Hollands Maandblad. Jaargang 1984 (434-445)(1984)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Vaarwel terrorist vaarwel Leo Vroman Luister! Luister in hemelsnaam even naar de liefde die nog bestaat in de naam van je doel waarvan dit leven de liefde is waar je dood om gaat en kan je niet lezen, dag dan maar wacht even voor je gaat en zet dit vers met mij op je bajonet en maak er een vredesvlag van. De ene lag, de ander stond. De zon scheen door een doelloos raam op iets op nog iets op de grond. ‘Kan ik nog wat eten?’ - Begin je nou al weer? Ben je het weer vergeten? Je krijgt geen eten meer. Je kan zelfs niet langer blijven. - ‘Maar ik vecht toch ook voor jou?’ - En waar zijn je kogels nou? Ogen in blinde muren en in verblinde buren en in je blinde trouw. - ‘Zal je dan aan mij schrijven?’ Er stond een wagen stil. - Nou, aan je denken wel. - ‘Omdat ik gesneuveld ben?’ - Omdat ik je zo nog niet ken, en omdat.... daar gaat de bel. - ‘Omdat wat zei je daarnet?’ - Niets. Ze komen je halen. Ik moet ze meteen betalen. - ‘Nee ik wil hier naar bed.’ [pagina 25] [p. 25] ‘Nee jij blijft aangekleed, je ziet er keurig uit en of je nauwelijks overleed. - ‘Laten ze me buiten? Hoe hou ik mij dan schoon? Zand eten met kleierkluiten ik raak daar nooit aan gewoon.’ - Dag. Laat mij je zo onthouden en onthou jij maar hoe ik je mis - ‘Dag? Ik weet niet wat dag is ik weet niet wat ik is wat is is ss ss’ Zie je wat blijft er als de tijd in mijn hoofd tot stilstand komt nog over van die werkelijkheid waaruit mijn stem verstomt? Hoe anders als ik uitgeleefd nog stervende besta echoot waarnaar ik had gestreefd ontmaskerd walgbaar na? Schijnheilig doel waar bloed aan kleeft, ga weg voordat ik ga. Drager Een: ‘Het leek of mijn handvat veranderde in een hand en de kist begon mee te geven.’ Drager Twee: ‘Ja het mijne ook want ik dacht bijna dat die kist ging lopen, ging leven.’ ‘Goed dat we geen paard moesten begraven: stel je voor dat zo'n paardelijk zich net zo had gedragen.’ ‘We hadden mee moeten draven.’ ‘Nee, derop.’ [pagina 26] [p. 26] ‘En dan was het gelijk met ons op hol geslagen.’ ‘Maar waar wou ons vrachtje heen?’ ‘Terug: dat was bang alleen.’ ‘Geen doel is zulk sterven waard. Geen terrorist die in kan slapen met zijn uitgeputte wapen en dat zijn kist zal blijven kraken tot alle kogels zijn vergaard om alles ongedaan te maken: nooit. Christus! 't Is mij klaar als pis dat ieder mens onschuldig is.’ Elk droomt alleen en wordt alleen wakker in een eigen taal maar één ding hebben wij gemeen: wij zijn onschuldig, allemaal, en wat elk leven ook beduidt dat legt diens dood aan niemand uit. Het meisje met de mooiste benen kwijt, het kind in een gewaad ontwakende wanneer zijn straat en ook zijn armen zijn verdwenen - welk feest wordt op hun pijn gebouwd? Wie ooit een levend wezen sloeg dat worstelwarm was en vertrouwd wordt woedend groot en wroegend oud. Geen God die ooit om wreedheid vroeg: het noodlot is al wreed genoeg. Brooklijn, 15 jan. 1984 Vorige Volgende