Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] [Jos Kunst Drie Gedichten] Jos Kunst GROOT donker dier, zacht rund, een aarzeling Slechts houdt U van ons af, schuin achter ons Bijna zichtbaar onder de bomenring Die ons gevangen houdt, de dichte frons Tussen Uw horens strak, zonder begrijpen Waarom de oude goden ondergronds Uw lot en 't onze hier ineen doen grijpen In nieuwe medeplichtigheid - want één In dit ondragelijk vertraagde rijpen Van de beslissing tussen ons, waar geen Beweging voortgang brengt, blijven versteend Wij op elkaar gericht in wachten dat Tenslotte zelf wordt wat het in zich had: Zwaarte en ruimte eindelijk ineen. Goyescas ZIJN lippen zijn versleten maar nooit droog Genoeg en langzaam en te groot geopend In zijn gezicht en er is geen gedogen Meer over tussen hem en 't ongedoopt Zwart tuig rondom het cryptokatholieke Ketterstokende ontuig dat hem op Zijn hoge stapel eenzaam maakte, ziek En dan voorgoed door iedereen verzwegen - En ik, ook ik spreek van een ander, ik Weet niet eens wie, denken is dichtersdeeg Onder de schedelpan en bakt daar weg Wat het verleden was, waar niemand tegen Meer is en niemand voor kan zijn, domweg Vervangen als het is door wat ik zeg. ZOALS een mens omsloten blijft in eigen Gezicht en handen, houding en gebaar, En buiten hem het vanzelfsprekend zwijgen Van al het andere, bedoelde, waar Het zichtbaar denken heen ging, zo ook zijn De woorden op de regel leesbaar maar Geworpen op het witte vlak, verdwijnend In leegte van betrokkenheid, waar taal en Contour naar uit gaan, en tastend, omlijnend, Geleidelijk een tegenbeeld bepalen Dat een betekenis, een ideale Verwerkelijking zijn mag, zekerheid Waar 't vers zich in herkent en van bevrijdt En vandaan zal zwerven en niet verdwalen. Vorige Volgende