Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Psammeticus, de eerste experimentele onderzoeker
| |
[pagina 14]
| |
zijn ouder dan over het algemeen wordt aangenomen. Als we Herodotus mogen geloven was het idee van sociale experimenten voor wetenschappelijke doeleinden al bekend bij een van de farao's die bepaalde linguïstische en sociologische vraagstukken wilde onderzoeken. Tegenwoordig is de mogelijkheid om dergelijke ideeën te ontwikkelen en uit te voeren echter oneindig veel groter dan in de tijd van de bewuste farao.’ De meeste schrijvers halen het verhaal van Psammeticus aan om zijn retorische waarde en bekommeren zich nauwelijks om het waarheidsgehalte van de geschiedenis. In dit artikel wil ik echter wel op dat vraagstuk ingaan en proberen aan te tonen dat het verhaal van Herodotus wellicht waar is, al zijn sommige details op zijn minst onwaarschijnlijk. Laten we het koren van het kaf scheiden.
De historische werkelijkheid geeft reden tot argwaan: in de periode dat Herodotus door Egypte reisde, was de glorieuze rol van het land al iets van het verleden. Egypte was al enige eeuwen in verval, veroorzaakt door interne geschillen, vreemde overheersing en invloeden van buitenaf. De hoopgevende Saïetische renaissance (664-525) werd onderbroken door de Perzen die Egypte bij hun rijk inlijfden en in de tijd van Herodotus werd Egypte wederom door vreemde machten overheerst. De trotse Egyptenaren klampten zich vast aan de herinneringen aan hun grootse verleden. Het verhaal van de wijze koning Psammeticus was misschien bedoeld om het verleden op te hemelen en de harten te sterken. Opgesloten als ze waren in hun dromen over oude glorie, achter een dikke muur van wrok om hun onbeduidende politieke positie, gedroegen Egyptenaren zich introvert en afstandelijk. Ze hielden niet van nieuwsgierige buitenstaanders. Herodotus heeft waarschijnlijk met weinig Egyptenaren van stand gesproken. Als hij een tempel bezocht, werd hij ontvangen door een ondergeschikte priester, of, zoals hij zelf schrijft, ‘door de schrijver die het register van de schatten uit Athene in de Egyptische stad Saïs bijhield’, (Historiën II, 2). Deze mensen stonden laag op de kerkelijke ladder en wilden zich waarschijnlijk als aanzienlijke burgers voordoen door de wijsheid en macht van hun land overdreven voor te stellen.Ga naar eindnoot1) De Egyptenaren stonden in de oudheid bekend om hun gevoel voor humor. Ze vertelden buitenlandse bezoekers vaak onware verhalen om indruk te maken of gewoon om ze voor de gek te houden, wat niet zo moeilijk was omdat de buitenlanders weinig van hun land, taal en gewoonten wisten. Dat gold ook voor Herodotus. Hij kende de Egyptische taal niet en was afhankelijk van tolken. Misschien had zijn hermeneus zich laten verleiden de nieuwsgierige buitenlander voor gek te zetten en hem het soort verhaal opgedist waarmee sommige gidsen ook tegenwoordig onnozele toeristen om de tuin leiden. Toch accepteerde Herodotus het verhaal niet zonder meer. Hij ging naar Thebe en Heliopolis om na te gaan of wat hij had gehoord juist was, want ‘de Heliopolitanen hadden de reputatie beter onderlegd te zijn in geschiedenis dan alle andere Egyptenaren’ (Historiën II, 3). Herodotus vertelt niet precies wat hij van hen te horen kreeg, maar elders in zijn Historiën haalt hij het experiment van Psammeticus aan om zijn opvattingen over een andere zaak kracht bij te zetten (II, 15). Bovendien verwees hij de details die andere Grieken over het experiment gaven naar het rijk der fabelen (II, 2), waaruit blijkt dat hij zijn eigen versie betrouwbaar achtte.
De Egyptenaren beschouwden hun staat inderdaad als bijzonder oud, zichzelf als de eerste bewoners van het land, het land als de bakermat van de beschaving en alle vreemdelingen als barbaren. Reizigers uit Griekenland hadden zwaar onder die houding te lijden. Ze kwamen in de zesde eeuw voor Christus de Nijl op en keken, zoals het Grieken betaamt, op de plaatselijke bevolking neer. Bekend is het verhaal van Solon, die op zijn nummer werd gezet toen hij de priesters vertelde dat de Grieken zo'n oud volk waren. De priesters antwoordden hem hoofdschuddend, volgens Plato: ‘O Solon, Solon, jullie Hellenen zijn slechts kinderen, er bevindt zich geen oude man onder u.’ Daarna vielen ze hem aan voor het gebrek aan ‘oude opvattingen’ en ‘wetenschap die grijs ziet van ouderdom’, en stelden de ouderdom van de Egyptische staat op tienduizend jaar. Vele andere volken beschouwden zich als minstens even oud als de Egyptenaren. De Babyloniërs kwamen zelfs met de boude bewering dat hun geschiedenis een half miljoen jaar oud was. In die tijd ging men ervan uit dat een volk in rechte lijn van zijn goddelijke voorouders afstamde, en dat er één volk als eerste op deze aarde was gekomen. Aangezien de Egyptenaren ervan overtuigd waren dat zij dat oervolk waren, beschouwden zij hun taal ook als de oudste. In hun ogen was een taal een gift van de goden en de eerste taal de taal van god. Dat deze twee beweringen aan elkaar gekoppeld werden is niet alleen logisch, maar ook iets dat we in andere streken en tijden terugvinden. ‘Overal waar het idee bestaat dat de eigen stam de eerste was, werd ook de eigen taal als eerste beschouwd’, schrijft de ethnoloog en socioloog Jan Stanislaw Bystroń. Dergelijke beweringen zijn duidelijk ideologisch getint. Bystroń noemde ze een symptoom van ‘nationale grootheidswaanzin’, wat hun populariteit en alle meningsverschillen ver- | |
[pagina 15]
| |
klaart. In de middeleeuwen en nog later twistten vele geleerden over de vraag welke taal Adam en Eva en de werklieden op de Toren van Babel spraken voordat ‘de Heer hun taal verwarde’ (Genesis 11, 9). Zelfs de geleerden die het Hebreeuws de eer gunden, waren het niet eens over de taal die er onmiddellijk na kwam. Meestal zetten ze Grieks en Latijn op de tweede plaats en hun eigen taal op de derde. In de tweede helft van de zestiende eeuw riep Jean van Gorp het Vlaams uit tot de taal van het paradijs. Wojciech Dȩbolȩck beweerde nog in de eerste helft van de zeventiende eeuw dat de Syrische taal die Adam, Noach, Sam en Jafet spraken Slavisch was en dat Grieks en Latijn van het Slavisch afstammen. De Egyptenaren waren dus geen uitzondering. Uiteraard hadden ook de oude Egyptenaren voorouders. De eerste bewoners van het Nijldal kwamen al in het begin van het neolitische tijdperk (circa 5500 jaar voor Christus), kort nadat het dal drooggevallen was en voor bewoning geschikt werd. Deze oude Afrikaanse bevolking vermengde zich later met proto-Semietische immigranten uit het oosten. Uit deze vermenging kwamen de voorouders van de Egyptenaren voort. Het was allemaal zo lang geleden gebeurd dat de Egyptenaren in de tijd van de farao's en daarna alle recht hadden om oprecht te geloven dat ze vanaf het begin der tijden aan | |
[pagina 16]
| |
de Nijl hadden gewoond. In de tijd van Psammeticus hadden ze zelfs al vijfentwintighonderd jaar geschreven geschiedenis, waaraan ze voortdurend toevoegden. De geweldige monumenten herinnerden hen er voortdurend aan. Ook de Egyptische taal was bijzonder oud, al kon zij - evenmin als de Egyptenaren zelf - niet al vanaf het begin der tijden bestaan hebben: zij was ontstaan uit een door de invloed van het plaatselijke oud-Afrikaanse substratum drastisch getransformeerde proto-Semietische taal. Ook tegenwoordig is er over deze talen nog weinig bekend. We kunnen ze slechts aan de hand van veronderstellingen reconstrueren terwijl het oud-Egyptisch bewaard is gebleven op inscripties die teruggaan tot het begin van het derde millennium voor Christus. Alleen de Sumerische inscripties zijn van dezelfde orde.
Het is begrijpelijk dat Psammeticus, als koning van Egypte, belangstelling had voor de afstamming van zijn volk. Psammeticus was een belangrijke figuur in de geschiedenis van Egypte in het eerste millennium voor Chistus. In hoeverre hij een rol heeft gespeeld bij het afschudden van het Assyrische juk en herstellen van Egyptes onafhankelijkheid, is nooit helemaal duidelijk geworden, maar zeker is wel dat hij heerste over het hele land dat daarvoor onder verschillende plaatselijke vorsten was verdeeld. Hij was een intelligente en wijze heerser. Hij stimuleerde de economie en blies de mensen nieuwe geestdrift in. Zijn lange heerschappij (664-610) was een periode van betrekkelijke welvaart. De door hem gestichte zesentwintigste of Saïetische dynastie hield stand tot de Perzen Egypte veroverden. Psammeticus opende de grenzen voor Griekse huursoldaten en handelaren. Tijdens zijn heerschappij werden de eerste Griekse kolonies aan de Nijl gesticht en vond de eerste wederzijdse beïnvloeding plaats. Volgens Herodotus ‘vertrouwde [Psammeticus] zelfs enige Egyptische kinderen [aan de Grieken] toe om de taal van de Grieken te leren spreken. Deze kinderen werden de ouders van alle Egyptische tolken’ (II, 154). Ook de tolken van Herodotus behoorden tot deze groep. Een van de karakteristieken van Psammeticus' heerschappij was zijn bewondering voor het verre verleden van Egypte. ‘Oude teksten werden gekopiëerd en nieuwe teksten naar het oude voorbeeld gemodelleerd - zelfs stijl en vorm van de hiërogliefen werden overgenomen. Saïetische kunst was een zwakke imitatie van het werk uit de achttiende dynastie. De god Amon, die immers pas vijftien eeuwen werd vereerd, moest plaats maken voor Neith, de bejaarde Vrouwe van Saïs, en alhaast vergeten goden werden opnieuw aanbeden. Belangrijke figuren sierden zich met pompeuze titels uit het Oude en Midden Rijk en lieten zich met de oude ceremonieën begraven in tombes, die qua bouw, reliëfs en teksten hetzelfde waren als die in de vijfde en zesde dynastie zo'n tweeduizend jaar eerder.’Ga naar eindnoot2) De wisselwerking tussen de toevloed van vreemdelingen en een op het eigen verleden gerichte cultus is opvallend. ‘Het lijkt alsof de nostalgie voor het Oude Rijk, toen de farao's nog geboren Egyptenaren waren en hun monumenten een grootsheid ten toon stelden die zo jammerlijk verloren was gegaan, naarmate het bloed van de bevolking meer vermengd werd, groeide’, zegt Sir Allan Gardiner: ‘...politieke overwegingen speelden ongetwijfeld ook een rol, want Psammeticus was zelf tenslotte half-Lybisch en kwam op deze manier tegemoet aan het sterke nationalisme van de Egyptenaren.’ Psammeticus' belangstelling voor het verleden paste dus geheel in de geest van de tijd. Bovendien is het vermoeden gerechtvaardigd dat het er hem niet zozeer om te doen was het oudste volk te vinden, alswel om te bewijzen dat de Egyptenaren het oudste volk waren. Volgens de overlevering was Psammeticus niet alleen nieuwsgierig naar de wereld maar ook - wellicht onder invloed van de Grieken met wie hij op zo goede voet stond - een enthousiast onderzoeker. Herodotus hoorde nog een verhaal over de activiteiten van de farao, ditmaal van een schrijver in Saïs. Deze vertelde hem dat Psammeticus de diepte van de bron vanwaaruit de Nijl zou ontspringen, probeerde te peilen: ‘Hij liet een touw maken van vele duizenden vadems lang en peilde de bron daarmee, maar hij bereikte de bodem niet.’ (II, 28). In hoeverre dit verhaal waar is, valt moeilijk te zeggen. Herodotus nam het niet serieus, maar sommige gegevens over de bewuste plek blijken wel degelijk te kloppen. En zelfs als het hele verhaal verzonnen is, is het geen toeval dat Psammeticus de heldenrol kreeg toebedeeld - zijn onderzoeksdrang was waarschijnlijk wijd en zijd bekend.
Het idee om door middel van experimenten met kinderen uit te zoeken welke taal de oertaal was, duidt op de wetenschappelijke instelling van Psammeticus en was in die tijd zeker niet naïef. Tegenwoordig weten we dat man is no born human (Robert Park), maar dat ogenschijnlijk zo voor de hand liggende inzicht wordt pas sinds kort algemeen aanvaard. Bovendien zijn er na Psammeticus nog enkele mensen geweest die uit de mond van in isolement opgegroeide kinderen een oertaal of natuurtaal hoopten te horen, of op zijn minst wilden weten of kinderen onder dergelijke omstandigheden op den duur uit zichzelf zouden gaan spreken. Het best beschreven experiment is dat van de enthousiaste onderzoeker Frederik II (1194-1250). Volgens zijn kroniekschrijver Salimbene van Parma nam hij de babies bij hun moeder weg | |
[pagina 17]
| |
‘en bad de minnen de kinderen te zogen, te baden en te wassen, maar op geen enkele wijze tegen hen te brabbelen of te spreken, want hij wilde gaarne weten of zij de Hebreeuwse taal (die de oudste was) zouden spreken of Grieks of Latijn of Arabisch, of wellicht de taal van de ouders uit wie zij geboren waren. Maar zijn moeite was tevergeefs [alle kinderen stierven] want de kinderen konden niet leven zonder handgeklap, gebaren, blijde blikken en zoete woordjes.’ Psammeticus kreeg ook navolging van James IV, koning van Schotland (1473-1515). Robert Lidesay van Pitscottie, een zestiende-eeuwse Schotse historicus beschreef zijn experiment aldus: ‘En de koning nam een doofstomme vrouw en zette haar op het [onbewoonde eiland] Inch-Keith, en gaf haar twee jonge kinderen, en voorzag ze van alles wat nodig is, dat wil zeggen vlees, drinken, vuur en kleding, en al het andere dat man of vrouw nodig hebben, omdat hij wenste te weten welke taal de kinderen zouden spreken als ze volwassen werden. Volgens sommigen spraken ze goed Hebreeuws, maar zelf weet ik niets dan wat mij verteld is.’Ga naar eindnoot3) In India werd een soortgelijk experiment uitgevoerd door keizer Akbar de Grote (1556-1605), die groot ontzag voor de wetenschap had. R.L. Verma schrijft daarover: ‘Hij experimenteerde naar hartelust en om na te gaan of een kind kan leren spreken zonder ooit een woord gehoord of gesproken te hebben, liet hij enkele pasgeboren babies in een afgelegen huis, ver van de bewoonde wereld opsluiten. Hij liet ze verzorgen door betrouwbare vrouwen, die opdracht kregen in aanwezigheid van de kinderen en binnen gehoorsafstand van het gebouw geen enkel woord te spreken. Na drie of vier jaar waren alle kinderen, afgezien van de paar die gestorven waren, doofstom.’ We weten niet of deze drie vorsten Psammeticus bewust navolgden of bij toeval in zijn voetsporen traden. Hoe dan ook, het feit dat zij dergelijke experimenten uitvoerden, maakt het des te waarschijnlijker dat Psammeticus' proef ook echt heeft plaatsgevonden. Hun activiteiten tonen immers aan dat hij niet de enige was die het idee had, noch de enige die het wilde uitvoeren. Vanuit een bepaalde interpretatie is het experiment van Psammeticus ook nu nog niet hopeloos naïef. Men kan immers stellen dat het experiment in wezen om een onderzoek naar de oorsprong van de menselijke spraak ging. Dat vraagstuk is voor sommige hedendaagse taalkundigen nog steeds interessant, al verwachten zij uiteraard niet een natuurtaal uit de mond van kinderen te horen: ze weten dat de oorsprong van de taal weinig gemeen heeft met de natuurtalen van vandaag. Het begin van de menselijke spraak is uiterst moeilijk te beschrijven. De geleerden hebben verschillende methoden ontwikkeld om naar de oorsprong te zoeken. Sommigen registreren de spraak van de hoogst ontwikkelde apen, omdat ze menen dat de eerste door de mens voortgebrachte geluiden daarop geleken moeten hebben. Anderen gaan er vanuit dat er verband bestaat tussen de vorm van de spraakorganen en de uitgebrachte klanken, en doen daarom vergelijkend onderzoek naar de fysiologie van de spraak: ze maken een hypothetisch model van de spraakorganen van de opeenvoldende leden van de familie der hominiden en proberen door middel van experimenten vast te stellen welke klanken door die organen voortgebracht konden worden. Weer anderen wenden zich tot historisch-vergelijkend onderzoek van de menselijke talen om de meest primitieve ‘oerwoorden’ te vinden, waaruit later rijke natuurlijke talen zijn ontstaan. Van de onderzoekers die zich bezig houden met de oorsprong van de menselijke spraak, interesseren we ons echter in het kader van dit artikel vooral voor hen die de spraak van kinderen bestuderen. ‘De vorm van de eerste spraakklanken wordt bepaald door fysiologische gegevens, en wij die bekend zijn met de biologische leer dat de geschiedenis van de mens voor een groot deel herhaald wordt in de ontwikkeling van foetus en kind, mogen redelijkerwijs verwachten dat de eerste spraakklanken van kinderen gelijk zijn aan de eerste spraakklanken van de mens’, schrijft Arthur Diamond. ‘Kinderen worden - evenals de primitieve mens - zonder te kunnen spreken geboren, en moeten stapsgewijs leren de stemorganen zo te coördineren en bij te stellen dat ze klanken en taal kunnen voortbrengen.’ Diamond trok uit zijn onderzoek naar de spraak van kinderen conclusies die niet alleen overeenkomen met de resultaten van zijn historisch-vergelijkend onderzoek naar menselijke talen, maar ook met de resultaten van verschillende onderzoeken van andere geleerden naar chimpansees, en met enkele theoretische onderzoeken naar de fysiologie van de spraak. Op deze conclusies ga ik nu nader in. Het zal zelfs een leek niet moeilijk vallen om de zwakke punten in Diamonds betoog aan te wijzen. Zo kan men de wet van Haeckel (‘de biologische leer’) niet zonder meer op de taal toepassen. In de eerste plaats verschillen de spraakorganen van kinderen van de spraakorganen van de hominiden die de oorsprong legden van de huidige menselijke spraak. In de tweede plaats verschillen kinderen in zoverre van hen dat ze een menselijk brein hebben dat het vermogen heeft een taal te leren, hoewel het - zoals uit de discussie rond de theorieën van Chomsky blijkt - niet duidelijk is waaruit dat vermogen precies bestaat. Beide verschillen zijn het gevolg van de uiterst lange evolutie tussen de | |
[pagina 18]
| |
eerste sprekende hominiden en de homo sapiens in zijn huidige vorm. Desondanks wordt de wet van Haeckel op het ogenblik wel degelijk toegepast op de ontwikkeling van de taal en het experiment van Psammeticus wordt in Heinz's geschiedenis van de linguïstiek aangehaald als ‘een soort eerste toepassing [van de wet van Haeckel] in de taalwetenschap.’
Psammeticus kon zijn experiment ongehinderd uitvoeren. Hij had de macht om aan al zijn grillen tegemoet te komen en hoefde zich niet moreel bezwaard te voelen. Onderzoekers die tegenwoordig experimenten met mensen willen uitvoeren hebben die macht niet maar de bezwaren wel. Een mensenleven was in het oude Griekenland niet bijzonder waardevol. Nog niet zo lang geleden werden er experimenten op mensen uitgevoerd waarvan wij nu zouden gruwen. Toch werden er indertijd niet zo veel bezwaren tegen geuit, vooral niet omdat de betrokkenen ter dood veroordeelde misdadigers waren. Athenaeus van Naukratis, een groot geleerde van rond de tweede eeuw voor Christus, beschreef in zijn Geleerdenmaal hoe men aangetoond dacht te hebben dat de cederappel stoffen bevat die gif neutraliseren. Een groep misdadigers werd veroordeeld tot de dood door middel van een adderbeet. Ze werden gebeten maar bleven leven. Tijdens het onderzoek dat hierop volgde bleek dat een fruitverkoopster hun een cederappel had gegeven toen ze op weg waren naar de plaats van executie. Om na te gaan of hun leven inderdaad door de cederappel was gered, ‘verordende [de rechter] de volgende dag dat de ene veroordeelde, een stuk cederappel zou krijgen, precies zoals te voren, maar de andere niet, en de ene die het stuk gegeten had merkte niets toen de reptielen hem beten, maar de andere stierf op het moment dat hij getroffen werd. En zo is, aangezien de proef vele malen met hetzelfde resultaat herhaald is, bewezen dat de cederappel tegenstof bevat voor ieder [!] gif.’ Clearchus, de tiran van Heraclea in Asia Minor schijnt soortgelijke experimenten te hebben uitgevoerd, maar dan met akoeniet (giftige monnikskap) en wijnruit. Ook Attalus III, de laatste koning van Pergamon (138-133 voor Christus) deed proeven van dien aard, maar omdat hij er ter dood veroordeelden voor gebruikte, schreef Claudius Galenus dat het ‘niets ergs’ was.
De belangrijkste vraag is echter of het experiment waarvoor Psammeticus een goede reden en de middelen had, plaats gehad kan hebben zoals Herodotus het heeft beschreven. Die vraag moet in twee deel-vragen worden opgesplitst: kon het op de beschreven manier worden uitgevoerd en zijn de resultaten aannemelijk? De eerste vraag kan bevestigend beantwoord worden. Als de kinderen geen pas-geborenen waren, konden ze het experiment overleven, want het klimaat was gunstig en de herder zal zijn verzorgende taak ongetwijfeld veel belangrijker hebben gevonden dan zijn geiten. Maar de resultaten zijn onaanvaardbaar, al geef ik toe dat het beeld van kinderen die met uitgestrekte handen om brood roepend op de herder afrennen heel pittoresk is en de onverlichte fantasie aanspreekt. We hoeven niemand ervan te overtuigen dat dit detail eraan werd toegevoegd om het verhaal kleur te geven. Laten we teruggaan naar de feiten en ons afvragen welke klanken de arme kinderen ‘na het onduidelijke gebrabbel’ als eerste voortgebracht konden hebben. De eerste klanken die een kind voortbrengt zijn de eenvoudige klanken die een minimale coördinatie van de stemorganen vergen. Voor deze klanken wordt eenvoudig de luchtstroom gebruikt die bij het ademen ontstaat, en het samenpersen van de lippen dat door het zuigen is ontwikkeld. Zo worden samenstellingen gevormd van de labiale consonanten m, b, p en de klinker a, bijvoorbeeld: mama, baba, papa. Deze klanksamenstellingen en hun transformaties krijgen in een later stadium in de ontwikkeling van het kind betekenis: ze duiden de personen aan die het kind het vaakst ziet - moeder en vader. Deze betekenis staat, althans gedeeltelijk, los van de sociale traditie, die haar slechts bekrachtigt, zoals blijkt uit het feit dat bijna alle bekende talen deze woorden in die bepaalde betekenis kennen. Volgens Diamond waren de eerste woorden van de mens op dezelfde wijze opgebouwd als de eerste woorden van een kind. De eerste klanken die een kind voortbrengt worden ook door de omgeving beïnvloed. Een kind bootst na wat het hoort, of die klanken nu door mensen of dieren wordt voortgebracht. Hieruit volgt dat de arme kinderen uit Psammeticus' experiment op zijn hoogst primitieve klanken zonder betekenis zoals ma, ba, pa en combinaties daarvan konden hebben voortgebracht. Bovendien hoefde de klank ba, die immers lijkt op het geblaat van een geit, geen natuurlijke klank te zijn; het kon evengoed een nagebootste klank zijn, die uit het experiment zelf was voortgekomen (tegenwoordig noemen we zoiets een artefact). Als er dus enige waarheid school in het zojuist geanalyseerde deel van Herodotus' verhaal, zou de eerste door de kinderen voortgebrachte klank ba zijn geweest. Van zo'n primitieve lettergreep naar het woord bekos is wel een heel grote stap. Dit betekent echter niet dat Psammeticus dat woord niet gehoord kan hebben. Hij kan gehoord hebben wat hij wilde horen, een woord | |
[pagina 19]
| |
[pagina 20]
| |
dus, dat binnen het fonetisch systeem paste van een taal die hij enigszins kende. In theorie kan Psammeticus zelfs het woord bekos hebben gehoord. Of, om nauwkeuriger te zijn, misschien hoorde hij een woord dat in eerste instantie niets voor hem betekende, maar tot de fonetische mogelijkheden behoorde van de Griekse taal waarmee hij waarschijnlijk vertrouwd was. Dat woord bleek later het meest te lijken op het Phrygische woord bekos. Ook de betekenis die men er aan toeschreef, kan deze oplossing beïnvloed hebben.
Het interessantst is echter de interpretatie die Psammeticus en zijn landgenoten aan de resultaten van het experiment gaven. Feit is dat het woord bekos bestond in de Phrygische taal, die ten tijde van Psammeticus door een klein volk in Asia Minor werd gesproken; sterker nog, het betekende waarschijnlijk ‘brood’. Het komt zelfs voor op inscripties die tot de huidige dag bewaard zijn gebleven. Het is echter onwaarschijnlijk dat er in de Egyptische taal, die toch zo rijk was aan concrete benamingen, geen woorden bestaan zouden hebben die men even gemakkelijk had kunnen herkennen als dat vreemde woord bekos. Die klanken, wat ze dan ook geweest mogen zijn, zouden heel goed gediend kunnen hebben om te ‘bewijzen’ dat de Egyptenaren ‘het oudste volk’ waren. Het is onbegrijpelijk dat Psammeticus en de Egyptenaren zo'n ongetwijfeld plezierige uitkomst opgegeven zouden hebben voor zo'n twijfelachtig tegenargument. Mythen over de afstamming van een volk worden niet zo gemakkelijk verworpen, ze behoren tot groepsideologieën die ook onder sterkere argumenten niet bezwijken. Daarom is de logica van Psammeticus psychologisch zwak. We weten intussen dat de farao en de Egyptenaren tot een onjuiste conclusie zijn gekomen: de Phrygiërs en hun taal zijn van veel latere datum dan de Egyptenaren en hun taal. Bovendien kleeft er een formele fout aan de conclusie. Als men van de gegeven stellingen uitgaat, blijkt uit het experiment alleen dat de Phrygiërs de oudsten zijn, ouder dan de Egyptenaren in ieder geval. Nergens blijkt echter uit dat de Egyptenaren op de tweede plaats komen en, op de Phyriërs na, ouder zijn dan alle andere volken. Het tweede deel van de conclusie komt ergens anders vandaan, en wel van dezelfde bron die hun in eerste instantie deed geloven dat ze het oudste volk waren. Doordat ze aan dat idee vasthielden, ontstond er een formele fout. Uit Psammeticus' gedrag zoals Herodotus het beschrijft spreekt niettemin uitzonderlijke eerlijkheid en edelmoedigheid. Hij liet immers op grond van een enkel empirisch tegenargument een overtuiging varen die voor hemzelf en voor de Egyptenaren van groot belang was. Hij had allerlei uitvluchten kunnen verzinnen. Hij had in de klanken die de kinderen voortbrachten een Egyptisch woord in plaats van een vreemd woord kunnen horen. Hij had het hele experiment kunnen ontkrachten door er op te wijzen dat bekos een nagebootste en geen natuurlijke klank was. Hij had ook kunnen zeggen dat één experiment niet voldoende was om een oordeel uit te spreken over de rangorde van de verschillende volken. Moderne onderzoekers nemen vaak hun toevlucht tot dergelijke strategieën. Ze zijn geneigd twijfelachtige resultaten van hun onderzoek zo te interpreteren dat hun hypothese wordt bewezen. En als de resultaten hun hypothese duidelijk weerleggen, verklaren ze dat het experiment niet onder de juiste omstandigheden is uitgevoerd en daardoor ongeldig is. Bovendien verwerpen ze een hypothese pas als het experiment vele malen herhaald is, terwijl ze hun hypothese al na één geslaagd experiment bewezen achten, ook al druist dat dwars tegen de logica in. Psammeticus' intellectuele eerlijkheid is dus opvallend. Hij zou een goede schutspatroon voor de moderne onderzoekers zijn, niet alleen vanwege zijn inventiviteit, maar ook vanwege zijn eerlijkheid. Zijn borstbeeldGa naar eindnoot4) zou in alle laboratoria moeten staan. |
|