ring van de wet werd echter vertraagd en gesaboteerd.
Alsof de operette slechts van een nieuwe cast werd voorzien, begonnen hooggeplaatste militairen, functionarissen, politici zich in de jaren twintig de grond en het bezit toe te eigenen. Hieruit groeiden de nieuwe ‘latifundistas’, de ‘nouveaux riches révolutionaires’, die zich door huwelijken en overdrachten verbonden met de oude oligarchie, waartegen de strijd zich oorspronkelijk richtte. Ze begonnen het land te regeren met het masker van de Revolutie. En deze ontaardde snel in de verering van haar nieuwe leiders, in de persoonlijkheidscultus van de ‘Primer Jefe’, de ‘Cesar revolutionario’, in de onbeperkte macht van de president. De politieke ideeën die aan de Revolutie ten grondslag lagen, werden gereduceerd tot woorden en kreten.
De campesinos bleven in de coulissen, om slechts bij de wisseling van de hoofdrolspeler de vertoning een schijn van democratie te verlenen.
‘De Revolutie is geen werkelijkheid’, verzucht de schrijver Carlos Fuentes, ‘ze is een droom van mijn grootvader’.
Het is avond. De hele stad Querétaro is op het plein verzameld en alle vogels uit de wijde omtrek zitten in de bomen. Kleuters bedelen langs de terrassen. Schoenpoetsers doen hun werk. Meiden hangen om de hals van hun ‘novios’. De muziekkapel speelt en als het getetter ophoudt, is er het gegons van stemmen en het geraaskal van de vogels.
We steken de rivier over en lopen de ‘barrio popular’ (volkswijk) in, aan de rand van de stad. Een warwinkel van straten, duisternis, licht, geluiden. Schaduwen achter vensters, het opgewonden verhaal van een radio, giechelende meiden in de deuropening, stemmen in de kleine verlichte winkelruimtes. ‘Disfrute Coca Cola’ gebiedt een lichtreclame, die een hele gevel beslaat en een rossige gloed verspreidt.
We vervolgen onze weg. Een passerende auto hult ons in een wolk stof. Een dronken man ligt gevloerd, zijn hoed een eindje verderop. Een jongen en een meisje staan ineengestrengeld tegen de koffer van een glanzende Ford Continental.
‘Sangre, sangre!!’, roept een jongetje, maar de rest van het publiek hoeft het bloed al niet meer te zien en begint de vechters weg te fluiten. ‘Los Misioneros de la Muerte’, kondigt de luidspreker, over het gejoel heen, aan. Twee enorme kerels verschijnen in de volgspot. Het licht begeleidt hen naar de boksring. De ene heeft een lichtroze cape om, de andere een lichtblauwe. Dan draven vier watervlugge mannetjes op in nauwsluitende, paarse pakken. Ze hebben maskers over hun hoofd met grote wrede ogen en kleine ronde mondjes. Langs hun benen en oren kruipen zilveren bliksemschichten omhoog. De grote kerels gooien hun mantels af en tonen hun formidabele lijven. Ze bewegen zich nichterig in hun korte broekjes, keren hun tegenstanders hun achterwerk toe, werpen kushandjes naar de scheidsrechter. Dat is hun act. Het publiek smult er van. Dan begint het opnieuw, de ‘lucha libre’, deze merkwaardige ingestudeerde vechtshow, de totale fake. Acrobatiek, cascade, toneelspel. Een kus op de mond is voldoende om een tegenstander te vellen: van pure weerzin valt die uit de ring, vlucht het publiek in om met een slok bier de mond schoon te spoelen. Ruzie met de scheidsrechter, ruzie onder elkaar, steun zoeken bij de toeschouwers, doorvechten na een beslissing van de scheidsrechter, gefingeerde blessures, tomatenketchup... het hoort er allemaal bij.
De ‘lucha libre’, het vrije vechten, is populair in Mexico. Op een andere manier dan de corridas, de pamplonades, de hondengevechten, de hanentournooien, waarbij de ernst een ritueel karakter krijgt.
Bij de ‘lucha libre’, is het als met de politiek, men weet dat het niet echt is maar het publiek wil geloven in degeen die het spel goed speelt, men heeft bewondering voor met élan bedreven fraude, voor met overtuiging gebracht bedrog. Het gevecht is ingestudeerd, het speelt in op de vooroordelen van de toeschouwers, de afloop staat vast, maar hoe meer de spelers kunnen suggereren dat het toeval hen parten speelt, dat de uitkomst onvoorspelbaar is, dat de klappen die ze uitdelen raak zijn, des te harder juicht de publieke tribune. De leugen moet de realiteit verlichten, de wereld een ander aanschijn geven.
Bij San Joaquin houdt de weg door de Sierra Gorda op. Het dorp ligt in zichzelf gekeerd tegen een helling. In het hotel komt al sinds tijden niemand meer. In het café zitten twee mannen. De één draagt een breedgerande hoed en een donkere bril. Hij leunt tegen de bar en neemt zo nu en dan nonchalant een slok uit een bierfles. Een pistool hangt op zijn heup. De ander, een arbeider met een zilveren helm op, zit achter zijn glas aan een rode tafel, waarop in een wit vignet de naam van het bier: carta blanca.
Beide mannen zwijgen na mijn vraag. Alsof ze in hun hoofd de band even moeten terugspoelen.
‘Zoals u zegt, “negocio de la guerra” heette de film die over dit dorp gemaakt werd. Geld verdienen was in die tijd zo gemakkelijk als bloemen plukken in een voorjaarswei. Het kwikzilver dat in de bergen rondom gevonden werd, ging regelrecht naar de Verenigde Staten. Door de