Hollands Maandblad. Jaargang 1984 (434-445)
(1984)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[437]Een intellectueel en de politiek: Raymond Aron, 1905-1983
| |
Een succesvolle carrièreIn zijn Mémoires gaat Raymond Aron enigszins op deze zaken in. Waarom ben ik zo ambitieus geweest, vraagt hij zich af, en zijn antwoord is dat het een soort revanche was, een poging het échec van de carrière van zijn vader te compenseren. Deze was tussen de raderen van de Franse onderwijsmachine terecht gekomen en zijn academische loopbaan was ‘mislukt’. Later, na 1929, zou het hem ook nog financieel slecht gaan, door ongelukkige speculaties op de beurs. Raymond Aron wil daarom slagen, een soort eerherstel leveren. Deze verklaring is even openhartig als overtuigend: professor worden doe je voor je ouders. Maar ze verklaart natuurlijk niet waarom zijn twee intelligente broers zo geheel anders op deze situatie reageerden. Dat is het eeuwige probleem met psychologische verklaringen. Voor Raymond Aron betekende het professoraat zeer veel. Opgeleid als normalien en dus bestemd voor het onderwijs was de universiteit voor hem de natuurlijke carrière, het professoraat de vanzelfsprekende ambitie. Dat het niet alles voor hem betekende, kwam door de oorlog. Na vijf jaar in Londen te hebben doorgebracht, dicht bij de macht en met de neus op de wereldpolitiek, is een puur universitaire carrière, een leerstoel in de filosofie, voor hem niet meer het alleenzaligmakende. Bovendien, zo'n carrière veronderstelt een periode in de provincie. In Arons geval zou dat Bordeaux geweest zijn, waar hij in 1945 een professoraat kan krijgen. Natuurlijk hoeft hij er niet te gaan wonen en niet meer dan één dag in de week te zijn - en dat nog slechts de helft van het jaar - maar het betekent toch weg uit Parijs en dat wil hij niet. Hij kiest voor de journalistiek en treedt in 1947 als commentator in dienst bij de Figaro. In 1948 is er een nieuwe kans op een professoraat, ditmaal aan de Sorbonne, maar Aron wordt ‘te journalistiek’ bevonden en gepasseerd door Georges Gurvitch. In 1955 haalt hij het wel, zij het op het nippertje. Het bezwaar van een groot aantal collegae is ditmaal niet wetenschappelijk of ideologisch, maar persoonlijk. Aron is nooit een paar jaar in de provincie geweest. Hij is wat men in de buitenlandse dienst een ‘parachutist’ zou noemen, iemand die regelrecht op een mooie post terecht komt. Maar hij wordt toch benoemd en de filosoof en politiek commentator wordt nu hoogleraar in de sociologie en gaat colleges geven over de internationale betrekkingen. Ook dat kan in Frankrijk. De Sorbonne kraakt echter in al zijn voegen. Het zijn de jaren van de grote groei. Het onderwijs wordt vooral gegeven door assistenten, persoonlijk contact met de studenten ontbreekt. Een nieuwe instelling is in opkomst, de VIe Sectie van de Ecole Pratique des Hautes Etudes, die hard op weg is het elite-instituut voor geschiedenis en sociale wetenschappen te worden. Aron wordt ook daar benoemd, in het | |
[pagina 4]
| |
begin als professeur cumulant, dus met behoud van zijn leerstoel aan de Sorbonne. Na 1968 en de ontbinding van de Sorbonne geeft hij die leerstoel op, maar wordt al snel professor aan het Collège de France en zelfs Membre de l'Institut, het Panthéon van de levenden. De top is bereikt. Aron wijdt in zijn Mémoires enkele beschouwingen aan het Franse onderwijssysteem. Hij heeft, als hij in 1955 professor wordt, al vaak colleges gegeven in Engeland en Amerika. Hij is verbijsterd door het verschil met Frankrijk: de armoede en onderkomenheid van de Franse universiteiten, het totale gebrek aan faciliteiten, het verschil in houding van de studenten. Hij vindt de Franse studenten gesloten, ontoegankelijk, ongeïnteresseerd. Deze observaties zijn volstrekt juist. Iedereen die zowel de Franse als de Angelsaksische universiteiten enigszins kent, is getroffen door deze verschillen. Er is echter nog een belangrijk verschil, nl. de houding van de professoren. De Angelsaksische hoogleraren en docenten nemen hun onderwijs volstrekt ernstig, de Franse geven hun wettelijke drie uur, en dat is dat. In Engeland en Amerika is hoogleraar een beroep, in Frankrijk een titel. Ook Aron vindt het op zichzelf niet ondenkbaar een leerstoel te aanvaarden in Bordeaux en er maar 25 dagen per jaar te zijn, al doet hij het niet. Wat hij wel doet, is twee leerstoelen in Parijs combineren en daarnaast gastdocent zijn aan de Ecole des Sciences Politiques en de Ecole Nationale d'Administration, alsmede politiek commentator en redacteur van de Figaro, adviseur van een uitgeverij, etc. Hij vindt het ook niet gek dat de hoogste positie in het Franse onderwijs een functie is waarbij men geen studenten of leerlingen meer heeft. Hij vraagt zich wel af of de studenten, ongeïnteresseerd als ze zijn, dan alleen maar voor hun diploma studeren, maar niet of de professoren, afwezig als ze vaak zijn, dan alleen maar voor de titel doceren. Zo zijn in verschillende opzichten zijn opvattingen en zijn carrière typisch Frans. In sommige, zeer belangrijke opzichten zijn zij echter ongebruikelijk. Typisch Frans is zijn opvoeding: classes préparatoires op het Lycée Condorcet ter voorbereiding van de Ecole Normale Supérieure, broedplaats van Frankrijks literaire en filosofische intellect - Sartre en Nizan waren er zijn klasgenoten -; daarna de agrégation, die toegang geeft tot de elite van het leraarschap; dan de stage in Duitsland, al sinds een halve eeuw het grote voorbeeld - Durkheim, Bloch, Bouglé, Sartre e.a. waren hem voorgegaan of zouden hem volgen-; de promotie tenslotte, in 1938. Typisch Frans ook de universitaire carrière na de oorlog, tot in 1969 de top is bereikt. Op het eerste gezicht een carrière die alleen uitzonderlijk is door het complete succes: wetenschappelijke roem, internationaal aanzien, eredoctoraten, prijzen, vertalingen, bekroningen, invitaties, decoraties, te veel om op te noemen. Maar bij al dit succes hoort een aantekening en wel dat Aron in Frankrijk zelf, in het Parijse intellectuele milieu, lange tijd een marginale figuur is gebleven. Hoewel geen profeet werd hij toch in eigen land niet geëerd. Dat hangt samen met zijn journalistieke en politieke activiteiten en het zegt veel over het intellectuele klimaat in het na-oorlogse Frankrijk, dat door Stalinisme, communisme en gauchisme gekenmerkt werd. Sartre en Simone de Beauvoir, later Foucault en Althusser waren de helden van deze tijd. Het was pas Solzjenitsyn die de Franse intellectuelen in de Goelag Archipel rondleidde en zo bereikte wat Praag 1948, Boedapest 1956 en Praag 1968 niet hadden vermogen: de ogen openen voor de realiteit van het communisme. Het waren vervolgens de ‘nouveaux philosophes’ die afrekenden met Marx en Lenin, waarna het verre Afghanistan en het de Fransen zo vertrouwde Polen de doodsteek toebrachten aan het geloof in links. In dat zo andere intellectuele en politieke klimaat van de jaren 1970 was een eerherstel voor Raymond Aron logisch en, toen in een paar jaar tijd Sartre, Althusser en anderen verdwenen, werd Raymond Aron al snel niet alleen de ‘dernier des justes’, maar ook de laatste der intellectuele reuzen, een levende legende. Arons opstijging begon met de grote televisie-serie die Jean-Louis Missika en Dominique Wolton in 1980 maakten en die als boek verscheen onder de titel Le Spectateur engagé. Zijn hemelopneming werd in 1983 voltooid met de Mémoires. Terwijl zijn boeken nooit meer dan een bescheiden succès d'estime hadden verworven, werden de Mémoires een onverbiddelijke bestseller: geen geringe prestatie voor een boek van bijna 800 bladzijden, dat geen enkele onthulling bevat en, zoals de ondertitel zegt, vooral een boek van reflectie is. Kort daarna werd Aron de Erasmusprijs toegekend, die hij niet meer in ontvangst zou kunnen nemen, want hij overleed enkele dagen vóór de prijsuitreiking op de stoep van het gerechtshof in Parijs, waar hij als getuige was opgetreden voor Robert de Jouvenel. Deze had een proces aangespannen tegen Zeev Sternhell, die Jouvenel in zijn laatste boek, Ni droite ni gauche, had beschuldigd van fascistische ideeën. Aron was niet blind voor het bedenkelijke van Jouvenels ideeën, maar hij vond deze beschuldiging getuigen van gebrek aan inzicht. Hij trad daarom op als getuige voor Jouvenel: een zeer Aroniaanse daad en een zeer Parijse dood. | |
Een opmerkelijke positieAan deze carrière, deze combinatie van poli- | |
[pagina 6]
| |
De vierde hm-prent is een litho van Elizabeth de VaalIn iedere aflevering van Hollands Maandblad wordt de lezers een genummerd en gesigneerd blad grafiek aangeboden (ets, litho, houtsnede of zeefdruk), met een oplage van maximaal honderd exemplaren. De verkoopprijs is f 95,- per prent (verzendkosten inbegrepen). De vierde HM-prent zal een litho zijn van Elizabeth de Vaal, naar het ontwerp van de hiernaast afgedrukte tekening, ‘Adonis’, afmetingen 38 × 45 cm. De wijze van bestellen en betalen is de volgende: wie de prent wil ontvangen maakt het bedrag van f 95,- over op gironummer 191041 ten name van Hollands Maandblad, Amsterdam, met vermelding ‘April-prent van Elizabeth de Vaal’. De aanvragen worden in volgorde van binnenkomst der betalingen behandeld. Wie te laat is, krijgt het geld per giro terug. tieke, intellectuele en journalistieke activiteiten is weinig bijzonders te ontdekken, behalve het even late als complete succes. Het is typisch het leven van een echte, zij het een uitzonderlijk geslaagde, Parijse intellectueel en homme de lettres. Het bijzondere schuilt in de positie die Aron heeft ingenomen. Aron koos voor de Figaro boven Le Monde, hij was op vitale momenten Gaullist, zij het altijd kritisch t.o.v. de generaal en zijn diplomatie. Hij was in grote lijnen pro-Atlantisch, zelfs pro-Amerikaans. Hij was bevriend met Kissinger en werd bewonderd door Nixon. Hij was vóór alles antitotalitair en dat betekende dus anti-Stalinist en anti-communist. In die zin was Aron - in die tijd - een zeer on-Franse intellectueel. Hij was, in de volksmond, ‘rechts’, of, zoals de Nouvel Oberservateur schreef, ‘niet een van ons’; op zijn best liberaal, op zijn gunstigst een nonconformist; een echte bourgeois, zij het een intelligente en soms met onorthodoxe ideeën (hij was ten slotte een van de eersten die zich uitsprak vóór de Algerijnse onafhankelijkheid). Hij had als commentator in de Figaro een grote invloed, groter dan die van de meer prestigieuze Le Monde, omdat de Figaro, tot 1981, het blad van de regering was, Le Monde van de oppositie. En men leest een krant nu eenmaal niet om een mening te vormen, maar om de argumenten te krijgen voor de mening die men heeft. Maar door zijn volstrekt onafhankelijke opstelling bleef Aron, hoewel bewonderd, beluisterd en gevreesd, ook voor het politieke establishment van de Ve Republiek een outsider. ‘Il n'a jamais été gaulliste’, zei de Gaulle. Meer nog was hij een outsider binnen het intellectuele establishment van de rive gauche. De doorsnee Franse intellectueel was immers tot zo'n jaar of tien geleden anti-Amerikaans, anti-de Gaulle, Stalinist en lid of op zijn minst sympathisant van de Communistische Partij. De typische Franse intellectueel was Sartre, niet Aron. Aron wijkt op nog meer punten af van het standaard-type. Hij bleef trouw aan de Cartesiaanse analytische traditie in een tijd dat veel Franse intellectuelen verrukt raakten van een duister, Duits, dialectisch taalgebruik. Hij sprak uitstekend zijn talen, niet alleen Duits, maar ook, in tegenstelling tot de meesten van zijn generatie, Engels. Hij had heel wat van de | |
[pagina 7]
| |
Adonis - de vierde HM-prent
wereld gezien, kende m.n. Engeland en Amerika goed en voelde zich er thuis. Hij had tenslotte, zeer opmerkelijk voor een Franse intellectueel, een serieuze studie gemaakt van de economie. Om al deze redenen was Raymond Aron politiek en ideologisch moeilijk plaatsbaar. Hij was dat ook in wetenschappelijk opzicht. Opgeleid als filosoof en historicus, auto-didact in de economie, werd hij hoogleraar in de sociologie. In die functie gaf hij, bij voorkeur lijkt het, colleges over de internationale betrekkingen, de Amerikaanse buitenlandse politiek of Clausewitz: verrassende onderwerpen voor een socioloog! Toch kan men zijn werk in een bepaalde zin wel socio- | |
[pagina 8]
| |
logisch noemen, in de zin nl. waarin Montesquieu, Tocqueville en Marx sociologen waren of, liever, sociaal-politieke denkers. Max Weber behoort ook tot deze geestverwanten. Met hem deelde Aron bovendien een sterke epistemologische en kennis-theoretische interesse. Maar socioloog in de meer gewone betekenis, in de traditie van Durkheim of op de manier van de naoorlogse, empirische onderzoekers is Aron nooit geweest. Hij spreekt zelf van een ‘allergie’ voor de sociologie van Durkheim. Het denken van Aron is altijd vòòr alles analytisch geweest. Hij beoogt te begrijpen en te verklaren, meer dan te oordelen of te berechten. Aangezien dit denken echter gedragen wordt door enkele fundamentele waarden, het streven naar vrijheid en het zoeken naar waarheid, is toch ook van engagement sprake. Aron was geen ‘clerc’ in de Benda-achtige zin van een intellectueel die alleen maar kiest als een moreel probleem ook een verstandelijk probleem is. Hij heeft altijd geanalyseerd, maar zelden geaarzeld partij te kiezen. Hij was vaak in eerste instantie slechts observator, maar door het resultaat van zijn waarnemingen te formuleren en te publiceren werd hij ook medespeler. In een aantal gevallen koos hij overigens uitdrukkelijk voor de rol van polemist: Algerije, Israël, Mei 1968, het linkse verkiezingsprogram van 1973. Zulke activiteiten hadden, naarmate zijn ster hoger steeg, duidelijk invloed op de politiek. | |
Een omvangrijk oeuvreHoe belangrijk of onbelangrijk Raymond Arons interventies in de politieke arena ook geweest mogen zijn, het is zonder twijfel als intellectueel, als schrijver, als analyst dat hij beoordeeld wil en moet worden. Hij heeft zijn leven doorgebracht met lezen en schrijven, peinzen en spreken. Hij sprak onvoorstelbaar gemakkelijk, zoals zijn examinatoren op Normale Sup al opmerkten, en schreef in een razend tempo, zoals zijn mede-journalisten met jalouzie constateerden. Daarnaast had hij de gewoonte zijn colleges op de band op te nemen en uit te laten typen, waarna ze als Cours de la Sorbonne of anderszins in druk verschenen. Deze ‘gesproken’ boeken, zoals bijv. dat met de prachtige titel Dix-huit leçons sur la société industrielle, zijn zeker niet de minste. Het resultaat van een halve eeuw op deze wijze werken is een zelfs voor Franse begrippen immens oeuvre. Afgezien van de journalistieke bijdragen voor La France libre (vijf jaar lang), voor Combat daarna, de wekelijkse columns in Le Figaro en later in L'Express (meer dan dertig jaar lang), gaat het om zo'n vijftig boeken en ontelbare geleerde artikelen en studies. Deze bestrijken vrijwel alle terreinen van de ‘sciences humaines’: de filosofie en met name de geschiedfilosofie; de ideeëngeschiedenis, te beginnen bij zijn eerstelingen van vóór de oorlog over de Duitse sociologen en geschiedfilosofen, gevolgd door de grote studies over de sociale denkers (Montesquieu, Marx, Clausewitz etc.); sociologische studies als die over de industriële samenleving; politieke theorieën, als het Essai sur les libertés; studies over de theorie der internationale betrekkingen, met Paix et guerre entre les nations ongetwijfeld als hoofdwerk; beschouwingen over de internationale situatie, m.n. uiteraard over de Koude Oorlog, en over de Franse politiek tijdens en na de tweede wereldoorlog; analyses van de eigentijdse ideologieën (marxisme, existentialisme, e.d.), waaronder het beroemde L'Opium des intellectuels; politieke pamfletten tenslotte, soms van aanzienlijke omvang, als over Algerije, Israël, Mei-1968; en ten slotte de indrukwekkende en veelomvattende Mémoires. Wat opvalt bij het overzien van dit oeuvre is, naast de omvang van het werk en de breedheid van het terrein, dat het in zo sterke mate om commentaar gaat, om analyses, om kritische beschouwingen. De jeugdwerken zijn inleidingen tot de Duitse geschiedfilosofie en sociologie, de colleges aan de Sorbonne vaak beschouwingen over de hoofdfiguren van het sociale denken, de lessen aan het Collège de France analyses van Marx, Sartre en Clausewitz, het werk dat hij nog had willen schrijven was een groot boek over Marx. Tot op zekere hoogte is Arons werk secundair, tweedehands. Hij heeft geen zelfstandige filosofie ontwikkeld als Sartre, geen sociologische theorie als Max Weber, geen politieke theorie als Montesquieu, personen die hij bewonderde en met wie hij soms is vergeleken. Het enige gebied waarop hij dit serieus geprobeerd heeft, is het terrein der internationale betrekkingen. In die zin is Paix et guerre entre les nations wellicht zijn hoofdwerk. Maar hoe ambitieus, hoe stoutmoedig, hoe origineel ook, Paix et guerre is geen echte theorie, maar een summa, een samenvattend overzicht van de internationale betrekkingen en de plaats van oorlog en vrede daarin. Het werd in Frankrijk, waar aan dit vak - als het een vak is - niets gedaan werd met ontzag en in Amerika vooral met verbazing ontvangen. Veel invloed had het niet en Aron twijfelt zelf aan de betekenis ervan. Dat is de grandeur et misère van de polemologie, die gebaseerd is op de gedachte dat, aangezien de oorlog een probleem is, er een wetenschap moet komen om hier iets aan te doen. Niet alle problemen echter zijn oplosbaar of zelfs maar wetenschappelijk bestudeerbaar. | |
Een intellectuele autobiografieIs Paix et guerre een half mislukt hoofdwerk, de Mémoires zijn een vrijwel geheel geslaagd meesterwerk. Het woord Mémoires is overigens mis- | |
[pagina 9]
| |
leidend. Memoires, Denkwürdigkeiten worden geschreven door mensen die iets gedaan hebben, staatslieden doorgaans, en die willen uitleggen, rechtvaardigen meestal, waarom ze dat gedaan hebben. Bij Aron is dat nauwelijks het geval. Uiteraard gaat hij in op de momenten waarop hij positie heeft gekozen, in de journalistiek, de universiteit, de politiek, maar dat zijn toch slechts uitzonderingen. Evenmin zijn het persoonlijke herinneringen of onthullingen. Over zijn privé-leven en achtergrond is hij uiterst zwijgzaam en herinneringen aan ontmoetingen met de groten der aarde hoeft men van hem niet te verwachten. Hij vermeldt ze in een enkel geval, maar beschouwt deze gesprekken, behalve met Kissinger en de Gaulle, als volstrekt onbeduidend. Hij noteert niet zonder voldoening de vele eerbewijzen die hem ten deel zijn gevallen, maar is veel uitvoeriger over de kritieken en reacties op zijn werk. De verstoorde vriendschap - en blijvende dialoog - met Sartre loopt als een rode draad door het boek, maar beschrijvingen van het rive gauche milieu spelen nauwelijks een rol. Van een evocatie van het intellectuele klimaat van Parijs is nauwelijks sprake. Het boek is een intellectuele autobiografie, een reflectie over en commentaar op eigen werk, even afstandelijk en analytisch bijna als zijn geschriften over andere denkers. Hij deelt de bijna tachtig jaar van zijn leven in vijf perioden in: de leerjaren, tot de tweede wereldoorlog; de politieke betrokkenheid, tijdens en na de oorlog; de terugkeer naar de universiteit, 1955-1969; de jaren als ‘mandarijn’, tot zijn embolie in 1977; en de ‘geleende tijd’ daarna, tot 1982. De aandacht valt vrijwel altijd op wat hij dacht, niet op wat hij deed. In zeer sterke mate gaat het dus om beschouwingen over de boeken en artikelen die hij schreef, de bedoelingen daarvan, de gedachten die hij er in ontwikkelde, de reacties daarop en zijn eigen mening erover, achteraf. Zo is dit mooie en wijze boek meer een boek van reflectie dan van herinneringen, meer de balans van een oeuvre dan van een leven, al heeft dit onderscheid in het geval van Aron iets kunstmatigs. De balans die Aron opmaakt, is niet ongunstig. Hij constateert met begrijpelijke voldoening, maar niet met zelfgenoegzaamheid, dat hij in het algemeen nog steeds staat achter de keuzen die hij gemaakt heeft en dat hij de analyses die hij gaf achteraf meestal juist vindt. Bij zijn heroverweging van eigen werk en eigen keuzen maakt hij natuurlijk vergelijkingen met de analyses en inzichten van anderen. Aron kijkt niet alleen terug op zichzelf, maar ook op zijn collegae, zijn vrienden, zijn generatie. Die blik is als altijd afstandelijk en naar de maat van het mogelijke fair. Er is geen sprake van een règlement de comptes, maar dat er bitterheid heeft bestaan over miskenning en vertekening, wrok over verdachtmakingen en verdraaiingen, dat is even onmiskenbaar als, alweer, begrijpelijk. De grootheid, de originaliteit van Sartre wordt nergens ontkend, maar Aron laat ook niet na de onzin die deze zo vaak heeft uitgekraamd in herinnering te brengen en de grofheid, de lafheid soms, waarmee Sartre hem behandelde te laten zien. De communisten worden bestreden, maar geaccepteerd. De meelopers, de draaiers, de goedpraters worden daarentegen genadeloos onder het mes gelegd. De meest effectieve methode hiervoor is tevens de meest simpele en, tot op zekere hoogte, de meest eerlijke, nl. te citeren wat de doorsnee Franse intellectueel vóór Solzjenitsyn over Stalin, Rusland, het communisme en niet te vergeten het ‘Amerikaanse imperialisme’ placht te schrijven of in Le Monde placht te lezen. Tegen dit procédé kan weinig worden ingebracht en men kan zich het genoegen voorstellen waarmee Aron veel van deze citaten afdrukt. Wanneer hij, zoals soms gebeurt, hieraan toevoegt dat dit niet bedoeld is om deze mensen belachelijk te maken, maar alleen om de geest van de tijd te schetsen, rijst wel de vraag of dat niet een beetje hypocriet is. Memorialisten zijn altijd in zekere zin moralisten. Memoires zijn een vorm van rekenschap, een ondervraging van zich zelf. Bij Aron blijft, ook als hij over zich zelf schrijft, de analyse belangrijker dan het waardeoordeel. Waarom deed ik zo, is de eerste vraag; deed ik er goed of fout aan, de tweede. Voor zover er waardeoordelen gegeven worden, over zich zelf of over anderen, zijn deze gebaseerd op wat Weber Verantwortungsethik noemde, in tegenstelling tot Gesinnungsethik. Het gaat niet om goed of fout in abstracte zin, maar om de afweging van een keuze in een gegeven situatie. De vraag die Aron, over anderen schrijvend, stelt, is: Wat zou ik in zijn of haar plaats gedaan hebben? De vraag die hij, in zijn memoires over zich zelf schrijvend, stelt, is: Deed ik hier goed of fout aan? Maar liever stelt hij deze vragen niet. In het eerste geval is de vraag immers doorgaans oninteressant, in het tweede geval meestal zinloos. Toch schuilt in het ontwijken van die vraag voor een docent - en dus tot op zekere hoogte een opvoeder - iets bezwaarlijks. Studenten houden er niet van als men zulke vragen geheel uit de weg gaat. Bovendien zit er in zijn behandeling iets inconsequents. Sommige zaken worden wel moreel beoordeeld (Vichy, Hiroshima), andere niet of aarzelend (Algerije, Vietnam). Soms doet Aron zich op dit punt in zijn Mémoires wat te kort. Toen de, overigens sympathiserende en bewonderende, televisieondervragers Missika en Wolton hem vroegen of hij de martelingen tijdens de Algerijnse oorlog veroordeelde, wees hij er in zijn antwoord op dat hij de oorlog zelf veroordeelde en dus ook de martelingen, maar dat hij nooit iemand had ontmoet die vóór mar- | |
[pagina 10]
| |
telen was en dat het daar dus niet om gaat. In zijn Mémoires maakt hij zich van dit en een vergelijkbaar onderwerp - napalmbombardementen op Vietnam - af met een verwijzing naar Hegel: ik ben geen ‘Schöne Seele’. Dat antwoord is wel erg kort. Morele problemen deden zich, zij het op bescheidener schaal, ook in zijn eigen leven voor. Aron probeert zich zo eerlijk mogelijk rekenschap te geven van zijn gedrag en zijn motieven, maar helemaal overtuigend is dat niet altijd. Een voorbeeld hiervan is zijn beleid als redacteur van La France Libre t.a.v. Vichy en de jodenvervolging. In het al genoemde Le Spectateur engagé wijzen de vragenstellers er op dat in zijn blad geen enkele aandacht werd besteed aan dit onderwerp. Aron, wellicht wat overvallen door deze kritiek, geeft toe dat hij in dit geval fout was: ‘Ik had moeten spreken’. Hij geeft dan als verklaring hiervoor zijn joods zijn: een extravoorzichtigheid, een ‘précaution émotionnelle’, een ‘convention de silence’ (101), een ‘surcompensation du Juif’ (97). Het is een houding die hij achteraf betreurt en afwijst. In de Mémoires wordt dezelfde kwestie behandeld (op blz. 175-176), maar is van de zelfkritiek weinig meer over. Niet geheel overtuigend is ook de verklaring van zijn houding tijdens de crisis, eerst bij de Figaro, na de overname door Hersant, later bij L'Express, na het ontslag van Todd en Revel door de eigenaar, Goldsmith. In het eerste geval bleef hij zitten tot het niet langer ging, in het tweede ook toen het eigenlijk niet meer kon. Deze houding is wel te begrijpen en in zekere zin ook te rechtvaardigen. Wat onbevredigend is, is dat in de verklaring die hij van zijn houding geeft het mogelijke eigenbelang - het verlies van inkomsten en, vooral, van een gezaghebbende tribune, toch niet zonder belang voor een ouder wordende mandarijn - nergens wordt genoemd. Memoires worden niet geschreven om eigen falen uit te meten, maar het is ook geen schande soms een zekere onoplettendheid of zelfzuchtigheid toe te geven. | |
Een man van betekenisRaymond Aron was tegelijk uitzonderlijk en gewoon, typisch Frans en zeer on-Frans, sui generis en karakteristiek voor de Franse maatschappij en opvoeding. Uitzonderlijk in intellect en ambitie, gedreven door een hoogst persoonlijke, obsessieve zucht naar intellectuele erkenning, was hij tegelijkertijd een typisch product van het uiterst competitieve Franse opvoedingssysteem dat zo succesvol is in het selecteren van begaafdheid en het vormen van intellect. Intellectuele scherpte en verbluffende taalvaardigheid worden hierdoor ontwikkeld, maar ook een opmerkelijk talent voor doelloze analyses en verbale retoriek. Aron heeft van dit laatste nooit last gehad. Zijn, deels zelf gezochte, deels ongewilde, langdurige verblijf in de Duitse en Engelse samenlevingen heeft hierop een heilzame invloed gehad. Al deze buitenlandse ervaringen hebben echter nooit zijn attitude van typisch Franse intellectueel aangetast. In welk ander land kan men zich een werkcollege sociologie voorstellen dat gaat over Thucydides, een student die hierover een briljante voordracht geeft, en een professor die niet alleen zo onder de indruk hiervan is dat hij de week daarop zelf ook over Thucydides spreekt, om niet voor de student onder te doen in brille, maar dit ook twintig jaar later nog de moeite waard vindt om te vermelden in zijn memoires? Heeft Raymond Aron gelijk gehad door zijn memoires te schrijven in de vorm van reflecties over zijn werk, meer dan als herinneringen uit zijn leven? Op het eerste gezicht wel. Aron is meer commentator dan handelaar geweest, meer ‘spectateur’ dan ‘acteur’. Geconfronteerd met de politiek in 1933, verjaagd door de politiek in 1940, gefascineerd door de politiek in Londen en vertrouwd met de politiek van de IVe en de Ve Republiek, is hij toch altijd een buitenstaander gebleven. Aron is niet de Franse Kissinger geworden. Had hij Kissinger willen zijn? Waarschijnlijk wel, denkt hij. Achtte hij zich zelf hiervoor geschikt? Eigenlijk niet, schrijft hij. Maar de keuze deed zich niet voor. Kissinger of Aron te zijn, dat zou een moeilijke keuze geweest zijn, maar ‘de Kissinger van Frankrijk’ te worden dan wel Raymond Aron te blijven, dat was geen probleem. En de gedachte om Amerikaan te worden kwam zelfs in 1940-45 niet bij hem op. Ondenkbaar voor Raymond Aron iets anders dan Fransman te zijn. Zal Raymond Arons plaats in de geschiedenis dan alleen bepaald worden door zijn wetenschappelijk werk? Ik geloof het niet. Veel ervan zal snel in de vergetelheid raken. Zijn jeugdwerk over de geschiedfilosofie zal een plaats houden in de historiografie over dit onderwerp. De studies zijn gedateerd, maar blijven het lezen waard. Paix et guerre en vooral Clausewitz zullen een zeker belang houden voor de student der internationale betrekkingen. De serieuze onderzoeker zal ze raadplegen. L'Opium des intellectuels heeft als polemiek zijn betekenis verloren, maar verdient naast Benda's La Trahison des clercs een plaats onder de klassieke werken over de Franse intellectuelen. De Mémoires zelf zijn een monument. De rest zal, naar ik vrees, snel zijn vergeten. Het lijkt soms of Aron dat zelf ook denkt, zonder dat te vrezen. Het is een bescheiden oogst voor een zo groot oeuvre, voor zo veel ambitie en intellect. Maar de betekenis van Raymond Aron ligt ergens anders, in de combinatie van denken en hande- | |
[pagina 11]
| |
len, in de dubbelrol van waarnemer en medespeler, van analyst en moralist. In die zin was Raymond Aron een typisch Frans verschijnsel, een intellectueel zoals die alleen in Frankrijk bestaan. Dat maakt het overigens nog niet eenvoudig zijn plaats in de Franse intellectuele wereld aan te geven. Aron zelf onderscheidt twee typen intellectuelen: ‘le conseiller du Prince’ en ‘le confident de la Providence’. De eerste aanvaardt de wereld zoals die is, met al zijn onzekerheden, de ander meent de ‘loop der geschiedenis’ te kennen en gelooft in een systeem (i.c. het communisme). Bij de eerste kan men denken aan Kissinger, bij de tweede aan Sartre. Maar de Franse geschiedenis kent natuurlijk nog een ander type intellectueel. Er was Julien Benda die tegen het politieke engagement van de intellectueel was en er was Alain, die tegen de politiek zelf was. Aron lijkt op geen van beiden. Hij aanvaardt de politiek, ook de Realpolitik. Hij laat zich niet meeslepen door emoties, maar wil een zo koel en helder mogelijke analyse geven. Vandaar zijn reputatie ijskoud te zijn, ‘glacé’. Maar net als bij Benda, die meende compleet rationeel te zijn, schuilt ook bij Aron in de rol die hij zich zelf als koel intellectueel toewijst, in feite iets romantisch. Het is een variant op de ‘lonely cowboy’, de | |
[pagina 12]
| |
eenzame intellectueel die, geheel onafhankelijk van alles en iedereen en met alleen de geest en het woord als wapen, zijn analyses en aanbevelingen geeft en die ook voor harde adviezen niet terugdeinst, als de Realpolitik dat eist. Maar tussen denken en doen ligt een wereld van verschil, net zo'n wereld als tussen Aron en Kissinger. Zoals hij in Le Spectateur engagé schreef: Ik kon de bombardementen op Vietnam aanvaarden en begrijpen, maar er zelf opdracht toe geven en vervolgens rustig gaan slapen, dat zou ik nooit gekund hebben. Deze, overigens zo begrijpelijke reserve geeft aan Arons opvatting van de intellectueel niet alleen iets romantisch, maar ook iets gratuits. ‘Professional second hand dealers in ideas’, zo heeft Hayek de intellectuelen eens getypeerd. Dat klinkt nogal onvriendelijk, maar in de cultuur kunnen we niet buiten deze tweedehands handel. Aron was geen stoutmoedig, creatief, oorspronkelijk denker. Hij was, vanaf zijn thèses tot zijn Clausewitz, de vertaler van, vooral Duitse, ideeën (Kant, Weber, Marx, Dilthey), de commentator en interpretator van deze en andere ‘helden van de geest’. Dat was een buitengewoon belangrijke functie, omdat hij een zekere Europese erfenis samenbracht en up to date bracht. In Frankrijk - en misschien alleen daar - was dit ook een invloedrijke functie, omdat de Fransen hun intellectuelen zo serieus nemen. Ik heb me vaak afgevraagd hoe dit komt en weet er eigenlijk geen verklaring voor. Misschien hangt het samen met de grote mythe van de Franse geschiedenis, die wil dat de Franse Revolutie de geschiedenis in tweeën deelt en dat deze Revolutie weer ontstaan is uit de ideeën van de intellectuelen van de Verlichting. Hoe dit ook zij, in de Franse maatschappij is de houding van intellectuelen van veel belang. Op Raymon Aron na hebben de Fransen de laatste tijd niet zo veel intellectuelen gehad om trots op te zijn, noch tijdens de oorlog, noch daarna. Raymond Aron liet zien dat men, ook zonder in veel te geloven, trouw kan blijven aan bepaalde waarden: vrijheid, redelijkheid en menselijkheid. Hij bewees dat koelheid van analyse en realisme in de beoordeling niet hoeft uit te lopen op harteloosheid of cynisme. Voor het nageslacht zullen zijn boeken misschien niet zoveel betekenis hebben als die van andere filosofen van onze eeuw, maar voor zijn tijdgenoten was hij een, tamelijk eenzaam, lichtbaken in donkere en verwarrende jaren. Dat is geen gering gegeven bij het opmaken van de balans.Ga naar voetnoot+ |
|