Hollands Maandblad. Jaargang 1985 (446-457)
(1985)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Vita vapor
| |
[pagina 29]
| |
herleiden is.’ Vervolgens geeft H. Mulisch met hartverwarmende hardnekkigheid een opsomming van denkers die al eerder meenden te moeten opmerken dat ‘alles één is, en één alles’, of woorden van gelijke strekking hebben geuit. Dit waren uiteraard allereerst de oude Grieken, want die hebben alles al gezegd wat er gezegd kan worden, omdat dat nu eenmaal niet zoveel is. Nihil tam absurde dici potest, quod non dicatur ab aliquo philosophorum, riep Cicero dan ook gemelijk uit toen hij merkte dat al het gras reeds voor zijn voeten was weggemaaid. Maar voor een onbedorven geest rijst natuurlijk al snel de vraag waar die conceptie van de uiteindelijke kosmische eenheid toch vandaan komt. Daarop kan, zo gaat het betoog onverschrokken voort, geen ander antwoord gevonden worden dan ‘de laatste inzichten van de fysica en de kosmologie’. Jawel, inderdaad, het gaat hier zonder twijfel om de big bang, de oer-knal ‘waar alles vandaan komt’. ‘Het ontstaan van het heelal betekent, dat toen ook ruimte en tijd ontstonden. Men kan zelfs niet zeggen dat vóór de oerknal nergens iets was, want er was helemaal geen 'ergens', waar iets al of niet kon zijn; en om dezelfde reden is het zinloos te praten over 'vóór' de oerknal, want er ging geen tijd aan vooraf. Hier zijn wij aangeland bij het állergrootste raadsel. Het heelal kon op geen enkele wijze ontstaan, want de tijdruimtelijke voorwaarden ontbraken. En toch zijn wij hier nu.’ Mijn goedheid, van deze peilloos diepe observatie krijg ik bijkans hoogtevrees. Desalniettemin doet dit alles mij in enige mate denken aan de strekking van het filosofische chanson ‘Waarheen, waarvoor, waarom?’, dat immers ook handelde over de oerparadox van de omstandigheden waar de algemene relativiteitstheorie en de quantummechanica niet meer gelden. Maar ik laat mij volgaarne voortleiden door H. Mulisch, en onderschrijf van harte dat de big bang, de oerknal de ‘grens’ is die alles van niets scheidt, een grens zonder tijd of ruimte: ‘zo'n onbestaanbaar bestaand nul-dimensionaal punt heet een “ruimtetijd-singulariteit”.’ Deze raadselachtige oersingulariteit, ofwel de eerste versie van het Ene zou het gehele Griekse denken hebben doortrokken. Wie twijfelt daar nog aan! ‘Eenvoudig is het woord van de waarheid’, zei Euripides al toen ook hij inzag dat het Ene, benevens de perplexiteiten van de primordiale singulariteit reeds door Plato in zijn Parmenides behandeld werden. En wordt deze alleszins grappige dialoog niet afgesloten met de uitroep van Aristoteles ‘dit is volkomen waar!’. (Een wijsgeer die zoiets zegt is of een cynische spotter of een religieus fanaticus, maar dat verhoogt de feestvreugde slechts.) Nu mag H. Mulisch weer even ongestoord aan het woord zijn. Want heeft hij niet gelijk dat ‘alleen het enigma van de oersingulariteit de toereikende grond is, waardoor de conceptie van het Ene - tegen alle ervaring in - bij de mensheid kon opkomen. (...) Afgeleid hiervan dan weer, en dus ook voortkomend uit de aard van de oersingulariteit, is de raadselachtige drang naar orde en eenheid in kunst en wetenschappen. (...) Omdat het Ene het wezen van de wereld is, wordt het niet alleen gezocht maar ook gevonden.’ ‘Alles vermenigvuldigt zich, dijt uit, maar bewaart daarin steeds de afkomst uit het Ene.’ Wat een aangrijpende passage! Wijlen dominee Glashouwer had het niet pregnanter kunnen stellen. Unthread the bold eye of rebellion and welcome home again discarded faith!, zou men welhaast bij zichzelf mompelen. Nu eerst verschijnt in het betoog ook de hamvraag op het toneel: is ook de geschiedenis op de één of andere manier geprogrammeerd door de oorsprong van alles uit het Ene? Ofwel, kan niet ‘de geschiedenis van de mensheid zinvol bekeken worden in het perspectief van de grote route, die achttien miljard jaar geleden begon met het Ene?’ Genadeloos haalt H. Mulisch uit naar de falende historici! ‘Zo lang de historische wetenschap ergens bij de archeologie begint, dus onlangs, en niet bij het begin, zijn de immanente wetmatigheden waar het om gaat eenvoudig onbereikbaar voor haar.’ (...) ‘Wil zij verder komen, dan moet zij zich ook inhoudelijk oriënteren op het singuliere Ene als de oorsprong van het vele, en op de wetmatigheden in de verdere lotgevallen er van in die achttien miljard jaar.’ ‘Alleen langs die weg kan de historische wetenschap hopen, het keuzeprobleem te overwinnen en het isolement van het subjectivisme te doorbreken, want datzelfde Ene is tegelijk ook het objectieve in het subjectieve.’ (...) ‘Zo leidt dit voor de historiografie blijkbaar tot een tussenpositie tussen wetenschap en kunst, sociologie en literatuur, en daarmee tot een eigen soort waarheid, de fides historiae.’
Laten wij thans, bijkans in ademnood door deze opbeurende bedenksels, nog even genieten van het magistrale slotakkoord van de Huizingalezing. ‘Omdat de wereld het imperium van het Ene is, moeten ook veritas, verum en fides onder één noemer geünifieerd worden om iets te weten te komen over die enigmatische ruimtetijd-singulariteit, waarin dat alles opgevouwen was in de modus van simplex.’ Welaan, wat valt er thans nog te zeggen, nadat we uitgelachen zijn? Ik kan het gelukkig alleen maar met mijzelf eens zijn dat H. Mulisch een kostelijke persiflage heeft afgeleverd. Hoezeer treft hij niet het karakter van de 19de eeuwse | |
[pagina 30]
| |
Schwabische wijsbegeerte in de consequente verwarring van begrippen en zaken, woorden en dingen, ideeën en werkelijkheid; hoe scherp is niet zijn parodie op het zo bekende Germaanse onbegrip voor de verschillende categorieën ‘waar’, ‘juist’, ‘goed’ en ‘geldig’; hoe klemmend is niet zijn halsstarrig dooréénhalen van paradox en contradictie; hoe fijnbespaard achterhaald is niet zijn opnagelen van het waarheidsbegrip aan een empirische orde; hoe prangend amusant niet het vele volstrekt onjuiste gebruik van het woord ‘dus’; hoe tekenend niet de primitieve aanbidding van natuurwetenschappelijke theorietjes; en bovenal, hoe goed getroffen is niet de typisch Duits-infantiele behoefte aan orakeltaal en woorden van meer dan zestien lettergrepen! In alle deemoed meen ik dat er nauwelijks een vermakelijker wijze dan deze parodie zou zijn om aan de toehoorder duidelijk te maken wat de werkelijke les van de moderne wijsbegeerte is: tacitus est bonus philosophus semperpotius quam loquens - een zwijgende filosoof is altijd verre te prefereren boven een pratende. Deze oer-sin-gu-lai-re wijsheid ventileerde Shakespeare natuurlijk ook al in bondiger vorm: Give thy thoughts no tongue! Ziet aldus hoe alles in de wereld gericht is op dit Ene: wanneer men al te diep nadenkt leidt dit slechts tot het soort korte-broeken wijsbegeerte waarvan H. Mulisch zo'n fraai en leerzaam staaltje ten beste heeft gegeven. Hoe gelukkig moet H. Mulisch zijn: so bald er reflektiert ist er ein Kind!Ga naar eindnoot+ |
|