‘Lekkere koffie Jenny’ vond Beijk. ‘En hoe gaat het verder. Nog wat gelezen?’
Ze bloosde. ‘Ik heb de Tranen der acacia's uit. Ik weet eigenlijk niet goed wat ik er van vind. Het is natuurlijk een goed boek, maar ik werd er zo treurig van.’
Beijk knikte vaderlijk. ‘Ik zal iets anders voor je uitzoeken. Ben je bij met de kinderboeken?’
‘Ja, we moeten alleen nog wat nieuwe Arendsogen hebben. Als je ze niet allemaal hebt, gaan ze naar een ander.’
‘Verkopen we die rotzooi tegenwoordig ook al?’ kwam Lesmeister verontwaardigd.
Beijk zuchtte berustend. ‘Mijn neefjes lezen ze ook. De klanten vragen erom en als we ze niet hebben gaan ze naar Cleveringh. Die verkoopt ze wel.’
Lesmeister boog het hoofd als voor een overmacht. Vroeger, toen de oude heer Lieshout nog leefde, zou dat nooit gebeurd zijn. Toen hij was gestorven hadden de erven Beijk als chef aangesteld inplaats van haar omdat de zaak te weinig opbracht. Ze had zich niet verzet en hem vriendelijk wegwijs gemaakt. Alleen haar moeder zou de blik zijn opgevallen waarmee ze hem soms bekeek: zoals een kat uren voor een spleet onder de plint kan liggen, de oren spitsend bij het minste geluid, alle zintuigen gespannen als zijn prooi naderbij komt en zonder frustraties te tonen rustig weer inslapend als de muis zich terugtrekt, zo bestudeerde ze hem. Intussen werkte ze collegiaal met hem samen tot grote voldoening van Beijk. Mensen uit het vak hadden hem gewaarschuwd en hij was er trots op dat hij geen problemen met haar had en kon soms niet nalaten te vertellen over hun goede samenwerking.
‘Klant’ meldde Kuif. Lesmeister keek door de kier, knikte naar Beijk, ‘Voor jou’.
Hij veerde op, knoopte met één hand zijn colbert dicht en stapte het kantoortje uit.
‘Het is jammer dat jullie niet meer doen in boeken die wat beter lopen.’ Kuif verplaatste zijn beklag naar Jenny. ‘Ik weet wel dat jullie de Hema niet zijn en dat soort dingen, maar als de zaak straks failliet gaat, hebben jullie een mooie klantenkring opgebouwd voor Cleveringh.’
‘Is het echt zo erg?’ Jenny trok een deelnemende rimpel.
‘Welnee, dat zegt hij elk jaar.’ Lesmeister volgde Beijk met de ogen die een groot boek naar de kassa droeg. Hij sprak op de beleefdgemeenzame toon die hij voor de betere klanten bewaarde en legde nog even een hand op het boek of hij er met moeite afstand van deed voor hij met het nederig inpakwerk begon.
‘Le Corbusier’ fluisterde ze triomfantelijk - de kassa was binnen gehoorsafstand van het kantoortje - heb ik niet iemand horen zeggen dat we dat nooit kwijt zouden raken?’
‘Op de rekening? Natuurlijk’ hoorden ze Beijk zeggen.
Kuif zuchtte te hard en ving een woedende blik. Als antwoord wees hij naar de uitpuilende debiteurenmap.
Toen de klant was vertrokken, keerde Beijk terug naar zijn koffie, zijn triomf verbergend achter een neutraal gezicht. ‘Hij kwam er zelf om vragen’.
‘En wij hadden het natuurlijk in voorraad’ viel Lesmeister hem bij.
Kuif waaide zich koelte toe met de debiteurenmap.
‘Wie wil er nog koffie?’ Jenny stond op en schonk nog eens bij zonder antwoord af te wachten.
‘Veertig winters aan zee’, mompelde Kuif, haalde de factuur uit de bovenste bundel en stak die op de lege pen. Hij vroeg zich af hoe oud Lesmeister zou zijn. Ze was zo'n type dat tussen de dertig en de vijftig niet veel verandert, met hoge jukbeenderen, een rechte neus en te veel kaak voor een vrouw. Ze had een goed figuur dat ze teniet deed door hoekige bewegingen en kleren die Kuif niet mooi vond en als ‘duur Engels’ herkende. Ze knikte naar Jenny en wees met haar kin naar het stapeltje. ‘Dat moet je eens lezen. Breng ze maar naar achteren. Ze zijn meneer Kuif een doorn in het oog en zet er nog maar een paar in de winkel, dan hoef ik niet steeds bij te vullen; op de R, niet op de H.’
Jenny nam het stapeltje op en bladerde in het bovenste exemplaar.
‘Weer een klant’ kwam Kuif.
Lesmeister dook naar de kier en schrok zichtbaar. Beijk, die naast haar stond, zakte door de knieën en liet zijn koffiekopje op het schoteltje kletteren.
‘Ga jij even. Jij kunt dat beter dan ik.’
Lesmeister keek hem verontwaardigd aan.
‘Ik heb hem de vorige keer gehad, weet je nog?’
‘Ja en dat heb je schitterend gedaan. Daarom dacht ik, als jij nu weer...’
‘Geen sprake van. Deze heer wil de chef spreken en jij bent de chef.’ Ze ging demonstratief zitten en sloeg armen en benen over elkaar. Jenny was naar voren gelopen om de man niet te laten wachten. Hij stond midden in de winkel geplant, onder het portret van de oprichter, ongeïmponeerd, handen in de zakken, sigaar in de kop. Aan zijn voeten stond, als een trouwe hond, een zwartleren tas.
‘Hij wil de chef spreken’, zei Jenny.
‘Meneer wil de chef spreken’, verbeterde Lesmeister werktuiglijk.
Beijk stond langzaam op, keek verwijtend naar Lesmeister die haar vingers kruiste en liep de winkel in, rustig en beheerst als altijd. Alleen iets in zijn rug gaf de indruk van een scholier in