De kwaliteit van het onderwijs
J.C. Traas
Wie in het openbaar klaagt over ‘de kwaliteit van het onderwijs’ krijgt vroeg of laat als reactie dat er altijd al, sinds de tijd van Aristoteles, geklaagd wordt over het onderwijs en dat er daarom weinig reden is om die klachten serieus te nemen. Degene die kritiek levert of zegt zich zorgen te maken loopt de kans geëtiketteerd te worden als een zwartkijker, een querulant of een supporter van het oude gymnasium.
Vandaar dat wie toch iets wil opmerken over dit onderwerp er goed aan doet méér aan te voeren dan algemeenheden en sombere voorgevoelens; het gaat er om aan te tonen dat de factoren waardoor het onderwijs beïnvloed wordt, ten gunste of ten ongunste gewijzigd zijn. En, even afgezien van de man of vrouw voor de klas, met wie goed onderwijs ‘staat of valt’, is het overheidsbeleid de belangrijkste factor. In een ministeriële nota van 1981 wordt daarover het volgende gezegd: ‘De rijksoverheid heeft een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de kwaliteitsbeheersing van het onderwijs binnen de Nederlandse verhoudingen. Die verantwoordelijkheid ligt hoofdzakelijk in de voorwaardenscheppende en stimulerende sfeer, in de sfeer van de bekostiging en in de sfeer van de vaststelling van exameneisen.’
Welnu, als ik zie naar de wijze waarop de Nederlandse overheid die verantwoordelijkheid gestalte geeft, en ik let dan vooral op het voortgezet onderwijs, dan denk ik dat die overheid schromelijk tekort schiet.
Toen onze regering enkele jaren geleden besloot te gaan bezuinigen moest elk departement ‘inleveren’. Voor het departement van onderwijs werden de bezuinigingen verhaald op degenen die in het onderwijs werkten. Dat was een onfatsoenlijke geste want de onderwijzers en leraren deelden al mee in de algemene en ambtenarenbezuinigingen en werden nu extra te grazen genomen omdat zij onder het ministerie van onderwijs ressorteerden. Goed, dat zijn oude, lelijke koeien - waar het hier om gaat is dat deze maatregelen nog andere dan financiële effecten hadden.
Het beroep van leraar werd als het ware gedeklasseerd. Nu kan men zeggen: nou en? Die leraren hebben altijd te veel verdiend, ze hebben nog steeds een goed leven, veel vakantie etc. Daar wordt de zaak uiteraard niet beter van: het stimuleren, het aanmoedigen wat de overheid zelf zegt te moeten doen, is hiermee verkeerd in het tegendeel - en dat is slecht voor de kwaliteit van het onderwijs.
Een deel van de bezuinigingen kon ‘opgevangen’ worden door de klassen groter te maken, de leerlingen minder lessen te geven en de leraren langer te laten werken. Het ‘voorwaardenscheppend’ beleid heeft de voorwaarden dus slechter gemaakt. Ook dat gaat ten koste van de kwaliteit van het onderwijs. Wanneer, zoals de laatste jaren het geval is, steeds vaker lessen uitvallen omdat leraren ziek of overspannen zijn geraakt, wanneer het plezier in het werk verdwijnt, dan is dat slecht voor de kwaliteit van het onderwijs. En als vervolgens algemeen bekend wordt dat het slecht toeven is in het onderwijs, zowel vanwege de onzekere en karige honorering als vanwege de risico's voor de gezondheid, als ook ten gevolge van de verminderde status van het beroep, is daardoor ook voor de komende jaren bereikt dat capabele en ambitieuze jongelui pas in laatste instantie zullen overwegen om een loopbaan in het onderwijs te kiezen. In dit geval is regeren dus ook vooruit zien.
Een belangrijk deel van de bezuinigingen moest per school, per instelling, ten uitvoer worden gebracht. Dat betekent dat òf de schoolleiding, òf de collega's onderling moesten beslissen in welke taken en in welke banen het mes gezet moest worden. De sfeer die als gevolg van deze operatie is ontstaan is zeker niet stimulerend te noemen.
Maar toch: de bewindslieden hebben altijd gezegd dat zij er naar streefden de kwaliteit en het niveau van het onderwijs te handhaven ook al moest er hier en daar wat ‘omgebogen’ worden.
Het is echter aantoonbaar dat de overheid dit ten aanzien van het stellen en controleren van