| |
| |
| |
Homo economicus
J. Pen
Voor P. Hennipman
Er spookt een geest door de economie. Het is een vage verschijning die af en toe wordt waargenomen en dan weer verdwijnt. Niemand heeft hem ooit goed in het vizier gekregen en daardoor ontstaan uiteenlopende geruchten. De beschrijvingen variëren tussen Bul Super en Dorknoper. De waarneming wordt belemmerd door een wolk van misverstanden. De homo economicus, want die is het, wordt voornamelijk door niet-economen opgemerkt; zij denken dat het een uitvindsel is van de economie, en reageren meestal met het maken van verwijten. Die verwijten komen er op neer, dat de economie eerst een fictieve persoonlijkheid in het leven roept, die dan ook nog behept is met afkeurenswaardige eigenschappen (hebzucht, geldzucht), om vervolgens de gewone mensen te behandelen alsof zij zulke fictieve personen waren. Of, in een andere variant: deze critici denken dat de economie het er op aanlegt dat de mensen zich zo gaan gedragen als Bul Super. Ik heb sympathie voor deze critici, althans in zoverre dat ook ik vind dat de homo economicus niet in de economie thuishoort. Ik heb geen sympathie voor de critici in zoverre ze de economie betichten van iets waaraan dat mooie vak zich niet schuldig maakt. Gelukkig denken de meeste economen er net zo over: in hun gedachtenleven komt die hele homo economicus niet voor.
Maar helaas bestaan op die regel uitzonderingen. Vanouds hebben sommige economen een mensentype geconstrueerd waarvan ze dachten dat ze het zouden kunnen begrijpen. Bijvoorbeeld een verstandig persoon, die goed kan rekenen en op de klok kijken, en die minder van een goed gaat kopen als het duurder wordt. Soms heeft men een dergelijk type wel eens homo economicus genoemd. Dit kwam, een halve eeuw geleden, nog voor bij C.A. Verrijn Stuart. Maar in 1945 is de homo economicus uitgedreven, door P. Hennipman in zijn proefschrift Economisch motief en economisch principe. Het zou een goed ding zijn geweest als deze uitdrijving een definitief karakter had aangenomen, maar in de economie plegen oude misverstanden nog wel eens terug te komen. In die zin is de professie toch weer te tolerant: er wordt te weinig verworpen, en wat verworpen is blijft rondspoken.
Daarvan zien we de laatste tijd een hinderlijk voorbeeld: de homo economicus, vermomd als ratex-man, die door de achterdeur binnensluipt met slechte bedoelingen. Ratex is een afkorting van rational expectations. De slechte bedoelingen komen er op neer dat de Keynesiaanse theorie moet worden afgebroken. Wat zeg ik - de hele macro-economie is de ratex-man een doorn in het oog en dat wekt zijn vernielzucht op. Een van de redenen waarom ik dit stuk schrijf is de ontmaskering van deze figuur.
Om te beginnen iets over de onduidelijkheid van de homo economicus. Waarnemers schrijven er geheel verschillende eigenschappen aan toe, net als bij het monster van Loch Ness. Ik probeer zeven verschillende omschrijvingen, waarbij telkens drie vragen aan de orde komen, namelijk:
(a) Wat is de definitie? (b) Bestaan er echte mensen, die aan de definitie voldoen? En (c) Spelen deze figuren een rol in de theoretische economie, bijvoorbeeld in die zin dat economische stellingen alleen opgaan als de mensen aan de definitie voldoen?
1) De homo economicus als geldwolf. Definitie: een persoon, die één bepaalde doelstelling najaagt, te weten geld vergaren, ten koste van
Potentiële moordenaars hebben redelijkheid nodig om elkaar aan de praat te houden. Die redelijkheid - en dan in de politiek meer de elastische slimheid van het geven en nemen dan het stugge doordrukken van het rationalisme - is een afleidingsmanoeuvre; net als alles wat bijdraagt tot civilisatie, tot het temmen van de barbaar in eigen en andermans agressie. Het kan gemakkelijk misgaan, zoals in Vietnam. Maar dat is dan niet haar schuld.
K.L. Poll
De agressieve redelijkheid, februari 1968.
| |
| |
alle andere doelstellingen. Deze definitie is niet helder. Want wat betekent dat: ten koste van alle andere doelstellingen? Betekent dat 's nachts doorwerken? Alle werk aangrijpen, hoe onaangenaam ook? Als we het zo opvatten, kunnen we er ons nog iets bij voorstellen, al is het weinig scherp, want er zal toch wel eens geslapen moeten worden. Maar betekent het ook: uit geldzucht voorbijgangers beroven? Voortdurend speuren naar een huis waar een volle brandkast wordt vermoed en daar eens even gaan inbreken? Wie zo definieert heeft niet Bul Super te pakken maar een heroïneverslaafde, en ook de verslaafde heeft eigenlijk toch andere doelstellingen dan geld.
Nee, maximalisatie van het geldinkomen is een onpraktische definitie. Wie dat nastreeft komt in de gevangenis. De economie interesseert zich nauwelijks voor zulke extreme figuren. 't Is meer iets voor de criminologie.
2) De homo economicus als iemand die materiële welvaart nastreeft. En dan met mate, binnen de grenzen van wet en orde. Nu, dat is dus iemand die graag een eigen huis wil en een auto en als het kan wat geld op de giro. Dit is de gewone man en aan zo'n definitie hebben we dus weinig, behalve dat nu de economie op vrijwel alle mensen slaat. Uitstekend.
Ja, behalve als we gaan nadenken over wat we gezegd hebben. Wat is dat eigenlijk, materiële welvaart? De economie heeft inderdaad een definitie van welvaart: de satisfactie die opgeroepen wordt door schaarse goederen en diensten. Maar daar is niets materieels aan, het is een psychische grootheid. Satisfactie wordt bovendien niet speciaaal opgeroepen door materiële dingen: aangenaam vioolspel, bedreven of aangehoord, heeft wel een materiële kant maar dat is niet de belangrijkste. De natuur is schaars en zeer materieel, en geeft satisfactie en dissatisfactie. Materiële welvaart is eigenlijk een contradictie.
En niet alleen een contradictie, misleidend is die uitdrukking ook nog. Zo ontstaat namelijk de populaire misvatting dat de economie zich alleen interesseert voor het reële inkomen en voor de werkgelegenheid, en niet voor de poëzie en voor de natuur. Sterker: een econoom is iemand, die in naam van de homo economicus alle bomen omzaagt. Het mooie van het neutrale welvaartsbegrip is nu juist, dat het deze misverstanden tegengaat. Alles wat schaars is valt onder de economie, en dat is dus ook schoon water, schone lucht, onvervuilde natuur. De tweede wet van Gossen (zie hierna) slaat ook op deze milieugoederen. Deze toepassing van het moderne (Hennipmaniaanse) welvaartsbegrip wordt in Nederland vooral bepleit door R. Hueting. Er bestaat geen tegenstelling tussen economie en ecologie. Er bestaat wel een tegenstelling tussen produktie en natuur, maar het is niet zo dat de economie daarin zou kiezen voor de produktie. Niet in naam van zichzelf, niet in naam van de economische doeleinden, want die bestaan niet, en vooral niet in naam van de homo economicus.
3) De homo economicus gedefinieerd als iemand die gegeven doeleinden nastreeft, die in volle vrijheid worden gekozen, en daarbij zo behendig te werk gaat dat er maximaal succes op volgt. Het gaat dus niet over de doelstellingen, want die kunnen van alles inhouden. Geld, verfijnde genietingen, ongerepte natuur, prettige relaties met de arbeiders, macht - het doet er niet toe. Het gaat alleen over de effectiviteit van het streven. Als een homo economicus naar maximale winst streeft zal hij de juiste bedrijfspolitiek volgen. Als hij een open auto wil, bijvoorbeeld een Morgan, zal hij niet rusten totdat hij er een heeft. Het gaat om de uitgekiende middelen, die tot het doel leiden. Maximale satisfactie is een mogelijk doel - de homo economicus weet dat te bereiken.
Hier hebben we definitie waar sommige economen wel voor voelen. Ze noemen de homo economicus vaak een beetje anders: iemand met rationeel gedrag. We zouden dus de homo economicus kunnen omschrijven als iemand die veel rationaliteit in het gedrag stopt, zodat de
| |
| |
Kerkuil
doelstellingen bevredigend worden bereikt.
Verleidelijke gedachte, maar de verleiding is kort en houdt geen stand tegen even nadenken. Want om de effectiviteit van iemands streven te beoordelen zouden we toch eerst de doeleinden moeten kennen, en vervolgens de mate waarin deze zijn gerealiseerd. En dat is - gelukkig maar - zelden het geval. Zeker, in extreme gevallen kunnen we van buiten af aan iemand zien dat hij gefaald heeft. Piet wil tenniskampioen van Nederland worden, maakt dit kenbaar, maar het plan lukt niet. Geen homo economicus dus? Misschien heeft hij te hoog gegrepen. En stel dat Piet een textielhandel drijft met de kennelijke bedoeling deze tot een bloeiende zaak te maken, en de conjunctuur zit tegen zodat de handel
Satire is volgens de meest neutrale omschrijving het genre waarin de tegenstelling tussen ideaal en werkelijkheid zo scherp mogelijk wordt gehekeld.
Jan Blokker
Satire na de dood van Satire, oktober 1967.
mislukt - mogen we dan zeggen dat Piet geen homo economicus is? Ik zou aarzelen, want mogen we vergen dat hij de conjunctuur kan voorspellen? Daar wankelt de doelmatigheid van deze definitie.
Veel erger wordt het, als we de consument in het vizier nemen. Een consument streeft iets na - dat iets heet in economentaal maximale satisfactie. Daartoe worden goederen en diensten aangeschaft, en de consumptie daarvan is het middel om het doel te bereiken. Iemand koopt een sinaasappel en eet die op. Hoe weten we nu of dat satisfactie geeft? Dat zou je misschien kunnen nagaan, door te kijken wat voor gezicht de consument trekt, of welke mededelingen zij daar zelf over verstrekt. Maar zulke waarnemingen worden door economen niet gedaan. 't Zou ook niet meevallen, want gelaatsuitdrukkingen zijn lastig te interpreteren en mededelingen van de proefpersoon zijn ook al voor verschillende uitleg vatbaar. Economen zien van deze benadering af, en volgen een andere weg. Zij bewijzen, met behulp van de logica, dat maximale satisfactie inhoudt dat grensnutten van goederen evenredig zijn met de prijzen van die goederen - de zogeheten tweede wet van Gossen - en kijken vervolgens trots om zich heen alsof zij een empirische waarheid hadden
| |
| |
ontdekt. ‘Rationeel gedrag!’ roepen sommige economen (die echter beter behoorden te weten).
In feite zit het zo: economen van het meer intelligente slag veronderstellen dat de mensen zelf moeten weten wat ze kiezen, en dat hun voorkeuren blijken uit hun consumptiegedrag. De sinaasappeleters bereiken dus per definitie maximale satisfactie, net als de opiumschuivers, en de tweede wet van Gossen is een tautologie. Rationeel gedrag is iets waar we liever in dit verband niet over moeten praten. Maar daarmee is dus de definitie van homo economicus als satisfactiemaximalisator de mist in gegaan, of juister gezegd: alle mensen zijn, als consumenten, homines economici.
Dit is een vrij bizar resultaat. We kunnen er onder uit proberen te kruipen door allerlei hulpconstructies, die de vervelende eigenschap hebben dat ze ons van de wal in de sloot helpen. Voorbeeld: er bestaat toch zo iets als spijtaankopen? Anna schaft zich overhaast een japon aan die haar slecht staat. Thuis gekomen denkt ze: stom dat ik 'm gekocht heb. Dat kun je toch geen maximale satisfactie noemen? Nee, maar op het moment dat ze haar miskoop uit de rekken haalde zag ze er wat in, op welke losse gronden dan ook. Aangezien de economie zich niet verdiept in de menselijke motieven, moeten we aannemen dat ze wel een of andere reden gehad moet hebben. Koopdrift is óók een motief. Op het moment van de koop wordt een behoefte bevredigd, en dat iemand daar later anders over gaat denken, tja dat kan gebeuren. Als we moeten veronderstellen dat behoeften stabiel zijn en niet in de tijd veranderen, veronderstellen we zoiets raars dat de homo economicus daardoor ook al iets raars wordt. We kunnen natuurlijk proberen om een bepaald type gedrag, waarbij de spijt wordt geminimaliseerd, tot het typisch rationele gedrag te verheffen, maar ook dat lijkt weer erg willekeurig. Stel je voor dat iemand nooit ergens spijt van zou mogen hebben - dan gebeurt er ook niks, en is dat nu optimale behoeftebevrediging?
Nee, de consument als homo economicus, die de gegeven behoeften bevredigt met zo effectief mogelijke middelen, dat is niks. Het is een tautologie of een ongrijpbare constructie. Maar misschien kunnen we de homo economicus localiseren in de bedrijven, waar hij effectief streeft naar maximale winst of zoiets. Of naar continuïteit van het bedrijf. Of naar iets anders. Maar hier komen we dezelfde moeilijkheden tegen, die voortvloeien uit de uitdrukking ‘iets anders’. De moderne bedrijfseconomie heeft drommels goed in de gaten dat in de ondernemingen talrijke doelstellingen tegelijk worden nagejaagd. Winst is er een van - maar hoeveel winst? Maximale winst of alleen maar een voldoende winst om de aandeelhouders tevreden te houden? Een andere doelstelling is een tech-
Georges Simenon (Franstalige Belgische schrijver die bekendheid geniet door zijn Maigret-speurdersromans en andere boeken) werd ter gelegenheid van de vertaling van zijn autobiografische roman Pédigree in het Amstel Hotel aan de pers voorgesteld, door Bruna natuurlijk, in dit geval zowel de uitgeverij als de uitgever van die naam. Bij Amstel Hotel denk je aan iets heel deftigs en heb je de neiging om een stropdas om te doen, terecht natuurlijk dat laatste, maar zo'n zaaltje waarin zo'n festiviteit plaatsvindt is eigenlijk helemaal niet zo bijzonder, misschien een beetje als je het ziet na afloop, als iedereen is afgedropen naar het aangrenzende vertrek waar de obers met kaasbitterballen staan te leuren, maar niet als het vol zit met voetvolk van journalisten, zelfs niet als deze het champagneglas heffen om te drinken op de goede verkoop van het nieuwe boek. Simenon blijkt een even gemakkelijk en rap verteller als schrijver, je hoeft hem maar een vinger te geven en hij praat de hele hand vol, daarbij een open oog tonend voor de behoeften van het gezelschap waarin hij verkeert, dus in dit geval sprekend over het belang van de kritiek etcetera.
N. Scheepmaker,
Hollands kwartier, mei 1965.
nisch goed uitgerust bedrijf, weliswaar in de hoop dat dat het voortbestaan in de hand werkt, maar het is toch niet hetzelfde als winst. En prettige relaties in het bedrijf, is dat ook niet een doelstelling? Het hangt er natuurlijk van af wie je het vraagt, de ene ondernemer is de andere niet en vooral: binnen de onderneming bestaan diverse centra waar beslissingen worden genomen. In welk centrum de bedrijfseconomische homines economici zitten valt bij voorbaat niet te zeggen. Het gevolg is dat ook hier de gedachte, als zou er een helder verband tussen gegeven doeleinden en optimale middelen kunnen worden gelegd, de mist in gaat.
Natuurlijk bestaan er uitzonderingen op deze regel, maar het gekke is dat dat nu weer geen typische economische situaties zijn maar technische. Doelstelling: in de kortste keer een luchtbrug naar Berlijn slaan. Het jaar is 1948, en de organisatoren herinneren zich een Nederlands econoom die in Amerika werkt en iets schijnt te doen aan lineaire programmering. De naam is T.C. Koopmans. Men roept zijn hulp in en hij maakt inderdaad een efficiënt pro- | |
| |
gramma, zodat de beschikbare vliegtuigen optimaal worden benut. Later zou hij de Nobelprijs krijgen - niet alleen voor die luchtbrug, maar toch.
Zo valt er toch wel iets te rationaliseren, in de zin van gegeven doeleinden proberen te bereiken met minimale middelen, of andersom, met gegeven middelen proberen maximale resultaten te halen. 't Is een soort economisch ingenieurswerk, en het wordt veel gedaan. De procesindustrie wordt messcherp geprogrammeerd. Er bestaan toepassingen in de auto-industrie en de scheepsbouw. Alles uitgedacht door heel clevere mensen. Om hier nu echter de uitdrukking homo economicus op toe te passen - nee, dat ligt toch niet voor de hand.
Het begrip rationaliteit blijft overigens gevaarlijk. Economen vallen makkelijk in de valkuilen die er onder liggen. De Nobelprijs is geen garantie tegen domme uitspraken. Want hier is George Stigler aan het woord: ‘American society is rational being constituted as it is of some 230 million utility-maximizing individuals’. Zou Stigler de verslaafden hebben meegeteld, en de lui die nergens meer iets in zien en de bankiers die al die kredieten aan Argentinië hebben gegeven? Wat hier gebeurt is dat iemand glijdt van een tautologie (alle mensen maximeren het nut) naar een zonnig waarde-oordeel: de Amerikaanse samenleving zit goed in elkaar. De uitspraak van Stigler is te vinden in Impact (no. 44, 1983, blz. 80), een door de Amerikaanse ambassade verspreid blad - een heel interessant blad overigens, en uitstekend gemaakt, maar soms gaat men iets te ver.
4) De homo economicus als een koel, calculatorisch type; iemand die goed nadenkt, voor en tegen afweegt, zich geen onzin laat wijs maken; die zijn boekhouding in orde heeft, op tijd komt, betrouwbare schattingen maakt van zijn fiscale inkomen; die een soort permanente kosten-batenanalyse aan het maken is. Een goedwerkend computertje in de kop.
Bij deze definitie gaat het dus niet om de doeleinden, want die kunnen van alles en nog wat inhouden: een levensverzekering afsluiten, trouwen, inbreken, tandenpoetsen, een sekuur schilderij maken, een roman schrijven. Het gaat ook niet om de effectiviteit van de toegepaste middelen. Want zo'n koele afweger kan, al wikkend en wegend, makkelijk in een staat van besluiteloosheid vervallen, waarbij de smakelijke aanbiedingen van het lot zijn weggevlucht om nooit meer terug te keren. Het gaat om een mentale instelling, om rationaliteit in de zin van verstandelijkheid. Linker hersenhelft versus rechter helft.
De tegenpool van deze homo economicus is dan ook niet een niet-economisch persoon maar een impulsief iemand, iemand met visie. Dat kan bijvoorbeeld een hele goeie ondernemer
| |
| |
zijn; zo'n figuur die alles zelf beslist in geïnspireerde ogenblikken en niet te veel luistert naar wat de boekhouding te melden heeft. Het resultaat zijn misschien wel grote winsten, gebaseerd op intuïtieve inzichten. De homo economicus had het projekt niet aangedurfd en zijn geld op de spaarbank gezet.
Het is niet onmogelijk, de homo economicus in deze geest te omschrijven, en het wordt door sommige economische auteurs ook wel gedaan (bijvoorbeeld door P.R. Rosenstein-Rodan en door H. Mayer, twee auteurs uit de jaren dertig, geciteerd door Hennipman). Maar het blijft toch een wat buitenissige definitie, want er is niets specifiek economisch aan deze verstandelijke types. Je komt ze in de wetenschap ook wel tegen, en in de journalistiek en in de persoonlijke omgang. De meeste gewone consumenten, werknemers, ondernemers zijn niet zo rationalistisch en over al die mensen gaat de economische theorie toch eigenlijk. Conclusie: geen goeie definitie, onder economen. (Misschien wel in de wetenschapssociologie, maar dat is een ander verhaal.)
5) De homo economicus als egoist. Nu, dat is helemaal een verkeerde suggestie. Wat is egoisme? Waar ligt de grens met welbegrepen eigenbelang, dat resulteert in het aanbevelen van een stelsel van sociale verzekeringen, omdat men zelf immers werkloos of bijstandsgerechtigd kan worden? Waar ligt de grens met fatsoen en plichtsbetrachting opdat men zichzelf geen verwijten zal maken? Egoisme bestaat in vele soorten, waarvan sommige tamelijk altruïstisch uitpakken.
6) De homo economicus als iemand die veel weet en alle beschikbare informatie gebruikt. Geen bekende feiten naast zich neerleggen. Dit is ook weer een hele vage omschrijving, want wat is veel weten? Langdurig informatie vergaren kan bijzonder tijdrovend en kostbaar zijn - ergens ligt dus een grens, waarbij informatieverwerving niet raadzaam is. Eigenlijk lijkt deze figuur op die sub 3, de verstandelijke calculator, en er zou dus geen aanleiding zijn dit idee apart te noemen ware het niet, dat tegenwoordig een soort stroming onder economen bestaat, die deze homo economicus weer ten tonele voert. Het gaat dan om een actor, die er rationele verwachtingen op nahoudt, en op die basis beslissingen neemt. Deze Ratex-man speelt een rol in een nieuwe micro-economie, die zich keert tegen de macro-economie, dus tegen Keynes, tegen een overheid die de totale bestedingen probeert te beheersen door middel van begrotingspolitiek. Deze school, waartoe R. Lucas, Th. Sargent en N. Wallace behoren en waartoe ook een enkele Nederlander zich voelt aangetrokken, heeft een politiek oogmerk en maakt nogal wat lawaai.
Een voorbeeld van wat men dan ‘rationele verwachtingen’ noemt. Stel dat een regering de binnenlandse vraag wil verhogen door de belastingen te verlagen. Een Keynesiaan redeneert als volgt: door de belastingverlaging worden de bestedingen van de consumenten groter, dit schept afzet bij de bedrijven, die zullen misschien meer gaan investeren. Het inkomen en de bestedingen zwellen op en de belastingopbrengst neemt daardoor ook weer toe.
Tegen deze redenering verzet de Ratex-club zich, op grond van het volgende verhaal. De belastingbetalers zijn slimme en vooruitziende mensen. Zij horen dat de belastingen worden verlaagd, en ze weten dat daardoor het begrotingstekort zal toenemen. Een groter tekort bij de overheid vergt extra rentebetalingen, waardoor op den duur de belastingen weer omhoog zullen moeten. Zo'n publiek tekort is trouwens niet vol te houden. De rationele actores verdisconteren dit vooruitzicht in hun beslissingen. Zij trekken zich dus niets aan van de belastingverlaging, maar blijven gewoon doen wat ze de hele tijd al deden. Het geld dat ze overhouden wordt opgepot. De Ratex-man doorziet het artificiële en tijdelijke karakter van de Keynesiaanse politiek. Ook als de overheid geld zou scheppen om de vraag op te peppen hebben de mensen dat in de gaten: daar komt immers prijsstijging van, en die prijsstijging wordt voorzien. Alles wat de overheid doet loopt dood in het zand van de rationele verwachtingen. Alleen als de overheid de mensen in de war zou maken door plotselinge en onverhoedse beleidswijzigingen kan zij de burgers tot een veranderd gedrag aanzetten, maar dat werkt nadelig uit. Schokken en stoten kan als beleid moeilijk worden aangeprezen. De overheid heeft dus de keuze: of foute macro-economische impulsen geven, of géén macro-impulsen geven.
Een dergelijke conceptie leidt dus tot politieke immobiliteit, en dat is precies de bedoeling van de Ratex-school. Ik hoef nauwelijks uit te leggen dat ik geen vriend van deze opvatting ben. De veronderstelling van vooruitziende en met een speciale vorm van rationaliteit begiftigde individuen, die dan bovendien te maken hebben met een domme en grillige overheid, is zo gewrongen dat we er weinig mee opschieten. Zulke mensen bestaan misschien wel, maar niemand heeft nooit onderzocht in welke mate. Erger is, dat de Ratex-school veronderstelt dat de gewone mensen een Ratex-model in hun hoofd hebben, waarop ze hun verwachtingen baseren. De veronderstelling van een latere belastingverhoging, die noodwendig voortvloeit uit de eerdere belastingverlaging, past alleen in een model waarin de mensen niet reageren met een bestedingsverruiming. Deze redenering berust dus op een typische denkfout, een petitio principii. Zouden de inkomenstrekkers op lagere belastingen reageren met hogere beste-
| |
| |
Mijn bochel gejat
| |
| |
dingen, dan komt de Keynesiaanse voorspelling uit en niet de Ratex-voorspelling.
De Ratex-interpretatie van de homo economicus moet dus op logische gronden worden verworpen. Bovendien hangt er om deze school een verkeerde geur. De overheid is dom en de Keynesiaanse politiek is tot mislukken gedoemd. En bovendien bestaan er geen onvrijwillige werklozen. Want een werkloze arbeider, met rationele verwachtingen en kennis van de arbeidsmarkt, vindt altijd wel een baan. Zolang dat niet het geval is geldt de werkzoekende als iemand die echt op zoek is naar iets wat hem of haar beter past dan de werkloosheid. ‘Search’ heet dat bij de Ratex-school. Wil de zoekende de eigen werkloosheid beëindigen, dan kan dat altijd gebeuren door een lager loon te accepteren. Wie dat niet wil moet niet zeuren en mag geen aanspraak maken op de staat van homo economicus; en eigenlijk ook niet op een uitkering. Dit laatste is een toevoeging van mij.
7) De homo economicus als een type dat goed is voor de groei van de produktie. Deze omschrijving is ruim en kan vervolgens empirisch worden ingevuld. Zoek naar de landen, de streken, de etnische groepen die een opgewekte inkomensgroei te zien geven, en probeer daar iets uit af te leiden omtrent de eigenschappen van de mensen.
Als we het zo aanpakken wordt de homo economicus een heuristisch principe, iets waar je een researchprojekt op kunt baseren. Er moet dan een of andere hypothese worden getoetst. Er bestaan vanouds vermoedens over deze homo economicus, bijvoorbeeld dat van Max Weber: de groeibevorderende mens is Calvinist. Deze laatste hypothese moet worden verworpen, nu de Japanners, de Koreanen en de Taiwanners iedereen in groei hebben overtroffen. Beter is misschien het idee dat ik mij herinner van N.W. Posthumus: de homines novi hebben
Ik wacht met ongeduld op de dag dat wij geregeerd zullen worden door computers; het is een dag die mij niet de minste angst inboezemt, integendeel. Het zal de dag zijn waarop twee waandenkbeelden evident worden: dat een complexe feitenmassa omgewerkt kan worden tot beslissingen door middel van een computer zonder programma (‘pragmatisme’) of door middel van een programma zonder computer (‘socialisme’).
Leopold de Buch,
Wissenschaftler aller Länder, ereinigt Euch, februari 1968.
de Leidse lakenindustrie opgezet en het zit hem dan in het feit dat mensen nieuw aankomen in een vreemde cultuur. Zo denkt ook de Groninger socioloog J.E. Ellemers dat sommige immigranten in Nederland energieker achter hun zaken aanzitten en nieuwere ideeën hebben dan het gros van de Nederlanders. Dan halen straks de Turken en de Surinamers de verzorgingsstaat uit het slop.
Maar het gaat nu opeens niet meer over een scherp te definieren mensentype; eerder over een sociologische constellatie. Daar hebben we het woord homo economicus niet voor nodig. Bij de sociologen bestaat ook weinig neiging om het te gebruiken.
De conclusie is duidelijk. De homo economicus moet uit de taal worden geweerd. De uitdrijving, in 1945 door mijn leermeester Hennipman verricht, moet worden bestendigd. De economie gaat over mensen en die bestaan er in soorten en maten, met uiteenlopende doelstellingen en met uiteenlopende manieren om die doelstellingen te bereiken. Veel mensen weten nauwelijks dat ze er doelstellingen op nahouden, ze doen maar gewoon wat aan. Dat is allemaal prima - de economie interesseert zich voor iedereen.
|
|