Hollands Maandblad. Jaargang 1984 (434-445)
(1984)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Ik hoopte dat u uit de tekst kroop die mijn hand op ulosliet op een avond en de ochtend daarna
Beweeglijkheid redde verleden uit uw boedel en mijn tred
verwijderde zich van u in nachtelijke
omstandigheid. Ja, zo keerde ik tot u terug terwijl
bepakking
achter mij aanholde. Zo nodig sloeg mijn hand
u in de ochtend en de avond daarna. Ja, uw hoofd was
het incasso van mijn hand in huid gehandschoeid
Spierkracht trof uw hersens maar hun beraad bleef
verborgen en ik smachtte naar de volzin die mijn taal
leste. Ik was werkelijk bezwaard want
bepakking
zocht zich aan u op te dringen terwijl ik bescheiden bleef. Ik
wist dat mijn hand uw bel beroerde en mijn komst verklankte die
terugkomst was. Een suizen was dat van uw bloedsomloop en
een hijgen dat van uw passie maar een suizen was dat van de
bouwwijk en een hijgen dat van
bepakking.
Ik schroefde mijn adem op tot korter stond dan de tijdfractie
maar uw
lichaam was de stoa van de slaap. In een gebouw doortrok uw
droomgezicht de zuil van uw onschuld. Ik verhief mij van het
bed zoals een lichaam zich in de tijd uitstrekt en zijn
molecuul maakt tot seconde. In uw hal schampte ik uw huiswand,
uw drempel gleed onder mij door en terzijde doolde uw
slaap. Ik bood u mijn diepste massa maar uw mond was niet
ontvankelijk en uw tijdelijkheid waaierde uit. Ik hechtte
aan uw keukenblok en dit
aan mij
maar mijn gestalte was zonder u. Hoe kon u mijn oor
begrijpen dat aan u vastgeklonken zat terwijl ik u
raadpleegde. Ik zag wolven op mij toesnellen terwijl
ik hen afsloeg en mijn deur sloot. Ik meende dat iets uit mijn
mond kreet en zich tegoed deed terwijl dit mijn volzin was waarin het
naar mijn taal hongerde en zijn woud verliet. Ik voelde een ziekte
in mij opwellen die mijn vuist trof en waarin tijd een bagatel
was. Wat hunkerde ik naar mijn volzin opdat deze zich aan mij
voordeed. Er kwam een taalmassa die mij overweldigde maar
ik bonkte aan uw deur stomheid. Hoe kon ik weten dat u sliep terwijl ik
uw slaap zag. Er was een woord dat ik niet kende maar het was
onontkoombaar. Maar als ik uw landweg terugwierp naar zijn terechte
plaats en ik deed uw tred af met bewoording en uit mijn slaap
kreet mijn droomwijze, waarom zou ik niet uw blok zijn. En waarom
zou ik de luister van voormaligheid niet aan uw voeten leggen. En
waartoe dient de voltalligheid van mijn bewoording anders dan tot
uw weerga. Uit de hemel
ploit zich de god van uw extase en ik was
betoverd door uw aanblik. Mijn vagabondisme was als bevuilde ik uw
zielvloer, en uit mijn open mond waaierde het
Er is niets dan afdichting in uw gestalte, er moet
een stuw zijn in uw
voorbijgaan, uw woord is de opeenvolging van onhoorbaarheid. Voor
een laatste maal dat ik u terugroep en wek uit een staat die niet
waar was,
waarom zou ik u mijn woord gunnen
| |
[pagina 77]
| |
Ik was niemand minder dan mijzelf aan wie ikmij aanbood want u wist dat u mijn voorstelling was
Verdwijn dus uit mijn bewustzijn en dim
uw afgrijselijkheid opdat ik mijn ogen geopend houd en u
uitwerp om tot mij terug te keren. Want ik moet elk woord
zeggen zonder uw antwoord, elke dwaaltocht door de hedendaagsheid
omzwerft de duizeling waarin ik u
ontwierp en de wereld om mij heen was onwezenlijk en ik kon niet
zeggen. Ik dacht aan u als aan een voorbije zee waaraan men zich
niet laaft en waarvan de kim is
als uw aarzeling op te doemen. Waarom
heb ik mij aan u overgegeven omdat ik niet
wist dat u mijn voorstelling was. U kan niet bestaan binnen de
hedendaagsheid omdat die mijn lichaam is dat aan de tijd
knauwt. Ik keek terug op een weg waar de gestalte van de verleden
tijd onwerkelijk was en niet werd
teruggehaald. Ik zag in het verschiet de
opkomst van uw wording tegelijk de vluchtlijn van uw
verwijdering. Wie zou u geweest
zijn zonder mijn enkelvoudigheid en waarom zou ik mij niet aan u hebben
overgegeven als u niet uit mij welde. En waarom zou ik mij niet
hebben neergeworpen voor uw aanschijn dat mijn ontwerp was waaraan u
niets bijdroeg dan wat ik u
ter hand stelde. Als u mijn taal kent
vol van de edelste bewoording, die uw niet-bestaan
bezingt, als bestond het, u zou weten dat ik u in een stad zocht terwijl ik
mij bedronk en waarvan
de materialiteit mij verbijsterde. Want ik zag
auto's die boven mij gesteld waren omdat zij het woord in mijn mond deden
besterven
| |
[pagina 78]
| |
WilgIk was mijn meest uitgesproken vorm
maar dit baatte niet
ik adoreerde in deze de uitkomst van het
project van mijn
voorstelling
Ik zag mij staan afgetekend tegen de wil tot uitzondering
boven een kim van wetten
Ik was volmaakt ingebeeld
Ik zag in kleurrijkste onvermijdelijkheid zon
van
teraardebestelling
Ik zag mijn lichaam uiteengezet worden en
het excerpt van mijn vorm
Een handvol
handeling
deed zich kennen als begeerte, maar
was de bewening van de wilg wildernis
| |
Ik riep u aan mijn poort...Ik riep u aan mijn poort nadat ik u
vond na te meer jarig zoeken en ik uw leden
streelde in de ondraaglijke aandrang van
begeerte opdringend naar uw beeld
ongezien in de voldongen tijd doorstaan
zonder een glimp van uw schaduwloze lichamelijkheid waarin
uw oppervlak verafschuwd werd en tot het eigene gemaakt zoals alleen
het diepste vuil dat uit een porie dringen kan een handreiking
besmette in een mate, hoe overmatig ook, weerloos tegen uw
ontwijkende gestalte. Uw onbespraakte mond mocht niet zijn
afgestemd op enig woord dat uw beeld verbrijzelde en uw
ongrijpbaarheid tastbaar maakte voor een hand die graaide naar uw
samenstelling en aan uw uitgebrachte klank geen boodschap had waarna
u zonder zegging bleef en niet naderde tot enig bestaan dan in de
nachteloze wens van wie u niet verstaat. Maar daartoe riep ik u niet
aan mijn poort want nimmer door u verlaten kon ik niet zijn de door u
verlatene, de door u in het bezit van zichzelf gestelde aan wie u ontsproot in
de vroegte van een bewustzijn waaraan geen kennis van u voorafging noch
enig weten wie u zijn kon en zonder wie uw gedaante niet zou zijn
geroepen in naam van een zenuwstelsel, een hersenmassa, een vergeefsheid
een naam, niet begiftigd, terugschenkend, en die ik aan mijn poort riep
| |
[pagina 79]
| |
wie gelooft niet aan zijn gevoelens die zich aan
de muur opdringen en uit de vloer wellen en
uit zijn hart voortkomen
Maar kijk naar het cerebrale zwerk waar zich niet
openbaart en waar het blauw het gewolkte het is om
het even niet te bieden hebben en waar het handschrift
lijdt aan vermorzeling en het geschrevene geen oor vindt en
stem onbeletterd blijft want
niets vindt het geschrevene dan geen oor, daar is geen ademloosheid
neerkijkend, hoogste wolkstapeling, die niet zwijgen is als kon er spreken
ja, u moet u aan uw nek naar de hoogte tillen om nog
gewaar te worden van uw belofte
kijk toch met uw oogopslag naar uw omstreek en schreeuw uw
bitterheid
waar komt uw ziel vandaan anders dan uit uw wanhoop
en uw walging anders dan uit uw onvervuldheid met uw jaren die
tot niets leidden
boven u is de onafgebroken projectie van uw wezenskenmerk dat geen
andere essentie heeft dan uw dood
u moet u niet aan het geboomte vastklampen want het laat u
vallen zodra u de kracht ontbreekt het te omvatten
u moet naar mijn les luisteren die u zegt dat uw hoogste vervulling is
te sterven want dat leert u uw opvoeding
uit het gewolkte volgt niets dan uw lichaam uw hoop dat het
zich voortzet na u
maar kijk toch naar de onwezenlijkheid van uw wezenskenmerk en
overschreeuw uw afbranding
put uit uw long om te bezweren wat zich voordoet dat u niet wilde
en uit uw hart de banaliteit om deze te overweldigen
want uit de wolkstapeling komt de machteloosheid van uw verorbering naar u en uit
uw verorbering welt het verzet van uw overbodigheid, uw lichaam, dat
wat u niet zijn wilde
kijk toch naar de wolkstapeling en voel uw bevreemding, uw verwondering dat
dit geworden is
maar uit de hoogste diepte welt uw eenmaligheid, dat wat u
niet zeggen kunt, want het is geprojecteerd boven uw hoofd
de wolkstapeling waar u zoekt de overeenkomstigheid met uw
gezichtsvorm, de uitstalling van uw vormrijkdom
uw bittere uiteenzetting van wat niet geworden maar
geweest is
en ik zeg u dit zonder stem want uw hoofd op te heffen volstaat
waar niets te zien is dan uw uitbulking, uw warreling van
delen, uw fluistering van doofheid uw zicht op blindheid
uw negatie, uw onbegrip dat dit het is en niet
iets anders
|
|