Het jaarverslag
E. Damen
Sinds de Tweede Wereldoorlog en vooral de laatste kwart eeuw is er bijzonder veel veranderd in de opvattingen omtrent de onderneming, haar organisatie en zin, haar medewerkers en haar klanten, alsmede omtrent haar verhouding tot de gemeenschap. Veel van die veranderde opvattingen hebben hun neerslag gevonden in wetten en voorschriften, en veel is voortgekomen uit een nieuwe generatie van managers.
Het was 25 tot 30 jaar geleden nog een hele kunst om van de onderneming aan de weet te komen hoe groot de omzet was, zoals het tegenwoordig nog een hele kunst is aan de weet te komen hoe groot het marktaandeel is. In de jaren vijftig was de vermelding van de loonsom in het jaarverslag een uitzondering en de vraag naar de beloning van de raad van commissarissen werd als een afgrijselijke en onbehoorlijke indiscretie beschouwd. In het algemeen gesproken, had de onderneming de neiging zich zoveel mogelijk af te sluiten van de buitenwereld; aan enige informatie van de kapitaalverstrekkers (aandeelhouders) was bij beursfondsen niet te ontkomen, maar vaak aanzienlijke stille reserves hielden die aandeelhouders op een behoorlijke afstand, terwijl het grote publiek of de werknemers zich niet met het management hadden te bemoeien. Opmerkelijk is dat van de ondernemingen, waar die mentaliteit het sterkste was, er nu heel wat zijn verdwenen.
Of dit ontstaan van een aanmerkelijk grotere openheid nu zonder meer kan worden toegeschreven aan een vriendelijker mentaliteit bij de ondernemers en een minder onderworpen houding van het publiek (dit laatste gestimuleerd door politici en vakbonden, alsook door het onderwijs) is moeilijk vol te houden. Eerder lijkt het erop dat de ondernemingen zich hebben aangepast bij de veranderde opvattingen en van de nood een deugd gemaakt hebben door in de openheid - en de uiterlijke verzorging - van het jaarverslag een instrument van ‘public relations’ te zien. Ook het ontstaan van het ‘sociale jaarverslag’ naast het strikt-financiële zou in die richting kunnen wijzen. De managers ontkennen dit.
Toen enkele maanden geleden door een werkgroep van de rijksuniversiteit van Utrecht een onderzoek werd ingesteld naar de toekomst van het gedrukte jaarverslag, werd door de onderzochte bedrijven weliswaar toegegeven dat er in het jaarverslag een element van ‘public relations’ zit in de zin van propaganda en reclame, maar erg hoog op de lijst van motieven voor een goed jaarverslag bleek dat motief niet te staan, althans niet tegenover de hele gemeenschap.
De wat terughoudende beoordeling van het financiële jaarverslag als instrument van publicrelations bij de bewuste enquête klopt overigens niet helemaal met de praktijk. Bij de publicatie van een jaarverslag wordt namelijk door een groot aantal ondernemingen alle mogelijke moeite gedaan uit het verslag zoveel mogelijk publiciteit te halen en dan natuurlijk vooral vriendelijke. Het onderzoek draaide eigenlijk om de vraag of het gedrukte jaarverslag tegenwoordig nog wel veel zin heeft, nu de relevante informatie door middel van databanken en dergelijke electronische media al op grote schaal en snel beschikbaar is. Meer dan 87 procent van de ondervraagde bedrijven bleek het gedrukte jaarverslag niet te willen missen, waarbij de mogelijkheid het te benutten als instrument van public-relations wel degelijk werd genoemd.
Intussen blijven de voorschriften omtrent de inhoud van de financiële jaarverslagen steeds
Over het gaan slapen met een duif tegen de borst. Er zijn veel mensen die, omdat ze alleen zijn, gaan slapen met iets tegen de borst aan dat ze kunnen liefkozen. Dat kan een duifje zijn, of een speelgoedduif, of zelfs een zakdoek - dan zijn ze niet alleen. Ofwel zij trekken hun knieën op en omarmen hun benen en in plaats van een duif hebben zij een nestje dat zij, als er eitjes in liggen, buitengewoon liefderijk omklemmen. En als het nestje leeg is hebben zij de gelegenheid om het mooi te maken en het in te richten voor de toekomstige gast.
Gerrit Krol
Over den pongel, december 1967.