| |
| |
| |
Averechtse gevolgen
J.P. Guépin
In mijn boek De Beschaving verdedig ik de stelling dat de sprong van is naar ought, van sein naar sollen, hoe filosofisch verkeerd ook, kenmerkend is voor alle systematisering van menselijk gedrag. Dat komt doordat de keus van de begrippen die gesystematiseerd worden andere begrippen uitsluit. En ook doordat ondoelmatig, dom, chaotisch handelen nooit gesystematiseerd kan worden. Er valt dus veel buiten het systeem, om twee redenen tegelijk: hetzij omdat het er niet in past, hetzij omdat het in het kader van het systeem als ondoelmatig wordt afgewezen. Als voorbeelden noemde ik in mijn boek de Ars Poëtica van Aristoteles, alle gramatica's, ook de zogenaamd wetenschappelijke, en achttiende eeuwse navolgingen van Newton's systematiek van de mechanica op het gebied van de moral philosphy.
Als uitgangspunt voor dit artikel neem ik de openingszin van Bentham's An Introduction to the Principles of Morals and Legislation uit 1789, en wel omdat het ethisch nuttigheidscriterium goed valt in de retorica, want het utile, het nut, is nu net het criterium voor het genus deliberativum, het genre waarin beraadslaagd wordt over beslissingen in de toekomst, en voor dit soort beslissingen wil utilitarianistische ethiek ook een leidraad geven. Die zin luidt:
Nature has placed mankind under the governance of two sovereign masters, pain and pleasure. It is for them alone to point out what we ought to do, as well as to determine what we shall do. On the one hand the standard of right and wrong, on the other the chain of causes and effects, are fastened to their throne.
De Natuur heeft het mensdom geplaatst onder het bestuur van twee souvereine meesters, leed en genot. Alleen dezen hebben de taak ons aan te wijzen wat we moeten doen, als ook te determineren wat we zullen doen. Aan de ene kant de standaard van goed en verkeerd, aan de andere kant de ketenen van oorzaak en gevolg, ze zijn alletwee hecht verbonden aan hun troon.
Mijn eigen boek zit ook zo in elkaar: ik constateer dat alle waarheid mensenwerk is, die waarheid verhef ik tot evident principe, evident in die zin dat ik niet inzie welke andere mogelijkheden er zijn, ik constateer dan empirisch uit de geschiedenis dat alle waarheden in discussie gevormd worden en, eenmaal uitgesproken, er voor gemaakt lijken weersproken te worden, om dan van de nood een deugd te maken: laten we dan ook echt roeien met de riemen die we hebben en het als onze plicht beschouwen zoveel mogelijk situaties te bevorderen die vrije discussie mogelijk maken, in een democratie. We moeten ons daarvoor inspannen, immers, er zijn ook mensen die liever in eeuwige apodictische waarheden geloven, en daarbij ook nog denken dat de teksten in de Bijbel, de Koran of Das Kapital direct toepasbaar zijn op alle mogelijke situaties, en die dus om twee slechte redenen bij elkaar discussies juist willen verhinderen.
Hetzelfde bij Bentham: er is een principe: mensen streven naar hun eigen geluk, hoe kan het anders, trouwens de empirie wijst het uit. Maar deze filosofische en wetenschappelijke constateringen leveren nog niet meer op dan een verklaring, de keten van oorzaak en gevolg. Dat is nog geen ethiek als leer van het verkieslijke of van het verplichte. Het tweede element zegt dat het zo ook goed is, dat mensen zich terecht laten leiden door de vermijding van leed en het zoeken naar genot, kortom door hun eigenbelang.
Het is echter nog de vraag hoe het mogelijk is dat het nut voor het individu niet ten koste gaat van het nut voor de ander, hoe het kan samenvallen met het nut voor andere individuen, hoe aller streven naar persoonlijk geluk kan leiden tot ‘the greatest happiness of the greatest number’. Zo'n idee is in strijd met de meest voor de hand liggende ervaringen. Neem nou een dief, en is rijkdom niet onrechtmatig bij zoveel armoede in de wereld? De een leeft ten koste van de ander.
Ik maak nu zelf een systeem - als gewoonlijk een syteem van twee paren tegenstellingen - waarin de meest relevante mogelijkheden voor beoordeling van menselijk gedrag te vangen zijn, om te laten zien hoe argumenten voor of tegen menselijk gedrag aan deze categoriale tegenstellingen gerelateerd kunnen worden. De tegenstellingen zijn modern; de categorie ‘je best doen’ ontbreekt dus. Ik laat niet zien hoe
| |
| |
mensen zich echt gedragen, ik laat zien hoe ze, roeiende met de riemen die ze tegenwoordig hebben, gedrag beoordelen. Die tegenstellingen zijn goede bedoelingen en slechte bedoelingen, die ik verbind met een ander tegenstellingenpaar: goede en slechte gevolgen.
Goede bedoelingen zijn altruïstisch, slechte bedoelingen zijn egoïstisch. Goede gevolgen vermeerderen het geluk van de meesten in de gemeenschap, slechte gevolgen verminderen het. Dat laatste is zuiver utilitarianisme. Maar bij mij, en dat is het nieuwe, treden ook egoïsme en altruïsme op, en wel in de vorm van goede en slechte bedoelingen. Altruïsme wordt bij voorbaat goed gevonden, egoïsme is bij voorbaat slecht. Egoïsme moet dus eerst geëxcuseerd worden, wil het goed heten. Het enige excuus dat in mijn systeem past is dat het egoïsme wordt aangeboden onder het mom van altruïsme. Tegenover het excuus van altruïsme staat de ontmaskering van het hooggestemde altruïsme (van verheven idealen, goede bedoelingen) tot egoïsme. Maar er zijn natuurlijk meer excuses denkbaar, waarvan ik er eerst een moet behandelen. Het heet: wat de arme past, past de rijke niet. De arme wordt geredelijk vergeven dat hij, om egoïstisch zijn honger te stillen, zijn akker verbouwt, dat hij soms brood steelt uit noodzaak, dat hij een bietser is, de sociale verzekeringen oplicht. Het kwaad van deze laatste egoïstische wandaden wordt alleen door linksen gebagatelliseerd (in het kader van de tegenstelling hoofdzaak - bijzaak), jazelfs als hij winkels plundert of de grond voor zijn brood steelt. De gewelddadige strijd van de arme wordt eerder geëxcuseerd dan het geweld waarmee de rijke zijn bezit beschermt, jazelfs als dat geweld van de overheid afkomstig is. De wandaden van de rijke worden geämplifieerd, hij immers heeft al meer dan genoeg. Hem wordt door rechtse mensen - lezers van De Telegraaf en Privé - zijn uitbuiting pas vergeven als hij hen door zijn praal kan imponeren, waaronder ook promiscuïteit valt, mits in luxueuze omgeving. De armen zijn daar
merkwaardig snel toe bereid, zo niet, dan heetten zij afgunstig, tegenwoordig verontwaardigd.
Alle pogingen een excuus te vinden zijn een antwoord op de beschuldiging van slechtheid, egoïsme, door de ander. De ander vindt dat de moordenaar slechte bedoelingen heeft, en het lijk een slecht gevolg. De dader zal het daar niet zo snel mee eens zijn, anders was hij er niet aan begonnen. Hij noemt zichzelf dus niet een moordenaar, want het was zelfverdediging. In die gevallen is zijn daad - voorlopig alleen in eigen ogen - geëxcuseerd, want er zijn gevallen waarin het egoïsme als zelfverdediging, verdediging van het recht om te leven, niet slecht gevonden wordt. Als de moordenaar weloverwogen doodde, was het omdat hij als wreker optrad, hij voelde zich tekort gedaan. Ook dan kan de egoïstische daad deels geëxcuseerd worden. Ook hier heeft de arme dus meer rechten dan de rijke. Dit excuus geldt voor linkse politieke moorden in de ogen van linkse partijgangers, niet voor rechtse terreur. Vroeger gold dit excuus echter alleen voor de dapper gesneuvelden voor vaderland of godsdienst. In het algemeen dus: als het ideaal hoog genoeg is, worden slechte bedoelingen altruïstisch gevonden, en dus geëxcuseerd. De zegevierende soldaat, de verzetsheld, - massamoordenaars - oogsten het laurier en de gunst der vrouwen.
Als het bedoelingen betreft is ‘slecht’ altijd een beschuldiging, die dus in de eerste plaats door de ander wordt geuit. Soms doet men puur slechte dingen toch zonder excuus: moorden, martelen, stelen, onaneren. Sexueel genot is voor de katholieken alleen geëxcuseerd als het kinderen verwekt, anders heet het egoïstisch, voor de askeet geldt dit voor elk genot. Men doet die egoïstische dingen (snoepen hoort er ook bij) met een heimelijke, perverse opwinding, desondanks.
Niet-altruïstisch gedrag wordt soms toch niet egoïstisch gevonden, als het in de ogen van de bedrijver niemand schaadt. Hij noemt het dan genoegen of genot, bijvoorbeeld lekker eten, alcoholgebruik, zingenot. Maar ook dergelijk onschuldig gedrag kan slecht gevonden worden, in het geval men achteraf tot het inzicht komt dat bepaalde goede bedoelingen mislukt zijn, of averechts uitwerken. Maar dit geldt niet voor slechte gevolgen in het algemeen.
In het kader van het tegenstellingenpaar goede bedoelingen slechte gevolgen is het het eenvoudigst in het vervolg de discussie over excuses weg te laten, en dus alleen in ogenschouw te nemen die gevallen waarin de dader er
M. leefde als een dandy, gooide zijn ook weer niet al te volle beurs over de balk. Hij noemde dit, het zich ontdoen van de burgerlijke staat. Zijn drankzucht en het gebruik van verdovende middelen zijn zeker een onderdeel geweest van bovengenoemde wijze van ontwikkelen. Buitendien, hij stond niet alleen met zijn houding, het was een hele familie van kunstenaars die zich min of meer op deze wijze van de been trachtte te krijgen. Men zocht de armoede, de ellende, de afgrond, om in extase te raken, ondervindingen op te doen die de middelmatig levende mens zelden kan ontmoeten; maar voor dergelijke ontmoetingen betaalde men tol.
W.D. Kuik
De schilder en zijn brood, april 1968.
| |
| |
Steenuil, onzichtbaar
al van overtuigd is dat zijn daad door genoegzaam goede bedoelingen is geëxcuseerd. Zo'n geval heet voortaan kortaf goede bedoelingen. Slechte bedoelingen zijn dus alleen maar slecht in de ogen van anderen.
Men kan in dit systeem nu alleen nog maar de beschuldiging van egoïsme pareren door te wijzen op zijn altruïsme in het algemeen, of op zijn altruïsme in het bijzonder. Men wil geld, macht, met eerlijke of oneerlijke middelen, niet uit zelfzuchtigheid, maar omdat men aan zijn gezin of aan de toekomst van zijn kinderen denkt, of het belang van een niet op basis van egoïsme bijeengebrachte groep vertegenwoordigt: partij, godsdienst, vaderland. Het gaat er om welke interpretatie het meest voor de hand ligt: bij de zakenman bijvoorbeeld is dat egoïsme, bij de hulpverlener altruïsme. De zakenman zal niet ontkennen dat het hem bij elke bijzondere transactie om zoveel mogelijk gewin gaat, zijn altruïsme, in de zin van geld verdienen voor het gezin, wordt dus wat moeizaam in het algemeen verdedigd. Bij de hulpverlener is de situatie omgekeerd: de bijzondere handeling is geheel en al gericht op het vermeerderen van het geluk van anderen. Hier kan het altruïsme gedeeltelijk ontmaskerd worden door te wijzen op egoïstisch gedrag in het algeneen, als de hulpverlener professioneel is, en dus verdient aan het lijden van de anderen. Een hulpverlener doet daarom het liefst in het verborgene goed, om de beschuldiging van egoïsme te ontlopen. Sommige hulpverleners, als geestelijken, artsen en advocaten, wier bijstand als hij nodig is onontbeerlijk is, kunnen geëerd worden. Hun beloning heet daarom honorarium. Maar over dit soort gehakketak wil ik het liever niet hebben. Het gaat mij om onbedoeld averechtse gevolgen van goede bedoelingen, die onvoorzien het geluk van de enkeling of van de gemeenschap verminderen. Die onvoorziene gevolgen zal de hulpverlener niet zo gauw in het algemeen toegeven, want dan geeft hij toe dat zijn hele werk verkeerd is geweest, dergelijke spijt is al geheel onmogelijk als
hij zijn goede bedoelingen aan zijn religieuze of politieke overtuiging ontleent. De enige voorbeelden die ik ken zijn nationaalsocialisten, die door hun totale nederlaag gedwongen werden in te zien hoeveel leed hun goed bedoelde pogingen een zuiver ras te laten heersen aangericht hadden. Van christenen of socialisten heb ik nog nooit spijt gehoord over het door henzelf aangerichte onheil, terwijl ook zij toch vol goede bedoelingen zijn. Slechte gevolgen worden alleen door de tegenstander ontwaard, of hij is de enige die de causale samenhang legt. In het geval van egoïsme klinkt ‘goede averechtse gevolgen’ merkwaardig, ‘goede onbedoelde epifenomenen’ is dus beter. Hier wordt het gevolg toch liever aan goede bedoelingen toegeschreven.
Het gaat er in dit systeem vooral om dat zo bedoeld egoïstisch handelen soms onbedoeld het geluk van anderen of de meesten kan vermeerderen, en zo bedoeld altruïstisch handelen het al even onbedoeld kan verminderen.
| |
| |
We hebben vier combinaties die ik als volgt orden:
1. |
slechte bedoelingen |
slechte gevolgen |
2. |
goede bedoelingen |
goede gevolgen |
3. |
goede bedoelingen |
slechte gevolgen |
4. |
slechte bedoelingen |
goede gevolgen |
De eerste twee lijken rationeel, de laatste twee lijken irrationeel. Schrale, linkse mensen geloven in de eerste twee, welgestelde, rechtse mensen hebben meer gevoel voor de laatste twee, maar 4 wordt alleen expliciet door cynici beleden.
Alleen bij 2 geniet een groep of een individu van de zo bedoelde goede gevolgen, want de goede bedoelingen waren op die bepaalde groep of dat individu gericht. In de andere gevallen is het onzeker welke groep van de goede gevolgen profiteert of onder de slechte gevolgen moet lijden. Een voorbeeld, dat tot elke strijd uitgebreid kan worden: elke regering begint een oorlog met goede bedoelingen ten bate van land en volk, elke oorlog is gerechtvaardigd in eigen ogen, een antwoord op agressie van de vijand. Bij overwinning dus altijd geval 2, onder gejubel, zonder morele problemen. Elke partij wrijft de vijand slechte bedoelingen aan: de tegenpartij is door ongerechtvaardigde hebzucht gedreven. Wint de vijand, dan dus voor de verliezer geval 1: de slechte bedoelingen hebben succes gehad, het eigen geluk is verminderd. De eigen strijd heet nu geval 3: de edele strijd heeft averechts gewerkt, men zint dus op revanche.
Met dit voorbeeld van dialectiek kan de paradoxale situatie van de bekeerde nationaal-socialisten nog beter beschreven worden. Direkt na de nederlaag waren zij in de situatie 3, maar toen zij tot de democratie bekeerd werden, moesten zij het standpunt van de geallieerden over hun partij delen, het werd dus eerst 1: de nederlaag was aan hun slechte bedoelingen te wijten. Tot die conclusie konden zij gemakkelijk komen - in tegenstelling tot christenen en socialisten - omdat de idealen van het arisch heersersras van het begin af aan paradoxaal Nietzscheaans egoïstisch waren gekleurd. Toen zij de zegeningen van het Wirtschaftswunder ondervonden, hebben zij dankbaar de zijde van de geallieerden gekozen, en ingezien dat de goede gevolgen ook hen troffen. Zij zijn zelf geallieerden geworden in de NATO, en vinden nu dat de Tweede Wereldoorlog door de geallieerden met goede bedoelingen, die ook voor hen golden, werd gevoerd. Dus 2. Geen wonder dat al deze bekeringen verwarring hebben gesticht, des te meer daar de Midden-Duitsers van de Russen hetzelfde proces moesten ondergaan. Westduitse socialisten kiezen vanwege de ideologische verwantschap noodgedwongen voor situatie 3 in de DDR: de goede bedoelingen hebben averechts gewerkt. Westduitse tegenstanders van socialisme én communisme hebben een voorkeur voor 1: de communistische solidariteit wordt ontmaskerd tot egoîsme van de partijbonzen, de slechte gevolgen zijn al zichtbaar in communistische landen en slechte bedoelingen bedreigen ook het eigen land. Vandaar de steun aan de NATO, en ook het gevaar van oplevend nationaal-socialisme, dat immers de bolshevieken ook zo beschouwde.
Rationeel wil bij 2 zeggen: naar beste inzicht gekozen, na afweging van alle mogelijke gevolgen. In die zin is 3 dan irrationeel dom, want de keus blijkt achteraf niet goed doordacht geweest te zijn; 4 is eerder irrationeel, in de zin van onbegrijpelijk, de gevolgen worden alleen empirisch vastgesteld, niet logisch bewezen, en in de economie idealiter beschreven; 2 tenslotte behelst altijd kritiek van de ander. Wat geldt voor 3 geldt ook voor dubieuze gevolgen van goede bedoelingen. Een voorbeeld: geen mens heeft bij de hooggestemde introductie van de televisie de invloed kunnen voorzien op het gezinsleven, de vorderingen op school, de veranderingen in politiek bedrijf en stellingname. Dat is de toenmalige voorstanders van televisie niet kwalijk te nemen, temeer daar naar mijn mening geen sociologisch onderzoek (Hoofdstuk X, Geweld op de TV) kan isoleren wat de invloed van televisie op sociaal gedrag is. Vandaar altijd dubieuze gevolgen in twee betekenissen: bij 3 en 4 eerst de vraag: is het gevolg wel een gevolg in een causale samenhang, en niet een geval van post hoc, en vervolgens de vraag: als het al een gevolg is, in hoeverre is het gevolg goed of slecht; bijvoorbeeld: het direkter en dus groter meegevoel met slachtoffers als gevolg van de
Pascals gelijk blijkt nog duidelijker in de literatuurgeschiedenis. Het mooiste voorbeeld is Tolstoj. Hij heeft vijftig jaar lang een stempel op de hele Russische cultuur gedrukt. Als hij in Sebastopol gedood was zou die cultuur er nu anders uitzien. Er is niemand die in die vijftig jaar iets schreef wat ook maar in de verte leek op Tolstoj. Men kan zich een generaal voorstellen die de rol van Napoleon zou zijn gaan spelen als deze laatste in de wieg gesmoord was. Maar aan iemand die zegt: ‘Als Multatuli de Havelaar niet zou hebben geschreven zou iemand anders het wel gedaan hebben’ kan men vragen ‘Wie dan?’.
K. van het Reve
Stel dat Theun de Vries een roman schrijft, en andere fragmenten, december 1965.
| |
| |
evidentie van de TV. ‘Goed’ en ‘slecht’ en ‘rijk’ en ‘arm’ zijn voor de argumentatie ideaaltypisch, of nu de discussie met veel overtuiging of met de nodige twijfel gevoerd wordt.
1. Slechte bedoelingen, slechte gevolgen. Slechte bedoelingen zijn alleen op het eigenbelang gericht en willen ook expres het geluk van anderen verminderen. Dat geldt dus voor elk agressief gedrag: oorlog, roof, voordringen in de concurrentie, door overmacht afgedwongen prestaties. De een leeft ten koste van de ander, de een zijn brood is de ander zijn dood. Deze waarheden maken opgang in een maatschappij die geen vooruitgang kent. Dan gelooft men in de uitbuiting van de ene mens door de andere, de ene klasse door de andere. De duidelijkste voorbeelden komen tegenwoordig uit het verleden of uit andere culturen: slavernij, concentratie van macht en rijkdom in de handen van enkelen; men denkt dan het eerst aan grote ongelijkheid van macht in absolutistische rijken. Het ligt voor de hand om vol goede bedoeling te trachten de macht van de enkeling te beperken, in het vertrouwen dat spreiding van macht spreiding van rijkdom, jazelfs van kennis en geluk tot gevolg heeft. Geen beter middel dan algemene verkiezingen, want de armen zijn per definitie in de meerderheid. Beginnen met verdelen van al aanwezige rijkdom lijkt ook heel aanbevelenswaardig, het levert tenminste direkt resultaat, maar de buit kan door de rijke worden beschouwd als gevolg van slechte bedoelingen, en dan lijken de algemene slechte gevolgen van zo'n herdistributie op een rechtvaardige straf. Beginnen met verdeling van macht ziet er eerlijker uit, zijn wij niet allen gelijk? En zo is het dan ook gegaan sinds de Franse revolutie, met als gevolg van deze goede bedoelingen dat de rijken zich neer hebben moeten leggen bij hoge belastingen die over het algemeen rationeel gevonden moesten worden en dus als goede gevolgen van goede bedoelingen werden geaccepteerd: herverdeling van rijkdom. Slechts bij overschrijding van een zekere limiet en in culturen waarin de principiële gelijkheid van alle mensen minder goed aanvaard wordt, wordt tegen de hoogte van de
belastingen ernstig geprotesteerd. In het algemeen accepteren de rijken dat ze ongeveer een kwart van hun tijd dwangarbeid moeten verrichten ten bate van de armen. Het valt hun ook niet op dat de armen hun daar niet dankbaar voor zijn. Niemand ziet graag zijn werkloze op de stoep met de pet in de hand. Het gedwongen karakter van deze herdistributie is dus geen
| |
| |
probleem, en zolang dat zo blijft is, wat met een anglicisme welvaartstaat genoemd wordt en beter met een germanisme sociale markteconomie genoemd kan worden, ideaal: in een eerste ronde worden de werkenden al dan niet rechtvaardig beloond naar prestatie; de staat pakt daar pakweg de helft van af, en verdeelt een deel daarvan naar behoefte. Ook als de billijkheid van belasting op zichzelf niet wordt aangevochten, luidt het schema soms toch: goede bedoelingen, slechte gevolgen, bijvoorbeeld wanneer rijke mensen de goede bedoelingen van de sociale markteconomie niet willen ontkennen, maar wijzen op te grote groei van de sociale sector.
Zodra echter de uitbuiting van de ene mens door de andere dankzij de tamelijke tevredenheid van de arbeidende klasse minder in het oog springt, richt de aandacht van de kritische intellectuelen zich vanzelf op minder geavanceerde gebieden, hoopvol ontwikkelingslanden geheten, maar vooral op de exploitatie van de natuur door de mens. De mens heeft altijd een vijandige natuur uitgebuit door de aarde van haar oogst, de bij van haar honing, de koe van haar melk te beroven, door dieren te doden: het zachtmoedige vee om het op te eten, vijandige dieren om ze uit te roeien. Nog steeds zijn dolfijnen en zeehonden de directe concurrenten van de primitieve visser. Wie zich van zijn bestaan verzekerd weet door zijn verzekerd inkomen, vindt niet de natuur slecht, maar de strijd om bestaan waar anderen zich nog aan overgeven. Maar de nog niet door de techniek geholpen mens was in een defensieve strijd met de natuur gewikkeld, tegen natuurrampen, tegen ziektes, tegen wilde dieren; en het klimaat is op maar een paar veel begeerde plekken mild en dan nog onberekenbaar. Alleen God kan in die ongelijke strijd voor rechtvaardige hulp en straf zorgen. Het godsvertrouwen vermindert dus naarmate het minder nodig is. Het kwaad wordt dan aan intermenselijke verhoudingen toegeschreven, en de theologen vinden in de politiek een nieuw werkterrein. De rampen in de natuur zijn het gevolg van menselijk ingrijpen geworden, en het ligt voor de hand deze slechte gevolgen aan slechte bedoelingen toe te schrijven. De onrechtvaardigheid van ziektes, eens door het ondoorgrondelijk godsbesluit gerechtvaardigd als straf voor onze algemene zondigheid, wordt nu aan het winstbejag van de industrieel geweten, en terwijl vroeger de natuur in het algemeen als giftig werd beschouwd, want alleen sommige met moeite geteelde cultuurplanten waren, na zorgvuldige bereiding, eetbaar, wordt er nu net gedaan of de natuur zuiver is, geraffineerd! Eet nog een bes of een paddestoel. De menselijke natuur is voor de
natuurliefhebber vol slechte bedoelingen en slechte gevolgen, op het paranoïde af. Daar staat een neuroticus als ik tegenover, die eerder chaos als gevolg van ontoereikend inzicht ziet, en dus aan de ene kant in onvermijdelijkheid gelooft, aan de andere kant een voorkeur heeft voor 3: goede, zij het domme bedoelingen. Over de gevolgen kunnen we het dan eens zijn.
Hoe heeft het zover kunnen komen? Het valt me op dat de gevoelens die golden voor de door de mens overzienbare en dus schone natuur: het parklandschap, de locus amoenus, worden uitgebreid tot wat in de achttiende eeuw de horror van het sublieme inboezemde: de oceanen, woestijnen en Alpen, waarvan de majesteit het mensenverstand te boven gaat. Ik heb zelf met mijn eigen ogen gelezen: ‘Antarctica, het laatste stukje paradijs op aarde’!
Angst boezemt de natuur niet meer in. Maar de natuur is een slecht voorbeeld. De natuur zelf wordt gekenmerkt door een strijd om het bestaan zonder medelijden - dat specifiek menselijk gevoel - en als de omstandigheden voor plant en dier - ook voor de mens? - te gunstig zijn geworden, wordt het evenwicht door moordende concurrentie bereikt in de limiet van de groei: dat is het natuurlijk einde van de brandnetel, de bladluis en de rat. Alleen de mens kan dit wrede einde voorzien en door wieden, afschieten en beperking van bevruchting trachten te voorkomen. Alleen de natuur is puur egoïstisch, puur slecht, en dus, of het de mensen bevalt of niet, altijd in evenwicht, ook als op aarde het klimaat van Mars zou gaan heersen. Het gaat bij de beoordeling van slecht gedrag om de overschrijding van aanvaardbare grenzen van egoïsme. Gaat autobezit te ver, of ook al het oppoetsen en schoonmaken? Maar nee, de woestijn groeit de Sahel binnen omdat het ook in het onmiddellijk inzichtelijk eigenbelang is in de strijd om het naakte bestaan, om bomen te kappen voor brandstof, bossen te verbranden voor bemesting, omdat het prestige van de herder aan het aantal stuks vee wordt afgemeten, en doordat regeringen de stedeling bevoorrechten uit angst voor onlusten, dit alles gesteund door averechtse hulpprogamma's.
2. Goede bedoelingen, goede gevolgen. Nu, dit schijnt onproblematisch. Men helpt iemand en die wordt gelukkig. Er zijn twee restricties: de ander moet zich kunnen bevrijden uit zijn afhankelijke situatie, want geholpen worden is vernederend. Dat gebeurt door een tegenprestatie; in geld belonen is het beste, want dat gaat ten koste van weinig emoties, maar je moet het maar hebben. Als de helper uit puur zakelijke motieven helpt, valt de situatie onder 4. Het maakt geen verschil of het geholpen worden een recht is of een gunst, de behoefte het verstoorde evenwicht door een tegenprestatie te herstellen is groter. Als die mogelijkheid ontbreekt is wrok de beste manier om van je gevoel van
| |
| |
Als de democratie doorwerkt, verdwijnt het communisme, verliest het socialisme zijn dogmatische trekken en komt de nieuwe orde naar boven die noch socialistisch, noch kapitalistisch is, maar die aangepast is aan de wetenschappelijke, technische en culturele mogelijkheden van de moderne wereld.
J. de Kadt
Praag 1968, augustus/september 1968.
dankbaarheid of te komen. Geholpen worden maakt agressief. Tweede restrictie: de oorzaak van het leed moet onafhankelijk van zijn gevolgen vastgesteld kunnen worden: dus honger, of een ander physiek leed als een gebroken been. Gevallen van puur geestelijk lijden hebben geen onafhankelijk waarneembare oorzaken. Alle psychotherapieën en bewustwordingen werken alleen door bekering, maar het inzicht in de metaphysische oorzaak moet achteraf nog aangepraat worden, bijvoorbeeld na afloop van de assertiviteitstraining, of na de revolutie. Daarvóór komt het proces van bewustwording neer op versterking van onlustgevoelens.
Ook als hulpverlening in het speciale geval tot goede gevolgen leidt, kan hulpverlening toch in het algemeen slechte gevolgen hebben. Daarvoor over naar 3.
3. Goede bedoelingen, slechte gevolgen. Terwijl elke aangestoken lucifer de entropie vermeerdert en dus het einde van het heelal verhaast, is door het Rapport van de Club van Rome het besef doorgedrongen dat vooral de bezigheden die tot voor kort alleen aan de rijken - en de opstellers van het rapport - waren voorbehouden, als autorijden, te kostbare slechte gevolgen hebben wanneer ook de armen zich daaraan overgeven. Maar als de gevolgen slecht zijn, zijn de bedoelingen dat nog niet. Henry Ford wilde niet alleen rijk worden, maar ook het autobezit democratiseren. Is het hem aan te rekenen dat hij in zijn fantasie de overvolle wegen niet voor zich zag? Ik denk van niet, evenmin als het de socialisten uit de jaren vijftig en zestig is aan te rekenen dat zij hetzelfde beoogden. De menselijke geest is in tijden van vooruitgang nu eenmaal beperkt als het gaat om voorspellen van achteruitgang. Het gebied van de goede bedoeling met onvoorziene schadelijke gevolgen is nu onafzienbaar geworden. Hetzelfde geldt voor de professionele hulpverlening die helpt door wel onafhankelijk waarneembare oorzaken weg te nemen: bacteriën als veroorzakers van epidemieën, onhygiënische toestanden als veroorzakers van zuigelingensterfte. Maar dan treden de averechtse gevolgen op in het algemeen, hoe goed de hulp ook werkt bij het individu. Hetzelfde geldt voor het lenigen van hongersnood. Overbevolking is van dit alles het gevolg, dat wil zeggen: wie het woord overbevolking kiest wijst op schadelijke gevolgen, en in hoeverre de overbevolking verantwoordelijk is voor de vele rampen die ons en vooral de Derde Wereld treffen is een kwestie van metaphysische keus, want er zijn ook andere oorzaken denkbaar, als te grote spreiding van bezit en macht.
Want wat onder 1 gold voor het al dan niet te billijken eigenbelang van de bevolking, arm of rijk, geldt nu voor hun regeerders, rechts of links, die gedwongen worden aan de gerechtvaardigde verlangens van de aan hun zorgen toevertrouwde bevolking tegemoet te komen, uit angst voor opstand of zetelverlies, en dat meestal ook wel uit overtuiging, bezield door goede bedoelingen, vanzelf wel willen doen. Een voorbeeld: elke gouverneur van de Noord-Oostelijke provincies van Brazilië heeft er belang bij er bij de centrale regering op aan te dringen het Amazone gebied te laten ontginnen (‘laten’, door wie, dat maakt misschien verschil bij links of rechts). Tot de goede bedoelingen kan horen dat het Amazone gebied zelf een hel voor mensen is. Ik laat mij overtuigen door de milieubeschermers dat vernietiging van dat oerwoud verstrekkende gevolgen zal hebben, ook al ken ik de aard ervan nog niet, misschien zijn er wel gunstige bij. Ik denk dus dat elke regering in Brazilië onder druk staat; linkse misschien meer dan rechtse, maar kapitalistische ontginning zal wel effectiever zijn. Ik geef de schuld dan maar wat machteloos aan de R.K. kerk; ook een instituut vol goede bedoelingen in zijn strijd tegen voorbehoedsmiddelen én abortus.
Het is duidelijk dat we in dit geval geen consequentiële ethiek kunnen gebruiken, zoals die gemeenlijk met het utilitarianisme verbonden wordt. Immers, het handelen wordt niet uitsluitend beoordeeld naarmate het ‘pleasure’ en ‘pain’ tot gevolg heeft of ‘the greatest happiness of the greatest number’ al dan niet bevordert. Er wordt rekening gehouden met eventueel averechts afgelopen goede bedoelingen. Er is dus ook geen ruimte voor Marxistische ethiek, die pogingen beoordeelt naar de mate waarin ze de communistische revolutie objectief bevorderen. De contrarevolutionairen waren van de beste bedoelingen bezield, en gezien de averechtse gevolgen van het Marxisme, hadden ze achteraf nu juist van utilitarianistisch standpunt gelijk. Intenties behoren bij elke beoordeling, dat is een verworvenheid van de rechtsstaat.
Averechtse gevolgen kunnen in veel gevallen zoals bij luchtverontreiniging gemeten worden,
| |
| |
Murabit
maar in andere gevallen, als bij hulpverlening, komen we niet verder dan de voorzichtige raad alle mogelijke gevolgen van onze bedoelingen bij onze keus te betrekken. Dat geldt ook voor politieke beslissingen.
4. Slechte bedoelingen, goede gevolgen. Deze categorie is het meest interessant. Hij is uitgevonden door de in Engeland gevestigde Nederlandse arts Dr. Bernard Mandeville in het begin van de achttiende eeuw: Private Vices Public Benefits, en die paradoxale formulering is het kapitalisme nooit helemaal te boven gekomen. Het is van weinig belang of de ondernemer gedreven wordt door hooggestemde idealen van dienst aan zijn klanten en werkgelegenheid; van meer belang is dat ook al gedraagt de ondernemer zich zo egoïstisch mogelijk, het marktmechanisme er voor zorg draagt dat aller eigenbelang omslaat in het nut voor het algemeen. Vandaar dat Marxistische kritiek geen hout snijdt; de ondernemer werpt geen masker af als hij toegeeft door eigenbelang gemotiveerd te zijn. Sociologisch gezien werkt de markt zo dat iedereen door concurrentie geremd wordt in zijn streven schatrijk of wereldberoemd te worden. Mijn boek ligt in de boekwinkel te koop temidden van duizenden andere boeken, en zal binnenkort plaats moeten maken voor de voorjaarsaanbieding, net als de nieuwste variatie
| |
| |
borrelnootjes bij de kruidenier. Dat er zoveel andere boeken te koop zijn schaadt alleen mij als schrijver, zoals mijn uitgever last heeft van andere uitgevers; maar in mijn rol van klant, liefhebber van boeken of borrelnootjes, is het grote aanbod in mijn voordeel, omdat de concurrentie iedere producent dwingt zijn waar zo aantrekkelijk, en dat wil ook zeggen zo goed en zo goedkoop mogelijk te maken, goed in die zin dat de koper het lust. Voor de concurrentie wijkt elke standaard. Ook als iemand onomstotelijk bewezen zou hebben dat een rode kleur onweerstaanbaar kopers trekt, dan nog zou deze wet zichzelf opheffen want als alle produkten in het rood verpakt zijn, trekt een blauw produkt de meeste aandacht.
De archeologen van ‘Roman Britain’ leren mij het volgende: voor de komst van de Romeinen was iedereen arm en besteedde zijn tijd voornamelijk aan onderlinge oorlog. Nadat de Romeinen recht en orde, vrede dus, gebracht hebben, wordt eerst één Engelsman schatrijk, maar het bouwen van zijn paleis en het onderhoud van zijn huishouding maken anderen een beetje rijk, en in twee eeuwen vrede raakt het hele land bezaaid met villa's. Let wel, er ontstaan grote verschillen tussen rijk en arm, maar de rijkdom is toegenomen, en de armoede is verminderd. De Sjah van Perzië heeft deze les uit het negentiende-eeuwse Engeland willen trekken. Dat het experiment hem door de afgunst van zijn onderdanen en het gestook van Amnesty International niet kon lukken is een ding, maar dat deze ontwikkeling mogelijk is laten niet alleen de Westerse kapitalistische landen zien, maar ook Kenya vergeleken met dat doelwit van ontwikkelingshulp Tanzania, Taiwan vergeleken met communistisch China of Cuba. Dat ziet er onbegrijpelijk uit, en het is dus welkom dat rechtse economen, waaronder de nestor Hayek de minst exclusief economische en dus de beste is, ons nog eens komen uitleggen dat het niet echt te begrijpen valt. Slechte bedoelingen, goede gevolgen; in de formulering van Mandeville klinkt dat te paradoxaal. Is hij een cynicus, en als zodanig juist een strenge moralist? De enige weg om uit de paradox te geraken is verwerping van antieke of christelijke asketische moraal. Mandeville is de theoreticus van de consumptiemaatschappij. Als iedereen zijn behoeften zou minimaliseren zou algemene armoede het gevolg zijn; dat is een tautologie. Het streven naar meer bezit dan minimaal noodzakelijk is brengt algemene welvaart, want toegeven aan de ‘vices’ als weeldezucht, wellust, trots, vergroten de behoeften ongebreideld. Dit soort markteconomie kan niet zonder groei. Aristotelische zelfgenoegzaamheid en aristocratische afkeer van werken voor geld,
epicureïsche tevredenheid met weinig, stoïsche askese of christelijke zelfverloochening leveren stagnatie op en vergroten dus de kloof tussen arm en rijk. Heet het alternatief eigenlijk wel materialisme? Vermeerdert bezit niet het prestige en levert trots geen genot op? Maar wat anders is dit dan streven naar hoogachting van de ander, de bij uitstek sociale deugd.
Wie aan zijn bezit gehecht is, in het genot is van zijn eigendom, is geen materialist, want een liefdesrelatie is de geestelijke relatie bij uitstek. Het eigendom hoort bij je, of dat nu een voor anderen waardeloos souvenir is, of iets waarmee je in de ogen van anderen hoogachting wilt verwerven, als een auto, een huis, een bankstel, kleren, een schilderij of een kast vol boeken.
De tegenstelling luidt: gehecht zijn aan bezit, en onthechting van bezit. Wat het laatste betreft denkt men aan de kluizenaar die zijn tijd met kosteloze meditatie doorbrengt. Maar de kluizenaar die niet met plezier rondkijkt in zijn kluis, naar zijn nap en gebedenboek, is een wel heel harteloos mens. Vandaar dat de overheid een geweldmonopolie handhaaft om het eigendom te beschermen. Het geweld van de overheid is van een andere orde dan dat van individuen en groepen die het geweldmonopolie aanvechten, behalve misschien als ze door middel van burgeroorlog het zelf willen veroveren.
Als de overheid zijn geweldmonopolie weet te handhaven wordt de wraak vervangen door rechtspraak. Het recht verdedigt niet alleen goed maar ook lijf. Dat laatste spreekt nogal vanzelf, want iedereen heeft er ongeveer even veel van; de taak van de overheid om het eigendom te verdedigen lijkt wat problematischer zolang het eigendom ongelijk verdeeld is. Vandaar dat revolutionairen zich beroepen op ongelijkmatige verdeling van bezit, en beloven het beter
Couperus kende geen grieks en kon latijn alleen lezen met een vertaling ernaast. Advies van deskundigen kon hem niet van zijn vooroordelen afbrengen, en daar had hij helaas ook wel een beetje gelijk in: van de nederlandse classici kreeg hij niet veel weerwerk. De graecus prof. W.E.K. Kuiper verbeterde wat vertalingen van Martialis en raadde hem aan... een leven van Cicero te schrijven. Cicero Cicero Cicero, Kuiper raadde Couperus aan over Cicero te schrijven. Een bittere grap voor fijnproevers, of anders maar strafregels voor de classicus met kulturele ambities.
J.P. Guépin
De oudheid en Louis Couperus, augustus/september 1969.
| |
| |
te verdelen als ze gewonnen hebben. Maar het is toch van belang het niet kwantificeerbare gedeelte van het eigendom in het oog te houden. Homerische helden eisen niet alleen teruggave van het ontroofde bezit, maar ook genoegdoening voor de gekrenkte eer, en die kan oneindig oplopen. Vandaar de spiraal, de positieve terugkoppeling, die wraak kenmerkt, niet alleen bij moord, maar ook bij diefstal. Toen ik merkte dat er bij mij was ingebroken, kon het gemis aan materieel bezit me minder schelen dan de belediging, de bezoedeling van mijn huis; mijn bezit was een deel van mijn leven, mijn hebben was zijn. De echte materialisten zijn de mensen die het niet erg vinden als hun bezit gestolen of verbrand is, want de verzekering dekt de schade, nog erger zijn de mensen die hun bezit in brand steken voor de verzekeringspenningen. Het systeem van verzekeringen is een voorbeeld van goede bedoelingen met averechtse gevolgen. Verzekeringen maken de mensen onverschillig, onverantwoordelijk, en in het geval van verzekerd bezit materialistisch. Dat geldt voor alle sociale zekerheden!
Als we eigendom als een geestelijke relatie opvatten wordt het duidelijk dat armen in sommige gevallen meer onder diefstal of vernieling te lijden hebben dan rijken. Hoewel dat niet wil zeggen dat rijken het niet vreselijk vinden als ze hun bezit kwijtraken. De maatstaf is de liefde, en die kan, voor het familiekasteel, groot zijn. Maar soms, wie schatrijk is, alles kan kopen, zo iemand raakt gedesoriënteerd als Jackie Onassis, die naar verluidt in een koopwoede kan ontsteken. Alleen wie met zorg bewaard heeft en voor zijn aanschaf heeft gespaard, gewikt en gewogen, alleen wie ingezien heeft dat het kopen van het een het kopen van het ander in de weg staat, dus alleen wie niet uitkomt met zijn geld, heeft wat aan zijn geld. Iedereen verdient daarom net die tien procent te weinig. Liefde voor eigendom leidt tot zorg (een ander woord voor liefde) en dus tot last, maar het zorgen voor het eigen eigendom kan leiden tot respect voor andermans eigendom; niet het verlangen naar bezit, want dat verleidt tot diefstal. Men heeft recht op zijn eigendom, vandaar de wraakgevoelens bij diefstal en vernieling, die dus vergeleken kunnen worden met de wraakgevoelens die elke andere aantasting van verkregen rechten en voorrechten oproept, als vast inkomen, arbeidsvoorwaarden.
Het zakenleven levert nu net de situaties op waarin het nut van de een en het nut van de ander, het eigen belang en het belang van de ander, egoïsme en altruïsme, samenvallen op een gemakkelijk inzichtelijke manier. Voor de individuele ondernemer is het heel gewoon het gevoel te hebben dat hij deugdelijke waar moet leveren, dat hij een direkt belang heeft bij een tevreden klantenkring. Hij moet wel respectabel zijn, zijn streven naar hoogachting vloeit voort uit zijn egoïsme. Ook al is het in zijn onmiddellijk belang om zijn klanten op te lichten, de ondernemer begrijpt gemakkelijk dat hij zich dat niet te vaak kan veroorloven als hij gesteld is op het voortbestaan van zijn bedrijf. Het succes van de ondernemer wordt niet zozeer gemeten aan de winst, als wel geweten aan zijn goede relaties met zijn klantenkring en andere tot tevredenheid stemmende zaken, als trots op zijn produkt, goede arbeidsverhoudingen; waarbij het geld dat hij ten slotte in zijn eigen zak steekt (overigens maar even, want hij geeft het weer uit, vaak aan dingen die erg leuk zijn om te maken en dus erg mooi om naar te kijken, of hij belegt het nuttig, bij voorbeeld in zijn eigen zaak) van minder belang wordt. Er is geen vooroordeel, en zeker geen wetenschappelijke theorie, die uitmaakt dat de meest ongunstige duiding, die van egoïsme, het gelijk aan zijn kant heeft, als het gaat om de rijken. En dan nog met veel bombarie iets onthullen dat dicht komt bij het zelfbeeld van de ondernemer, want natuurlijk is hij egoïstisch!
De tegenstelling ligt eerder tussen eerlijk en oneerlijke gedrag. Argwaan tegen de bedoelingen van de tweedehandsautohandelaar is meestal gerechtvaardigd, en je moet geen handelaar op het eerste gezicht vertrouwen, maar niet elke handelaar is oneerlijk, of zelfs maar onoprecht. Alleen omdat ze tot een ondefinieerbare bezittende klasse behoorden zijn honderden miljoenen vermoord, beroofd, vernederd, verdreven, zonder dat er naar hun mogelijk goede bedoelingen ook maar werd geluisterd. Omdat de theorie voorschreef dat hun vals bewustzijn oneerlijk was. Het Bloed is Rood.
In het schema slechte bedoelingen goede gevolgen gaat een consequentiële ethiek wel op: de welvaart, vrijheid en geluk die de markteconomieën als onbedoeld - dat wil zeggen niet door rationele argumenten uit bedoelingen afgeleid - gevolg opleveren hebben dus geen andere ethische maatstaf dan het succes, en dat succes kan afgelezen worden aan de averechtse gevolgen van goede bedoelingen in socialistische landen - en wat voor oprechte verontwaardiging over onrecht, welk heroïsme heeft de communistische revolutionairen niet bezield!
Tot slot. De sociologen moeten maar eens ophouden met het ontmaskeren van goede bedoelingen tot oneerlijke maskering van eigenbelang. Interessanter is een kleine verschuiving in de probleemstelling: in plaats van reductie van het hogere tot het lagere, uitgaan van goede bedoelingen bij alle partijen: terugdringen van financieringstekort van bedrijf en overheid, in het landsbelang, aan de ene kant, verbetering van inkomens van de laagst betaalden aan de
| |
| |
andere kant, ook in het landsbelang. En dan nagaan of uitrekenen wat de averechtse gevolgen, het nut of onnut, kunnen zijn van het een en het andere.
Daarentegen: goede bedoelingen van de andere partij verdacht maken betekent monopolisering van het fatsoen voor de eigen partij. En dan ruik ik de brandstapels al.
Linkse partijen, de partijen van de goede bedoelingen!
Mandeville had het zo goed uiteengezet in zijn Fable of the Bees: zodra de bijen echt altruïstisch worden en de gepredikte zelfverloochening echt gaan toepassen, stort de samenleving ineen. Maar satire? Eerder tragikomedie. Het gebrek aan inzicht, hamartia, leidt tot tragische of komische gevolgen, al naar de slechte of goede afloop. En die afloop is in zijn algemeenheid niet te voorzien. Kritiek op het functioneren van instellingen is goed en gewoon, en de voorgestelde oplossingen liggen zo voor de hand, ze zijn zo rationeel, dat ik ze zo wel kan verzinnen: lief zijn voor kinderen, kinderen zelf laten ontdekken, zacht gezag, straffen afschaffen, meer inspraak. Andere mensen konden het ook, want boek en krant staan er vol van. Maar wreedheid maakt bemind.
De mensen kunnen hun motieven niet kennen, ze kunnen nauwelijks weten wat de gevolgen zijn van hun ingrijpen, ze geloven in instituties als familie, school, politie, rechtspraak, democratie, die op een heel andere manier lijken te functioneren dan het kritisch verstand ook maar kan ontwaren, ja dan waar ze goed bedoeld voor waren opgezet. Of zijn ze niet eens ergens voor ingesteld. De institities waren er altijd al, ze worden alleen steeds anders gerechtvaardigd of vernieuwd, en zo leven ze toch tamelijk ongeschonden door, in een onbegrepen, geërfde, culturele traditie gegroeid.
De skeptische democraat gelooft in vrijheid van meningsuiting, ook als hij ziet dat daardoor de onzin, het bijgeloof, toeneemt, omdat hij zelf in het algemeen geen criterium heeft voor eigen waarheid. Hij denkt dat ook schrijvers zichzelf niet kunnen begrijpen, en dat dus niemand begrijpt wat hij bedoelt, laat staan dat hij de wereld in een door hem gewenste richting hervormt, door zijn geschriften.
| |
Literatuur:
J.P. Guépin, De Beschaving, Amsterdam 1983, 11, 21, 22, 23. Ross Harrison, Bentham, Londen etc. 1983. |
V.H. Monzo, The Ambivalence of Bernard Mandeville, Oxford 1975, 7. |
A.O. Hirschman, The Passions and the Interests, Political Arguments for Capitalism before its Triumph, Princeton NY 1977. |
R. Nozick, Anarchy, State and Utopia, New York 1974. |
F.A. Hayek, Law, Legislation and Liberty, Chicago etc. 1979, 3, blz. 168 e.v. |
|
|