‘Goedemorgen. We zagen het bordje, mevrouw. We waren hier gisteren ook al en...’
‘Komt u gerust verder’, onderbrak ze de jongeman.
‘Graag. Als u het niet lastig vindt.’
‘O nee hoor.’
Hij liet zijn vrouw voorgaan en sloeg nogal hard de deur achter zich dicht. Kalk viel ritselend op de vloer.
‘Het is veel groter dan ik dacht’, hoorde ze de vrouw zeggen.
Ze ging met ze naar de voorkamer.
De vrouw liep naar het zijraam. ‘Wat een énig uitzicht.’
‘Anna’, zei de jongeman zacht.
Ze lachte vrolijk. ‘O ja, we zullen ons nergens enthousiast over tonen.’
Vrouw Leiens glimlachte even. Ze hield van openhartige mensen. Ze toonde hun alle vertrekken. Bij elke deur die ze openmaakte, zei de man beleefd: ‘Dank u.’
In de keuken, waar de enorme pan appelmoes stond te pruttelen, verontschuldigde hij zich weer voor de stoornis.
Vrouw Leiens zei opgewekt dat het niet hinderde.
‘Wat ruikt die moes zalig’, zei de jongevrouw. ‘Ik wed dat u een heel ouderwets recept kent.’
‘Ja. Van mijn overgrootmoeder.’ Het was niet waar. Ze zei het uit pure vriendelijkheid.
In de schuur, achter de keuken, zei de vrouw (enthousiast): ‘Dit kan het atelier worden. Het licht is goed en het is groot genoeg.’
‘Anna’, zei de man.
‘Mijn vrouw is beeldhouwster, ziet u.’
‘Zo, zo’, zei vrouw Leiens.
De tuin, net niet te groot, beviel hun duidelijk.
Ze gingen naar de woonkamer.
‘Gaat u zitten. Zal ik koffie maken?’
Maar dat hoefde niet. De vrouw ging zitten.
‘Neemt u mij niet kwalijk’, zei de jongeman, ‘we hebben ons nog niet eens voorgesteld. Sorry.’
‘Frank en Anna Verwelle.’
‘Zegt u maar vrouw Leiens.’
‘Ik wil alles nog eens goed bekijken, als u het goed vindt. Ook de zolder graag. En het dak en zo.’
‘Al doe je er de hele dag over.’ Vrouw Leiens meende het.
Hij deed er bijna een uur over. Hij klopte op de muren, rukte aan balken, onderzocht sponningen en kozijnen, maakte berekeningen, aantekeningen en mompelde voor zich uit. Zijn kleren vol stof en kalk. In zijn blonde haar zat spinrag. De vrouw rookte sigaretten en zat.
‘Frank gaat nooit over een nacht ijs, weet u.’ Meer zei ze niet.
Vrouw Leiens was maar gewoon verder gegaan in de keuken. Toen hij klaar was, gingen ze rond de hoge tafel zitten.
‘De vloeren zijn niet best’, begon hij.
Ze knikte.
‘En wat er met dat zijraam in de voorkamer aan de hand is, weet ik niet. De muren in de gang, nou ja.’ Hij grinnikte. ‘En de keuken zou je een “open keuken” kunnen noemen. En hier en daar is ernstige lekkage. Over het algeheel is het huis slecht onderhouden.’
Vrouw Leiens glimlachte wat. ‘U moet weten: mijn man deed er aan wat hij kon. Maar hij kon het niet. En geld voor timmerlieden was er niet.’
‘O, alstublieft’, zei de jongeman. ‘Ik bedoel er niets persoonlijks mee.’ Hij kreeg een kleur.
‘Ik heb hier achtendertig jaar gewoond’, zei vrouw Leiens. ‘Mijn kinderen zijn er geboren. Mijn man is er gestorven. Een heel léven, zeg maar. En ik... ik...’ Ze kreeg bijna tranen in haar ogen.
Ze stond op, liep naar de keuken en vroeg zich af of ze soms niet goed wijs aan het worden was. Ze beet hevig op haar duim. Ze vulde twee kommetjes met appelmoes, deed er eierlepeltjes in en ging weer naar de kamer.
‘Ach wat lief van u’, zei de vrouw. ‘Uw ouderwetse appelmoes.’
Ze lepelden het op als twee zoete kinderen.
‘Met de prijs staat of valt alles’, hernam de jongeman. ‘Als we het zouden nemen, moeten we grondig verbouwen. En wel zo grondig, dat u het huis niet meer zou herkennen.’
Bij die laatste woorden voelde ze een vreemd soort opluchting. Bijna dankbaar keek ze hem aan.
‘Dat ik het huis niet meer zou herkennen?’ herhaalde ze.
Hij knikte vastberaden.
‘Wat heeft u daar een allerliefst Mariabeeldje staan’, zei de jongevrouw. Ze lachte vriendelijk. ‘U bent zeker één van de laatste vromen.’
Vrouw Leiens glimlachte terug.
Het is allemaal in orde, dacht ze. Dit huis is mijn huis al niet meer. Het wordt iets onherkenbaars. Vijfenzestig? Het zou wat. Ik ga opnieuw beginnen.
‘Misschien vindt u het leuk om te zien wat we met het huis zouden willen doen.’ Hij haalde een stuk papier en een potlood uit zijn binnenzak en begon lijnen te trekken.
‘Ach Frank toch’, zei de vrouw.
‘Nee’, zei vrouw Leiens vrolijk, ‘laat maar zien.’
Ze begreep er niet veel van. Haar opluchting en dankbaarheid nam met de minuut toe.
...‘En de tuin, rond het atelier...’ zei de jongeman.
Vrouw Leiens stond op. ‘Noem uw prijs maar’, zei ze.