Gesprek over vrouwen en literatuur en over de orthodoxe kerk, waarvan zij beiden lid zijn geworden. Zou dat zelf toch niet willen, ondanks al mijn gefascineerd zijn. Ik blijf een sympathiserende Nederlander. Moest denken aan mijn eerste reis naar Rusland, met Utrechtse geografie-studenten, van wie er enkele steeds maar naar kerken wilden vanuit een soort toeristische protesthouding tegen ‘het regime’. Zou ik ook zo zijn geworden of is er bij mij toch meer in het spel? 's Avonds bij de vertaler A. Had hem sinds '67 niet meer gezien. Opvallend weinig veranderd ondanks zijn baard en zijn nieuwe, serieuze, levendige jonge joodse vrouw. Ontvangst aan zijn schrijfbureau, als bij de dokter - ik in een fauteuil ernaast, hij op een hoge stoel, spelend met een pen, erachter. Hij zei dat de situatie in het land was verslechterd. Sommige Russen durfden al niet meer met buitenlanders om te gaan. Mis ja zou volgens de verhalen onder andere vervolgd zijn in verband met handel in boeken en ikonen. Zou tijdens het proces al zijn eerder bekentenissen en verklaringen hebben ingetrokken. Ik moest A. vertellen wat ik in de jaren tussen '67 en nu allemaal had uitgevoerd. Aansluitend een algemeen gesprek over literatuur, waarbij we het vaak eens waren. Bijvoorbeeld over de unieke kwaliteit van Platonov en over de armoede, goedkoopte van Boelgakovs algemeen bejubelde De meester en Margarita. A. drukte zich, vooral in het negatieve, fraai en komisch uit - ik moest vaak om hem lachen. Zijn vrouw later aan tafel ook, maar schudde dan haar vroeg grijze hoofd en maakte een afwijzend handgebaar: ‘Ach, jij!’ A. vertelde dat hij in '66 op een feestje was waar iedereen het over het pas verschenen De meester en Margarita had, en hij desgevraagd tot algemene ontsteltenis zei dat hij het ‘drek’ vond. Een van de aanwezigen kwam later op hem af om onder vier ogen te vragen of hij dat echt gemeend had. Familieruzies over die roman - een vriend van A. die hem niet mooi vond werd het huis uitgezet. Over ‘vrijheid van meningsuiting’ gesproken! A.'s afschuw van Leningrad en de pretenties van de mensen die er wonen. ‘Een absoluut dode provinciestad’. Hij vertelde mij het nieuwtje van het Nederlandse uitstel van de plaatsing van de kruisraketten. ‘Zijn ze dan bij jullie de inval van '40 vergeten?’ Aan tafel vertelde ik over de werkloosheid onder Nederlandse intellectuelen en andere groepen, over onze problemen met buitenlanders (‘waarom sturen jullie ze niet gewoon naar huis?’), over criminaliteit, over de financiële positie van schrijvers en vertalers. Zij luistert met een scherpe, geconcentreerde blik in haar donkere ogen, hij met het gezicht afgewend - verstoring van een gekoesterd beeld van de ‘andere wereld’? Ze vroegen me ansichtkaarten te sturen. Daarmee vormen ze zich een voorstelling van landen waar ze nooit geweest zijn en nooit verwachten te komen. Ze hadden, toen de mogelijkheid daartoe leek te bestaan, niet willen emigreren - ik durfde niet goed te vragen waarom. Misschien was het in verband met haar moeder die in hun tweekamerflat bij hen woont. Volgens A. en zijn vrouw zijn de openbare bejaardenvoorzieningen hier slecht. Een arts had tegen de familieleden van een demente patiënt gezegd: ‘Ik kan hem wel laten opnemen, maar dan is ie binnen twee weken dood’. Tot de laatste metro bij hen gezeten. Gevoel van warmte collegialiteit, veel meer dan vroeger, toen ik door A.'s non-conformistische nurksheid werd afgeschrikt. Misschien kwam het voor een deel door haar aanwezigheid. Het geheel zonder drank (A. zegt geen alcohol meer te drinken, zijn vrouw zegt dat ze van hem niet mag, maar het af en toe lekker toch doet). Belofte, vooral van haar kant, om de volgende keer voor wodka te zorgen. Ze brengen me samen naar de lift.
's Avonds. Vanmiddag in Slavjanski Bazar geluncht. Aan tafel met jonge vader, moeder en kind. Het gebruikelijke in privacy met elkaar aan tafel zitten, zonder blikken, zonder gesprek. Ze waren het grootste deel van de tijd in de weer met het kalmeren van hun kleuterdochter, die ze tactvol zo ver mogelijk van mij vandaan hadden gezet. Lang wachten, goed voedsel, bediening door jongens in gebor- | |
[pagina 39]
| |
duurde Russische hemden met opstaand kraagje. Onechte folkloristische sfeer. Lelijke entourage. Honderdvijftig gram. Na vergeefs bezoek aan de valuta-boekwinkel in hotel Rossija (‘inventarisatie’) naar het Bolsjoj-plantsoen waar, toen ik even op een bank zat, Kolja met enkele vriendjes verscheen en bij me kwam zitten voor een praatje. Hoe het met mijn voet ging etc. Daarna stond hij snel op en verdween in het gezelschap van een magere licht-blonde jongen met snor. Tot gauw! Ik bleef nog tien minuten zitten en maakte voor het definitieve weggaan een rondje om de fontein. Kolja verscheen weer met de blonde. Stelde hem voor: Joeri. Ze wilden me naar de metro brengen. Ik vroeg of ik nog ergens in de buurt koffie kon drinken. Gezamenlijk naar het ‘Artiestencafé’, waar de portier en de diensters de jongens kenden. Eerst druivensap - er bleek geen koffie te zijn - daarna een fles witte wijn op tafel. Verdere kennismaking. Kolja (20) werkt in de radiohandel, Joeri (23) op een bank. Het haar van de laatste was geblondeerd. Dat van Kolja opvallend gegroeid in twee dagen. Hij vroeg of ik aan sport deed - figuur goed bewaard voor mijn leeftijd! Ze wonen bij hun ouders, Joeri buiten de stad. Hij had vanmorgen geholpen bij het hooien en ondanks de regen een diep-roze buitenkleur gekregen. Opmerking van Kolja, die vertelde in het verre oosten te zijn geboren: ‘Daar wonen ook veel joden, maar die wonen overal; ze vermenigvuldigen zich als konijnen’. Daarbij een vies gezicht. We besluiten morgenmiddag met zijn drieën naar het ‘blauwe’ (nichten-)strand te gaan als het mooi weer is. Vandaag is het kil. Op de terugweg, in de onderdoorgang bij mijn hotel, van een boerenvrouw drie pioenrozen gekocht - twee rode en een witte, in een krant gewikkeld, voor twee roebel. Vanmorgen waren in dezelfde onderdoorgang twee puppies te koop, met de ogen nog dicht - tien roebel per stuk. Had er graag een voor Cees willen meenemen. De pioenen staan nu in een vaas op mijn kamer, met daarvoor de foto van Cees en onze vriendinnen. De bloemen herinneren me aan onze tuin in Hengelo en aan mijn laatste bezoek aan de zieke Clay Hunt in Williamstown. Zijn kamer stond toen, net als de huizen van iedereen in het stadje, vol witte pioenen. Passage over pioenen opgezocht in Leopolds Albumblad.
3/VI Vannacht angstdroom over een moord die ik gepleegd had en over een vloedgolf in de Amsterdamse grachten, die me opnam en meesleurde. Tegen de ochtend prettiger droom over onze kinderen Kiki en Winnie - enorme portretten van hen. Vergeefs geprobeerd Cees te bellen. Na het ontbijt vluchtig kerkbezoek. Opnieuw twee kaarsen aangestoken en gekeken naar stijf ingebakerde doopkinderen, die in een zijbeuk door een priester werden rondgedragen langs de voornaamste ikonen en meegenomen naar de ruimte rondom het altaar. Met hun gezicht naar de ikonostase tilde hij hen hoog. boven zich en maakte hij met hen kruistekens. Me vandaar gehaast om op tijd te zijn voor mijn afspraak met Kolja en Joeri. Ze stonden me op te wachten op het perron van de metro toen ik aan kwam rijden. Prettig gevoel in de zondagse massa twee vriendjes te hebben. Samen appels gekocht. Eén halte met de tram en daarna half uurtje lopen. Strandje met gras en zand en uitzicht op brede rivierarmen met oevers die deels met bos begroeid waren, deels kaal met uitzicht op een gloednieuwe wijk met zwijgende witte wolkenkrabbers, hier en daar versierd met kolossale propagandaschilderingen. Associatie met de vreemde archaïsche bouwwerken in Platonovs Bouwput en met mijn eerste aankomst - per boot - in New York. Mijn vriendjes wilden staande zonnebaden - dat was het beste voor je huid. De hele middag om ons heen ook veel staande zonnebaders. Joeri was uiterst tenger in zijn zwembroek en al behoorlijk (rood-)gebruind, Kolja goor en vormeloos dik. Ze gingen op zoek naar vrienden met een extra badhanddoek om op te liggen en kwamen tenslotte aan met een jongen die een langwerpige katoenen lap bij zich had. Hij was niet mooi, maar had wel een aantrekkelijk gezicht, dikke lippen - als hij ze open deed opvallend mooie tanden - en iets dols in zijn lichte ogen. Zijn opmerkingen waren bijna niet te verstaan, zo slecht gearticuleerd met een stoterige diepe stem. Toen ik zei dat het zo beter liggen was dan in het gras, zei hij - wat ik eerst niet verstond, maar Kolja voor me vertaalde -: ‘Als je in het gras ligt word je groen in plaats van bruin’. Haha! Kolja en Joeri waren nogal ongedurig; ze gingen regelmatig samen op stap en lieten mij dan alleen op het kleed achter met hun intrigerende, slecht verstaanbare vriend. Hij was iets forser en mannelijk-esthetischer gebouwd dan de andere twee, met een grote, goed gevulde, blauw-wit geblokte zwembroek. Ik begon een praatje waar hij meteen op inging. Hij heette Serjozja, was achttien, communicatie-expert in opleiding. Filosofisch depressief in zijn uitlatingen. ‘Nu is het het begin van de zomer, daar verheug je je de hele winter op, maar het is zo weer voorbij en dan is het eigenlijk niets geweest.’ ‘Alles moet zijn zoals God het beslist. Lenin was er en hij kon niets anders doen dan revolutie maken. Stalin zal ook wel hebben moeten zijn zoals hij was.’ Hij had een stapeltje kranten bij zich, waar hij mij nu en dan meesmuilend uit voorlas - ‘ze schrijven maar precies wat ze willen’. We losten, blote schouder tegen blote schouder gedrukt, samen een kruiswoordpuzzel op met af en toe hulp van | |
[pagina 40]
| |
nabijgelegen ‘blauwen’. Was hij zelf blauw? Uit schampere opmerkingen over buren aan wie je ‘het’ onmiddellijk kon zien meende ik op te maken van niet. Kolja en Joeri, die elders kennissen hadden ontdekt, kwamen af en toe terug en boden dan iets te eten of te drinken aan. Om ongeveer zeven uur braken we op. Met de metro naar het centrum. Wandeling over de Gorkistraat en toen met zijn vieren naar het ‘Artiestencafé’. Fles champagne, daarna witte wijn. Gesprek over voedsel, kleren, prijzen in het Westen en hier. Verhaal van mij over onze sociale steun, waar ze geen idee van hadden. Serjozja vertelde, om een voorbeeld van Sowjetverhoudingen te geven. dat zijn vader bij de verkeerspolitie werkte en dat hij uiteraard geen bekeuring zou schrijven als hij een lid van het Centrale Comité op een overtreding betrapte. ‘Overal zijn onrechtvaardigheden, hier zus, daar zo.’ Onder handschriften in het Russisch vergeleken op papieren servetten. Ik wilde schrijven: dag, Serjozja, ik vind je een leuke jongen, maar liet het laatste weg. De hele tijd al een soort plichtsgevoel tegenover Kolja, die mij een beetje als de zijne behandelt. Er werd ook nog gesproken over wat de jongens mij allemaal in Moskou konden laten zien. Serjozja: ‘Vergeet niet hem mee te nemen naar het museum van de strijdkrachten’. Bij het afscheid zei ik wel tegen hem dat ik hem een leuke jongen vond en dat ik hem gauw weer eens hoopte te ontmoeten. Hij glunderde en zei dat ik dat dan maar met Kolja moest regelen. Een kus op zijn mond. Later ook, bij de metrohalte, Kolja en Joeri gekust. Meteen toen ik thuis kwam belde D. op. Ik voelde me enigszins schuldig omdat ik gezegd had te zullen proberen vanavond naar een concert te gaan waar hij ook zou komen. Maar gelukkig geen merkbare bad feelings.
5/VI Overdag. Gisteren nog bedacht en aan Elly d.W. geschreven dat Serjozja gevoel voor poëzie had. Toen we samen bespraken hoe ideaal het was: warm, maar met een lekker windje, citeerde hij twee versregels over dat onderwerp - een beetje spottend, maar met metrisch gevoel. Wist niet meer van wie het was - ‘iets lyrisch’. Las uit de krant een fragment van Poesjkin voor (deze week valt het 185-jarige jubileum van diens geboortedag) uit ‘Opnieuw heb ik bezocht’: ‘andere oevers, andere golven’. Ik kon het met hem mee opzeggen. Gisterenavond bij de D.'s, met als andere gast de Tsjoewasjische dichter A. Heb deze keer nog eens goed naar zijn gezicht en zijn pezige, tengere figuur gekeken. Iets loerends en indringends in de oogopslag, het gelaat tanig en schraal. Ook iets overgeleverds in de expressie. Oud exotisch ras. Nomade: er is iets paardachtigs in dat gezicht - een gezicht voor grote, droge ruimten. Voelde mezelf met mijn verbrande germanenhoofd (Xenia: ‘Het lijkt wel of u net uit een vakantieoord komt’) hopeloos vulgair. Ik begon met een zo leuk mogelijk verteld verhaal over mijn been - de poëzieschrijvende Amsterdamse arts, met wie ik samen het anatomieboek raadpleegde. D. en zijn vrouw lachten; A. keek mij niet aan en deed ongeïnteresseerd. Begon daarop zelf een verhaal over ziekte en bleef vrijwel de hele avond aan het woord. Richtte zich bijna nooit tot mij en stelde ook geen vragen. Nerveus gerook, at bijna niets (Xenia: ‘Hij eet weer niets zoals gewoonlijk’). Van zijn verhalen herinner ik me er één uit de veertiger jaren, toen hij op de lagere school zat. Een meisje uit zijn klas wilde iets vragen, maar durfde er niet mee voor de dag te komen. De juffrouw legde haar hand op haar schouder en zei: ‘Toe maar,’ tot het eruit kwam: ‘Is het waar wat mijn vader en moeder zeggen, dat Stalin een kannibaal en een uitzuiger is?’ Ontzetting, het kind werd de klas uitgestuurd en wij begrepen wel dat wij haar nooit zouden terug zien. Ernstige toespraak van het schoolhoofd: ‘Jullie moeten begrijpen dat mensen wel eens overspannen kunnen zijn’. Herinner me ook nog dat A. zei twee Russische dichters te vereren: Lermontov en Annenski. Toen ik zei een bibliofiel bundeltje met Annenski-vertalingen voor te bereiden, geen reactie. Kort daarop haalde hij een pakje met Franse krantenknipsels over hemzelf uit zijn zak. Er was veel drank: twee flessen wodka, waarvan één door mij meegebracht. Er werd goed gebruik van gemaakt. Bij de vierde maal inschenken zei D.’. ‘Ik wil een droevige toast voorstellen in verband met het treurige bericht over Sacharov dat vandaag de ronde deed’. Hij zei het met een ernstige stem, afgemeten. ‘Is het echt waar?’ ‘Dat schijnt van wel.’ Op dat moment ging de telefoon. Xenia liep naar de gang, nam aan en kwam snel terug met een blij: ‘Het bericht is tegengesproken’. Hoe dan ook, toast op Sacharov - op zijn nagedachtenis of op zijn gezondheid. Het collectivistische van de liberale Russische intelligentsia: overal dezelfde verering voor dezelfde held. A. vertrok zoenend. Ik bleef nog even zitten voor een laatste kop thee. Stond op, gaf handen en bedankte. D. gaf mij bij het afscheid zijn laatste tijdschriftpublicatie, ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, zoals hij me vertelde. Ik was geschokt dat hij al zo oud was; in '67 moet hij dus vierenvijftig zijn geweest. Iedereen schuift met schokken op: hij naar de dood, ik naar zijn plaats van toen. Haalde de laatste metro, maar die ging niet verder dan halverwege. Buiten het station een verlaten, brede Moskouse straat met aan de overkant de dierentuin. Alleen wat eenzame heen en weer lopende mensen op zoek naar een taxi. De straatklok stond op half twee. Er was | |
[pagina 41]
| |
een minibusje dat me meenam.
7/VI 's Ochtends. Gisteren de geboortedag van Poesjkin, zoals ik 's middags in een krant las. Was zonder dat te weten die ochtend naar de Poesjkintentoonstelling in de Leninbibliotheek gegaan. Eerste drukken, tijdschriften, almanakken. De plaatjes van Petersburg die als illustratiemateriaal voor de vitrines lagen gaven me zin om naar die stad te gaan. Ik ben er ‘thuis’ op een andere, misschien onprettigere maar wezenlijker manier dan in Moskou. Als ik in Holland over Rusland droom ben ik bijna altijd in Leningrad; in Moskou alleen als Nadjezjda Mandelstam ook in de droom verschijnt. Opgestaan met gevoel in verband met Cees van druk en onvrijheid - gevolg van het telefoongesprek op de avond daarvoor, waarin hij geprikkeld deed over een denkbeeldige ‘dikke jongen’ die ik hier wel versierd zou hebben. In de middag ging dat gevoel gelukkig weg en heb ik hem een brief geschreven. Wandeling in het Gorkipark. Voor het eerst niet in de zon maar in de schaduw gezeten. Bladerdak van mooi helder groen. De grond was zo dicht bezaaid met populierenpluizen dat het winter leek. Later, 's middags, met wind (vóór een verfrissende regenbui) waren er zoveel in de lucht dat het ademen erdoor bemoeilijkt werd. Bril, overhemd en broek zaten er vol mee. Vanmorgen vond ik er nog een paar in mijn haar. Oppassen met de drank! Gisteren had ik 's avonds nog naar Galja en Iwan willen gaan in verband met afspraken voor het weekend, maar ik kwam in mijn hotel aan tafel terecht tegenover een sombere, forse, donkere man van voor in de dertig die een hele fles wodka voor zich had staan. Ik bestelde zelf een salade en honderd gram. Toen ik die op had schonk hij mij zwijgend bij. Gesprekje. Hij was een Georgiër met vrouw en kinderen, die voor een paar dagen in Moskou was. Holland? O, ja, voetballen! Gedeeld enthousiasme voor Italië. Toen de fles leeg was nog een karaf. Hoe ik in mijn kamer gekomen ben weet ik niet meer. Vannacht wist ik niet waar ik was. Dacht dat ik bij Cees in bed lag in het Moskouse hotel waar hij zes jaar geleden heeft gelogeerd.
's Avonds. Onheldere, katterige, beetje gedrukte dag. 's Morgens met boek in het park gezeten. In het hotel geluncht. Daarna even geslapen en gewerkt tot zes uur. Ik had Kolja opgebeld en met hem afgesproken elkaar om half zeven bij het theater te ontmoeten. Hij zou Joeri en Serjozja ook meebrengen. De laatste was er niet. Volgens Kolja moest hij zijn weggegaan zonder mij af te wachten. Maar uit de | |
[pagina 42]
| |
quasi achteloze manier waarop hij het zei begreep ik dat hij hem helemaal niet had gewaarschuwd. Later bleek in het gesprek ook dat hij en Joeri hem nauwelijks kenden - ‘alleen een paar keer op het strand gezien’. Gedrieën rondgewandeld door de oude winkelstraten achter het theater, richting Gorkistraat. Joeri liep moeilijk, want had elegante schoenen aan van soepel leer, die hem te klein waren. Hij had ze gekregen (van een buitenlander?). Ik stelde voor naar het ‘Artiestencafé’ te gaan. ‘Wij hebben geen geld bij ons.’ ‘Dat geeft niet, want ik betaal.’ Twee flessen witte wijn en alle drie een salade. Binnen hoorden we een donderslag en gesis van auto's die over een nat wegdek reden. Mensen kwamen binnen met donkere plekken in hun kleren van de regen. Tevoren waren er zware wolken geweest na een drukkend warme dag. Gesprek over het ‘blauwe’ leven hier en in het Westen. Geen vervolgingen. Hun ouders weten ervan. De meeste ‘normale’ mensen hebben er nog nooit van gehoord, snappen niet als er iets dergelijks voorkomt in een buitenlandse film. Joeri gaat even de straat op om een sigaret te vragen. Blijft lang weg. In de intiemere sfeer iets over mijn eigen leven aan Kolja verteld. Ik woon samen met een vriend. Nee, geen jongen zoals hij, maar een leeftijdgenoot. Ik vraag hem naar zijn verhouding met Joeri, die hij al drie jaar kent en met wie hij dagelijks optrekt zonder dat hij ‘iets’ met hem ‘heeft’. Als ik zeg dat dat misschien nog wel komt - ik weet uit ervaring dat een duurzame kameraadschap onverwacht in een ‘verhouding’ kan overgaan - kijkt hij met een onzekere glimlach voor zich. Hij heeft wel ‘iets gehad’ met een getrouwde Russische diplomaat die hem ‘echt als een heer’ behandelde maar ondraaglijk jaloers was. Ook met een Amerikaanse student. Tijdens het gesprek vond ik Kolja met zijn licht ontevreden gezicht, zijn pafferige figuur en zijn maniertjes - één schouder koket door het uitgerekte boordje van zijn t-shirt gestoken - sympathiek maar onaantrekkelijk - bijna afstotend. Ik hoopte dat Joeri, die ik prettiger vind om naar te kijken met zijn ranke Gogol-neus en zijn fijne trekken, gauw zou terugkomen De dienster die een nicht van Joeri is, deed zeurderig over een blouse die ik in een valuta-winkel voor haar moest kopen (‘je wilt er wel eens leuk uitzien en de vodden die je hier in gewone winkels kunt krijgen zijn te trutterig om aan te trekken’). Gevoel van weerzin toen ze naast me kwam zitten en me flemerig begon te omhelzen. Volgens Kolja was ze dronken. Toen hij en ik het café uitkwamen wilde Joeri (onder een zwarte knirps) net naar binnen gaan. Ze brachten me weg naar de metro. Bij het afscheid kon ik er niet toe komen Kolja een kus te geven. Hij maakte ook geen aanstalten. Joeri, die ik wel had willen zoenen - maar dat kon moeilijk na mijn ‘kale’ afscheid van zijn vriend - keek verbaasd. Beneden aan de trap gevoel van spijt. Had terug willen hollen om het goed te maken. Later op de avond op bezoek bij Galja en Iwan. Toen ik thuis kwam belde Cees.
8/VI Vannacht vrijwel onophoudelijk indringend gedroomd. Onder andere van een kerk in strenge stijl - zwart-wit marmer - waar door Nederlanders in onmogelijk Russisch een vereenvoudigde orthodoxe dienst werd gehouden en ik een hoek kreeg aangewezen met een orgel om op te spelen (mijn grootvader was organist en koordirigent in een Oud-Katholieke kerk, met mijn vader als assistent). Later droom van Nederlandse collega-slavist Joost die hier grafmonumenten kwam bestuderen en die een jonge geleerde kende die ik met Serjozja verwarde. Ten slotte spandoek van vredesdemonstratie in Nederland, dat in een plas op straat lag. Overdag gewerkt. Vanmiddag om half vijf vertrek naar de datsja. Eén tas met logeerspullen, één tas met drank en voedselblikken die ik in de valuta-winkel had gekocht. Onderweg in de auto maakte Vera grapjes over ieder propagandabord waar we langskwamen. Route voor de tweede keer gereden; alles fotografisch bekend van '78. Het wegrestaurant, de kerken, de heuvels, het meer. De datsja nu met een overdadig groene tuin. Eerste indruk vooral de geur van gebladerte, gras, kleine bloemen. Kikkers die ver sprongen, in tientallen jaren niet van zo dichtbij gezien. Koud avondeten met mijn Franse wijn op de veranda. Gesprek over de stabiliteit van het leven hier. De mensen hebben het goed en weten waar ze aan toe zijn. Alleen nieuwe ideeën en impulsen moeten van buiten komen, omdat de stabiliteit het creatieve onmogelijk maakt. Ontspannen sfeer, rustige stemmen, tevreden geëet en gedrink, blikken naar de tuin en stiltes in het gesprek als we samen naar een nachtegaal luisteren onder/achter het eentonige getjilp van andere vogels. Galja en Iwan gaan melk kopen in het nabijgelegen dorp. Ik blijf met Vera op de veranda achter. Gesprek over ons leven en dat van onze vrienden. Ik vertel over mijn ouders, Cees en mijn werk. Vervolgens kijk ik naar Vera terwijl ze de tuin besproeit. Later zachte regen. Om kwart voor elf gaan we naar bed. Nog vergeten - tijdens het avondeten opmerkingen over het lot van Sacharov. Ik zeg dat ik me erover verbaas dat ze er allemaal zo intens bij betrokken zijn. ‘Het komt doordat we hem kennen. Ik zie steeds zijn gezicht voor me. En dat je niets kunt doen en niet eens weet of hij nog leeft.’ Schaamte dat hij zo behandeld wordt. | |
[pagina 43]
| |
[pagina 44]
| |
De hele dag op de achtergrond gevoel van spijt om Serjozja, die ik nu misschien wel niet meer zal zien. Voor de reiziger is iedere belevenis alleen een heden, zonder voorgeschiedenis, zonder vervolg.
9/VI Vanmorgen om vier uur wakker geworden door massaal gekweel van vogels. Zoiets niet beleefd sinds Schiermonnikoog (1975, 1976?) Als eerste reactie de regel van Mandelstam: En Mozart in het rumoer van vogels. Daarna geslapen, wakker geworden, geslapen etc. tot ongeveer half tien. Regen, geruis van bladeren in de wind, af en toe zonneschijn door de gordijnen. Iwan en Vera al in de tuin in de weer, toen ik de gordijnen openschoof en uit het raam keek na ongeveer een uur in bed lezen (luxe die ik mezelf in jaren niet heb toegestaan en die me terugvoerde naar zomerochtenden in Hengelo). Na het ontbijt in de tuin gezeten, in de zon die regelmatig verdween achter dikke donkergrijze wolken. Na de lunch met Vera naar het dorp gewandeld. De weg tot in de details bekend van '78, alleen de kleur van bladeren en gras fris-groen in plaats van verdord. Wilde wolken, af en toe zonneschijn. Vlagen wind, die de bomen heen en weer deed zwiepen en grijs-groene golven door het hoge gras joeg. Heuvelachtig terrein. In het dorp op een bank gezeten terwijl Vera praatte en over voedsel onderhandelde met een boerin in een donkergroene hoofddoek bij de ingang van haar izba. Kinderen bij haar en naast de boerderij. Gevoel van afstand (verder en vreemder dan de mensen die ik in Moskou ontmoet) maar ook van nabijheid door de gelijkenis met dorpen in Twente. Op de terugweg komen we langs drie kerels die aan het werk zijn met een in de storm omgewaaide berk. Ze hakken er met een bijl in en zagen er takken af. Eén (achter in de twintig, met een dun snorretje) is van boven naakt, tenger atletisch met een egaal gebruinde huid. Zodra we bij de datsja aankomen begint het te regenen. Snel verkillende atmosfeer. De regen blijft de hele avond. Lang avondeten met door mij meegebrachte whisky vooraf, die ze sterk maar wonderbaarlijk lekker vinden. Groentesoep en kip die in het door Iwan aangemaakte haardvuur wordt geroosterd. Wodka, rode wijn. Lang geanimeerd gesprek over verhoudingen met exgeliefden. Ik vertel Vera dat Cees en ik het veel over haar en D. gehad hebben in verband met eigen situatie de afgelopen maanden. Ze zegt dat ze nog steeds goed met hem kan opschieten en het fijn vindt hem nu en dan op bezoek te hebben. Dieptepunt toen hij haar vertelde dat hij geloofde niet meer van Xenia te houden. In de tijd toen ze hem wegstuurde naar Xenia had ze zelf een andere liefde. Scène toen hun dochter en de zoon van D. en Xenia elkaar voor het eerst ontmoetten: ze gaven elkaar een hand, beiden blozend en beiden met de ogen neergeslagen. Zoals ze het vertelde, stonden de twee verschrikte kinderen naast ons in de gezellige kamer met het houtvuur, de houten vloer, de houten balken langs de muren en het houten plafond. Galja vertelde van ontmoetingen van haar, haar zoon en diens vader na de scheiding en van het pijnlijke als ze zich dan, zonder communicatie met haar ‘ex’, tot haar zoon wendde om tegen hem iets over ‘je vader’ te zeggen. Na de koffie met cognac verdwenen Galja en Iwan naar de boerenfamilie waar ze via Vera waren uitgenodigd en bleven wij samen achter. Naarmate de avond viel en de schemering binnen groeide, leek de tuin achter het raam steeds helderder te worden. Natasja vertelde onder andere over D., die ze al had gekend en bewonderd toen ze zelf nog een speels en lastig kind was. Ook over diens vader, een professor die zich op een officiële bijeenkomst in de twintiger of begin dertiger jaren had uitgesproken tegen de doodstraf en daarvoor een paar maanden in de gevangenis had gezeten. ‘De dood is een onomkeerbare gebeurtenis en we kunnen ons vergissen,’ had hij gezegd. Na de gezamenlijke afwas een stortvloed van politieke grappen uit verschillende perioden. De hele dag citeert ze, met een vrolijk licht in haar ogen en wiegend op de maat, poëzie en vraagt mij met wisselend succes of ik de regels thuis kan brengen. Er zijn citaten bij die haar dwars zitten omdat ze ze zelf niet kan plaatsen. ‘Was D. er maar, die zou het meteen weten.’ Om kwart over tien komen Galja en Iwan thuis - hij behoorlijk aangeschoten, zij kribbig, met bitse opmerkingen tegen hem.
10/VI Pinksteren. Om vier uur weer wakker geworden van vogels, deze keer niet symfonisch, maar drie-stemmige kamermuziek. Een half uur geluisterd, toen weer ingeslapen. Regengeruis, wind die de gordijnen bewoog, kilte - voor het eerst in weken in bed niet gezweet. Opgestaan, met Iwan ontbeten, toen me weer teruggetrokken in mijn kamertje boven (iedereen in de datsja eenzaam in de weer met aankleden, tuinieren, lezen). Bijbellectuur - de toespraak van Petrus over ‘jongeren die gezichten zien en ouderen die dromen’ (herinnering aan Pinksterpreek over deze tekst, waarnaar ik in Hengelo samen met mijn vader luisterde toen ik ongeveer tien was). Lang gebladerd in Leopold, die me temidden van al dit Russisch mijn eigen taal cadeau geeft, niet als beperkt Nederlands - wereldliteratuur in de mij meest vertrouwde woorden. Mooie uitdrukking: ‘Een storm van bloemen’. Samen geluncht, Vera en ik met een glaasje wodka, Galja en Iwan nuchter. De sfeer een beetje landerig, | |
[pagina 45]
| |
misschien na alle drank van gisteren, misschien in verband met het omgeslagen weer - iedereen draagt truien, bont en omslagdoeken. Daarna nog wat rondgekeken in de tuin (kwikstaartjes, papavers, uitkomende pioenen) en op de zandweg waar de datsja aan ligt, terwijl de anderen traag bezig zijn met opruimen en inpakken. Om ongeveer drie uur vertrek. Op het moment dat we wegrijden komt de zon even door. Omweg via Zagorsk, waar we naartoe gaan omdat het daar de feestdag is van het Sergius-Drieëenheidsklooster (Pinksteren = Drieëenheid). Ik herken het kloostercomplex van '63 (?) en '67. Veel dagjesmensen en, zittend op banken en liggend in het gras, bejaarde pelgrims - de vrouwen met hoofddoeken, een lange, magere man uitgestrekt op de grond met een fascinerend ingevallen gezicht dat uitloopt in een golvende grijze baard. We gaan de kleine oudste kerk in, wit met vergulde koepels - de Drieëenheidskathedraal. Het valt me op dat Vera een kruis slaat. Binnen is de nauwe ruimte vol bezoekers. Gezang en overal berketakken. Ikonostase met indrukwekkend sobere heiligen tegen een goud-gele achtergrond. Vlak voor me staat een jongen van midden twintig, kleiner dan ik, door de volte tegen mij aangedrukt. Ik buig me over zijn sluike, donkerblonde haar en snuif er genietend de doffe geur van op. Begin van erectie en gedachte aan tempelprostitutie. In het voorportaal van de kerk kopen Iwan en Galja een kaars. Ze hebben iets kinderlijk ernstigs en ingetogens. Ik heb mijn geld in de auto laten liggen en vraag Iwan een roebel te leen. Koop twee kaarsen voor mezelf en een voor Vera, die op me af komt lopen en ook geen geld blijkt te hebben. Steek de mijne aan voor de ikoon van de Drieëenheid - er is geen kaarsenhouder meer over, zo vol staat de standaard, dus bevestig ik ze met verhitte onderkanten rechtstreeks op de bodem. Ik denk aan Cees en Misja. Later, bij het teruglopen naar de auto en bij het wegrijden, bedenk ik dat er ook anderen zijn voor wie ik hier een kaars had willen aansteken. Ik besluit dat de twee kaarsen alsnog ook voor hen zijn. Bezoek aan het dorpje Radonjezj, met classicistische kerk uit het begin van de negentiende eeuw, die op een stoomlokomotief lijkt (in dezelfde periode in produktie gebracht) en een dronken boer, die met zijn rug scheef tegen een houten hek geleund in een greppel zit. De terugkomst in Moskou werkt als een schok, alsof ik maanden ben weg geweest of deze stad zelfs nooit eerder heb gezien. Veel verkeer, lelijke gebouwen en even lelijke mensen in dicht opeengepakte groepen. Afscheid in een wat vermoeide, hangerige stemming - te veel indrukken, te veel buitenlucht? Galja's zoon rijdt me van hun huis naar het hotel, als gevolg van een verkeerde manoeuvre met een lange omweg. Monsterlijke wijken, fabrieken, vervallen kloosters, wegen met diepe gaten, wankelende dronkaards aan het eind van het weekend. Vanavond in moeizaam herkend hotel (vreugde om eigen plekje) gegeten, bediend door een serveerster die sinds de avond met de KGB-luitenant een oogje op me heeft. Groet altijd lachend en vraagt schalks waarom ik niet in haar ‘wijk’ kom zitten. Mooi, met blonde krullen, lang en slank. Nu komt ze telkens een praatje maken, over haar werk, over mij, over hoe lang ik blijf, over dat ik helemaal niet op een geleerde lijk - ‘meer een type om altijd in restaurants en café's te zitten’. Bij het werken, later op de avond, een plotseling gevoel van spijt dat ik het luitenantje indertijd niet mee naar mijn kamer heb gelokt. Zonsondergang in een stille, heldere, wijde hemel boven het huis aan de overkant; daarna een bijna volle maan.
12/VI Gisterenmiddag met koffer, sporttas, paraplu en wandelstok voor afscheidsvisite per | |
[pagina 46]
| |
taxi naar de D.'s. Tijdens de rit door regen en diepe plassen genoten van het wijde, chaotische en van de kolossale lelijkheid van Moskou. Avondeten, mede dankzij een fles wodka, in een vrolijke, vertrouwde sfeer met zijn drieën - hun zoon, een student die pas examens achter de rug heeft, is niet thuis. Het gesprek hapert geen ogenblik. Van de onderwerpen herinner ik me hoofdzakelijk de poëzie: Blok, Achmatova, Pasternak, Tsvetajeva, Mandelstam. D. vertelt dat hem door een uitgeverij gevraagd is zijn herinneringen aan AchmatovaGa naar eindnoot*) op te schrijven. Wil dat graag doen, maar dan zonder zelfcensuur en denkt daarom aan publikatie in het Westen. Ik vertel in een ander verband over de steeds terugkerende conflicten aan de Nederlandse universiteiten over aanwezigheid, ook als je geen college geeft, omdat het administratieve personeel van negen tot vijf op de instituten zit. ‘Gelijke monniken, gelijke kappen.’ Resultaat: dat je in een kamertje waar je niets bij de hand hebt, maar moet zien te werken. Ze knikken instemmend: een typische sowjet-situatie. Xenia werkt op haar uitgeverij in een kleine kamer met acht bureaus en doet daar een fractie van wat ze in dezelfde tijd thuis zou kunnen presteren. Het gesprek komt om de een of andere reden op Vlaanderen. D. is in de vijftiger jaren tijdens zijn verblijf in West-Europa in Brugge geweest. Ik vertel over Gezelle. De taxi naar het station is voor elf uur besteld. We gaan kort voor die tijd naar buiten en blijven twintig minuten in de stromende regen wachten. Xenia draagt mijn tas. Heen en weer geloop, panieksfeer. Als de taxi er eindelijk is, rijden we in een joelerige stemming door de nacht. Ook onze jonge chauffeur is vrolijk. Ik voel me als degeen die wordt weggebracht het middelpunt en geniet van de aandacht en de tipsy sfeer van verbroedering. Xenia vertelt over de toestanden iedere keer als Achmatova met de nachttrein naar Leningrad werd gebracht. Ze was er dan zo aan toe, dat haar voortdurend gedienstig kalmerende middelen moesten worden aangereikt - vaak zo maar het eerste het beste aspirientje, maar dat gaf niet. In de trein nemen we kussend afscheid. Het valt me op dat zij, telkens als er iets praktisch gedaan moet worden - een taxi gebeld, een taxi aangehouden, beslist op welk moment ze mij in de trein alleen zullen laten - haar wil doorzet en kibbelig tegen hem doet. Hij maakt dan inderdaad de indruk van een licht eigenwijze, sukkelige oude man. Wat is hun leeftijdsverschil? Waarschijnlijk is ze niet veel ouder dan ik.
Hoe krijgen we Misja Meilach vrij? |
|