| |
| |
| |
[435]
Over het misleidende van de micro-economie
J. Pen
1
Je hoort de laatste tijd vaak dat het maar niks is met de macro-economie en dat we terug moeten naar de micro-economie. Zo'n aanbeveling kan op verschillende manieren worden uitgelegd. Het kan een bescheiden advies inhouden, gericht aan de liefhebbers van de ‘grote aggregaten’, om eens wat meer aandacht te geven aan de reacties van de individuele beslissers, en daar zal iedereen wel vrede mee hebben. Maar we horen ook de opvatting dat de hele macroeconomische denkwijze aan de vuilnisman moet worden meegegeven. Dit komt voor bij sommige Amerikaanse aanhangers van de nieuwe micro-economie, zoals Richard Clower. Of we krijgen een politiek advies: wij zullen ons niets aantrekken van wat het Centraal Planbureau zegt, want dat is toch allemaal wereldvreemd en het leidt tot een slecht beleid. Het beste beleid is van micro-economische aard (en gericht op de ondernemingen). Deze laatste suggestie wordt gedaan in het nieuwjaarsartikel dat de secretarisgeneraal van Economische Zaken volgens de traditie schreef in de ESB, maar de suggestie zelf is allerminst traditioneel. Zij kan zelfs hoogst ongebruikelijk worden genoemd - een hoge ambtenaar die het CPB afvalt, dat is al vreemd; en een hoogleraar, want dat is de auteur van dat artikel ook nog, die op de anti-intellectualistische toer gaat, dat is ook eigenaardig, al strookt het wel met de geluiden die sommige zakenmensen laten horen. Het lijdt helaas geen twijfel, dat veel kritiek op de moderne macro-economie van anti-theoretische huize stamt. Sommige critici vinden al die geleerdheid maar twijfelachtig - de echte werkelijkheid, dat is de werkelijkheid van de mensen en de gezinnen en de bedrijven, en zeker niet de ‘werkelijkheid’ van de abstracties, zoals het nationale produkt en het nationale inkomen.
Ik wil hieronder, met klem van redenen, aannemelijk maken dat de macro-economie niet kan worden gemist, en zulks vooral omdat de micro-economie, die dus let op de individuele beslissers, makkelijk tot foute uitspraken komt. Maar tegelijk spreekt het vanzelf, dat een microbeschouwingswijze, die de individuen scherp in het oog vat, niet gemist kan worden. Niemand heeft ooit bepleit, de micro-economische beschouwingswijze af te schaffen.
En ook moet van stond af aan worden toegegeven dat de macro-economie tekortkomingen vertoont. Ja, allicht - het denken in termen van ‘nationaal inkomen’, ‘nationaal produkt’, ‘prijsniveau’, ‘totale investeringen’, ‘totale consumptie’, gaat voorbij aan allerlei interessante verschijnselen, die nu juist voor de individuele mensen van belang zijn. Het individuele inkomen is zoek, het zoeken naar een zo gunstig mogelijk consumptiepakket door de huisvrouw is zoek, de substitutie van het ene goed door het andere is zoek, de onzichtbare hand die deze processen regelt is zoek. De mensen zelf zijn zoek. Er gaat veel informatie verloren, en het gevaar dreigt dat de macro-economie verkeerde conclusies trekt.
Dat zij allemaal toegegeven, en zelfs wil ik nog wel aanvaarden dat sommige van de centrale begrippen in de macro-economie, zoals het nationale produkt, eigenlijk nergens op slaan. Want dat ‘produkt’ is een knoedel van appels, peren, margarine, computers en verrichtingen van de tandarts - tel dat maar eens bij elkaar op. Die optellerij gebeurt aan de hand van indexcijfers, en iedereen weet dat indexcijfers op basis van constante gewichten behoren te worden berekend. In de loop van de tijd verschuift de samenstelling van het nationale produkt, en dan weten we eigenlijk niet meer wat zo'n indexcijfer precies voorstelt. In Nederland ligt het nationale produkt thans zo'n twintig procent boven dat van 1970, maar wat betekent dat precies? Toch kunnen we die fictieve grootheid niet missen. Tenminste, als we zinnig willen praten over de individuele mens, diens beslissingen, werk, reële inkomen, gevoelens en wat al niet. Want dat hangt o.m. af van het nationale produkt, en dat gedraagt zich op een manier die de micro-economie niet kan bevatten. Wie meent, dat de micro-economie een goede gids zou zijn om de levende werkelijkheid te begrijpen vergist zich deerlijk.
| |
2
Een eerste voorbeeld om de misleidingen van de micro-economie te laten zien. Dat gaat over het inkomen, een grootheid die voor veel mensen een zeker belang heeft. Uiteraard gaat het dan niet zozeer over het geldinkomen, hoewel dat
| |
| |
| |
De tweede HM-prent is een ets van Sipke Huismans
In iedere aflevering van Hollands Maandblad wordt de lezers een genummerd en gesigneerd blad grafiek aangeboden (ets, litho, houtsnede of zeefdruk), met een oplage van maximaal honderd exemplaren. De verkoopprijs is f 95, - per prent (verzendkosten inbegrepen). De tweede HM-prent is een ets van Sipke Huismans, afmetingen 27,5 × 19,5 cm.
De wijze van bestellen en betalen is de volgende: wie de prent wil ontvangen maakt het bedrag van f 95, - over op gironummer 19 10 41 ten name van Hollands Maandblad, Amsterdam, met vermelding ‘Februari-prent van Sipke Huismans’. De aanvragen worden in volgorde van binnenkomst der betalingen behandeld. Wie te laat is, krijgt het geld per giro terug.
ook een speciale betekenis heeft (ten opzichte van anderen, zoals collega's - verdient hij meer dan ik); het gaat vooral over de goederen die je met dat geldinkomen kunt kopen. Dat is het reële inkomen, of zoals het tegenwoordig wel genoemd wordt, de koopkracht. Nu luidt de redenering die vanuit geldinkomen naar reëel inkomen leidt, als volgt: Ik heb een bepaald inkomen, in guldens; daarmee ga ik naar de winkel, het postkantoor, de tandarts; daar ontmoet ik gegeven prijzen; ik deel mijn gegeven geldinkomen door die gegeven prijzen, en die deelsom bepaalt mijn reële inkomen. Men lette op de volgorde van deze ijzersterke logica. Eerst komt het geldinkomen, dan de prijzen, dan het reële inkomen. Ja toch? Dat spreekt toch vanzelf? Dat is toch een manier van denken die intuïtief als juist wordt ervaren? Dat kan men zich toch nauwelijks anders voorstellen? Dat is toch de levende werkelijkheid? Dat ligt toch zo voor de hand, dat het te flauw is om op te schrijven?
Ja, behalve dan dat deze logica niet opgaat als ze wordt toegepast op grote aantallen mensen tegelijk. Bijvoorbeeld op de ruim zeven miljoen inkomensontvangers in Nederland. Dan is het simpele verhaal volledig averechts. De juiste logica is dan deze: wij hebben in Nederland een bepaald reëel inkomen; dat is gelijk aan de produktie. Het wordt door de kopers gekocht tegen bepaalde prijzen. Vermenigvuldig die prijzen met het reële inkomen, en dan krijgen we het geldinkomen. Zijn de prijzen hoog, dan is het totale geldinkomen navenant hoog. Het reële inkomen verandert niet door veranderingen in het prijspeil, want de inkomens passen zich bij die prijzen aan. Of, andere variant: wij hebben in Nederland een bepaald reëel inkomen; dat is gelijk aan de produktie. Dat komt bij de mensen, die een bepaald geldinkomen hebben. Het quotiënt van geldinkomen en prijzen moet zo zijn, dat er het gegeven reële inkomen uitkomt. In deze variant komt het geldinkomen vóór de prijzen; het prijspeil past zich aan bij de inkomens. Beide varianten hebben gemeen dat het reële inkomen voorop staat, en geldinkomen en prijzen komen vervolgens te voorschijn. De geldinkomens en de prijzen kunnen allerlei waarden aannemen, maar hun quotiënt staat vast: het bij voorbaat gegeven reële inkomen.
Ik kan mij voorstellen dat iemand zegt: oké, de volgorde wordt omgekeerd, maar wat doet dat er toe? Is dat niet zo'n typische aardigheid uit de ivoren toren, die weinig te maken heeft met de levende werkelijkhied van de concrete, levende mensen en hun dagelijkse bloedwarme ervaringen? Of je nou deelt of vermenigvuldigt, het komt tenslotte allemaal op hetzelfde neer. Nu, dat is dus niet zo.
Want de micro-economische redenering, die begint bij het geldinkomen en via de prijzen naar het reële inkomen toeredeneert, trekt prak-
| |
| |
tische, bloedwarme, levende conclusies, die wel opgaan voor individuele mensen maar niet voor het geheel - en die dus leiden tot frustratie, tot het niet realiseren van individuele bedoelingen en tot het gevoel dat de mensen tegen een muur lopen. De onzichtbare muur van de ‘structuren’. De macro-economie is er nu juist voor, die ‘structuren’ en die machteloosheid van de individuele mensen begrijpelijk te maken.
Wat zijn dan wel die foute conclusies, die uit de micro-redenering worden getrokken? Tenminste een drietal. Ten eerste: het doet er weinig toe, waar iemands geldinkomen vandaan komt - of het nu verdiend wordt in de produktie, of dat het rente op staatsschuld is, of een sociale uitkering. Geldinkomen is geldinkomen, en het koopt in de winkel, per gulden, dezelfde goederen. Dit is op het micro-niveau onbetwistbaar, want de winkelier vraagt niet waar de klant zijn geld vandaan heeft. Macro-economisch bestaat er groot verschil tussen inkomens die rechtstreeks in de produktie zijn verdiend en overgedragen inkomen. De eerste categorie klopt met het reële produkt - als dat omhoog gaat, dan stijgt het reële inkomen mee. Ze zijn gekoppeld door de inkomensvorming, die tegelijk produktie is. Bij de overdrachten geldt niet dat een verhoging automatisch klopt met een hogere produktie. Op het micro-niveau bestaat er geen verband tussen iemands produktie en het reële inkomen (en dat is volgens mij heel goed, een kenmerk van de beschaving). Dat betekent natuurlijk, dat verhogingen van de sociale uitkeringen en van de rente op de staatsschuld een zuiver verdelingsprobleem inhouden - the more there is of mine, the less there is of yours, zei de hertogin tegen Alice toen zij in Wonderland was. Nu, die onaangename waarheid wordt vrij algemeen ingezien, dus daarvoor had ik dit artikel niet hoeven schrijven.
Dat laatste geldt echter niet van de tweede foute conclusie, die de micro-economie ons opdringt. Die conclusie luidt: een hoger geldinkomen leidt tot een hoger reëel inkomen. Dat is micro-economisch correct maar macro-economisch niet. Zolang de produktie gegeven is kunnen we de geldinkomens oppompen zo hard we willen, via de CAO's, via de tarieven, via de prijzen, maar helpen doet het niet. Op deze micro-economische illusie berust het hele inflatieproces, dat desgewenst als één groot misverstand kan worden beschreven. Wie denkt dat we er beter van worden door iedereen automatische prijscompensatie te geven vergist zich, maar toch hebben we het gedaan. Wie meent dat we er met elkaar slechter van worden door de automatische prijscompensatie af te schaffen, vergist zich. We kunnen met de totaliteit van de geldinkomens doen wat we willen - op dat punt hebben organisaties, belangengroepen, de wetgever, een enorme macht. De macro-economie laat zien dat die macht op het punt van de reële
| |
| |
inkomens ontbreekt. (Behoudens één uitzondering. Die gaat over de Keynesiaanse politiek want die geeft de regering een instrument in handen om de produktie te beïnvloeden - zie hierna).
Derde verkeerde conclusie: prijsverhogingen van de gekochte produkten schaden het reële inkomen. Dat is micro-economisch waar, macro-economisch onwaar. Weliswaar kan iemand beredeneren dat inflatie slecht is voor de produktie, maar die redenering gaat via via, is hoogst dubieus en heeft in elk geval niets te maken met het naïeve micro-economische misverstand, waarbij iemand het gegeven geldinkomen deelt door variabele prijzen. Toch wordt van die naïeve micro-economische vrees met graagte gebruik gemaakt door degenen, die de inflatie ten koste van alles willen bestrijden. (Ik zeg niet dat inflatie moet worden toegejuicht - het is en blijft een kwaal, maar de inflatiebestrijding die aangrijpt bij de geldhoeveelheid of bij de prijzen, en niet bij de opdrijving van de kosten, is schadelijker dan de inflatie zelf.)
Vierde verkeerde conclusie: de regering, of de vakbonden, of iemand anders, kan het reële inkomen van alle inkomensontvangers bij elkaar voor afbrokkeling behoeden door iets te doen of te laten met de lonen, de salarissen, de CAO's; door iets te pikken of niet te pikken; door iets krachtigs uit te roepen; door wetten te maken. Het enige wat telt is de produktie. Wie het reële inkomen wil verhogen moet iets aan de produktie doen. De regering kan dat nauwelijks en de vakbonden helemaal niet. Hieruit volgt, dat ‘inleveren’ in de zin van een teruggang van het reële inkomen, een gevolg is van een krimpende produktie. De vakbonden kunnen ook daar niets aan doen. De regering evenmin. Ook dat is weer zoiets dat eigenlijk voor de hand ligt - via de macro-economie, maar micro-economisch begrijpt niemand er wat van. (Helaas begrijpt men micro-economisch óók niet dat de regering wel degelijk de produktieomvang kan beïnvloeden - maar dat gebeurt dan, ik herhaal het, via de Keynesiaanse politiek.)
| |
3
Dit alles ging over het inkomen. De microeconomie kan ons ook misleiden op het stuk van het vermogen. Vermogen staat op de balans. Links staan de aktiva, waar het vermogen in zit; rechts staan de passiva, die laten zien waar het vermogen vandaan is gekomen. De aktiva vallen in drie soorten uiteen: geld; materiële spullen zoals gebouwen, machines, auto's, koeien, grond; en vorderingen op anderen of iets wat daar enigszins op lijkt zoals aandelen. Microeconomisch groeit iemands vermogen als er bij een van de drie categorieen een stijging optreedt - kan niet schelen bij welke (het eigen vermogen neemt daardoor natuurlijk nog niet toe - dat hangt ervan af hoe de vermogensaanwas is gefinancierd). Geld is, in eerste aanleg, net zo goed als een goeie vordering of een produktieve machine.
Het is meteen duidelijk, dat dit er macroeconomisch anders uitziet. Wie de balans opmaakt voor Nederland als geheel (wat ik in dit tijdschrift eens heb geprobeerd) moet het binnenlandse geld niet meetellen. Het buitenlandse geld en het goud wel. Ook de vorderingen op Nederlanders en de aandelen in Nederlandse bedrijven moeten worden geschrapt, evenals de vorderingen op de Nederlandse staat; dat valt allemaal tegen elkaar weg. We houden aan de aktiefkant de kapitaalgoederen over, inclusief de grond, de huizen en de dijken. Nu zal wel niemand twijfelen aan de juistheid van deze redenering. De micro-economische fout dat een verhoging van de geldhoeveelheid of van de binnenlandse vorderingen het nationale vermogen zou vergroten, lijkt me vrij zeldzaam. Maar de omgekeerde fout, dat een toeneming van de in het binnenland geplaatste staatsschuld het nationale vermogen verkleint, is wijdverbreid.
De micro-redenering gaat vervolgens makkelijk voorbij aan de macro-economische stelling, dat het uiteindelijk bij het nationale vermogen gaat om de kapitaalgoederenvoorraad. Deze is doorslaggevend voor de toekomstige produktiemogelijkheden en dus voor het toekomstige reële inkomen. Een uitvloeisel van deze stelling is, dat we de toekomst kunnen beïnvloeden door investeren. Dat spreekt bijna vanzelf, maar niet helemaal - in de micro-economische beschouwingswijze neemt iemands vermogen namelijk toe door sparen. Dat is per definitie het niet consumeren van verteerbaar inkomen, en verteerbaar inkomen is het inkomen dat verteerd kan worden zonder het vermogen aan te tasten. De definities van sparen, consumeren en verteerbaar inkomen passen zodanig bij elkaar, dat sparen leidt tot vergroting van het eigen vermogen. Maar macro-economisch is dat niet zo. Daar telt het investeren en dat is iets anders dan sparen. Investeren is het vergroten van de kapitaalgoederenvoorraad. Dit kan, zie hierna, soms door het sparen worden belemmerd - een paradox waar iemand vanuit de direkte ervaring van de onmiddellijke dagelijkse werkelijkheid niet zo gauw op zou komen.
De toekomstige produktie wordt intussen ook bepaald door de kwaliteit van de mensen - het idee van menselijk kapitaal. Dat kunnen we desgewenst ook op de balans zetten, al wordt het, sinds de afschaffing van de slavernij, zelden gedaan. Ook hier is investeren de boodschap, en niet sparen. Voor het individu zit hier soms een duidelijke afruil: het eigen vermogen gaat achteruit als iemand schulden maakt voor de financiering van het eigen onderwijs of dat van de kin- | |
| |
deren; maar macro-economisch is dat niet zo. Daar telt alleen de investering, en de schuld valt macro-economisch weg. Ook dit is weer een simpele waarheid die vanuit de micro-onderwijseconomie makkelijk wordt vergeten.
| |
4
Veel belangrijker is echter een derde voorbeeld van een misleidende micro-redenering. Dat betreft de voor de hand liggende waarheid: ‘meer van het één betekent minder van het ander’. Men zou dit bijna het economisch principe kunnen noemen.
Inderdaad volgt dit rechtstreeks uit de dagelijkse ervaring van de concrete werkelijkheid, die nu echter niet zozeer bloedwarm is alswel tamelijk kil, en in ieder geval nogal hard. Want hoe is het: letterlijk iedereen, die een inkomen te besteden heeft, staat voor de keus tussen verschillende aankopen, en daarbij geldt altijd dat die bestedingen elkaar in de weg zitten. Zelfs bij heel rijke mensen geldt, dat een extra boterham met pindakaas ten laste komt van iets - waarschijnlijk van de besparingen, maar dat is dus ook een offer, ook al voelt men het niet zo. De meeste mensen voelen het offer dubbel en dwars. De beperktheid van het inkomen is de manier waarop de schaarste zich in het dagelijks leven manifesteert. Er moet dus worden gekozen. Er bestaan interessante micro-economische theorieën om die keuze te analyseren - een lineaire inkomensbeperking raakt aan een gebogen vlak, dat de preferenties weergeeft en daaruit volgen optimumvoorwaarden, die de maximale satisfactie beschrijven. Alles heel knap en er is niets op tegen. Een hele school van geleerden heeft zich op deze redeneertrant geworpen, waarvan onze voormalige landgenoot Theil de bekendste is, maar wij hebben ook Barten, Maks en vele anderen. Nogmaals, niets op tegen. Eerlijk gezegd is er ook niet zo heel veel vóór, maar dat is een particuliere opvatting van mij.
Hoe men daar ook over denkt, de toepassing van deze grondgedachte in de macro-economie is gevaarlijk. Het principe, dat het een ten koste gaat van het ander, en dat de bestedingen elkaar dus in de weg zitten, geldt niet altijd als we het over een land als geheel hebben. Soms wel, soms niet. Het principe geldt wel als de produktiecapaciteit van een land over de hele linie bezet is: de fabrieken draaien, de arbeiders zijn aan het werk, de kantoren zijn bezet, de schepen varen met een behoorlijke lading en zelfs op de scheepswervan is het een drukte van belang. Die mooie toestand doet zich voor als de totale bestedingen op een voldoende hoog peil liggen, dus bij bestedingsevenwicht en bij overbesteding. Dan is het juist, dat een uitbreiding van een bedrijfstak alleen kan plaatsvinden als er mensen en kapitaal worden onttrokken aan andere bedrijfstakken. Dan klopt het, dat extraproduktie alternatieve kosten meebrengt in de zin van een inkrimping elders.
Maar dit principe geldt niet bij onderbesteding. Juist, daar komt Keynes om de hoek. Als overal in het bedrijfsleven overcapaciteiten voorhanden zijn, en werkloze mensen, dan kan de produktie worden uitgebreid in de ene bedrijfstak, zonder dat de andere bedrijfstak produktiemiddelen hoeft af te staan. Er zijn dan uit dien hoofde geen alternatieve kosten. Het hele principe ‘meer van het een betekent minder van het ander’ komt op losse schroeven te staan.
Vanaf dat moment ontstaan er allerlei schijnbare paradoxen. Bijvoorbeeld: bij onderbesteding is de schaarste op micro-niveau nog volop aanwezig - ja zelfs sterker dan ooit, want de produktie is laag, het reële inkomen ook, de mensen kampen meer dan ooit met de strenge beperkingen van hun inkomen. Op macroniveau bestaat er echter géén beperking. Het is de oude kwestie van poverty in the midst of plenty, een raadsel waar gefrustreerde waarnemers van onze maatschappij zich de haren bij uit het hoofd plegen te trekken. Voor de moderne macro-economie, die van Keynes afstamt, bestaat er helemaal geen raadsel. Want daar weet men precies hoe een systeem zich geheel anders kan gedragen dan de optelsom van de individuele onderdelen. De onderbesteding ontstaat door de lage geldinkomens en de lage geldinkomens ontstaan door de lage bestedingen. De kringloop dus, die makkelijk ontregeld kan worden. Triviaal? Inderdaad, maar niet voor de aanhangers van de nieuwe micro-economie, die van geen Keynes en geen onderbesteding willen horen.
De paradoxen van de onderbesteding zijn niet uitgeput met de constatering van poverty in the midst of plenty. Het economisch principe (meer van het een betekent minder van het ander) wordt niet slechts uitgeschakeld, maar omgekeerd. De expansie van een bedrijfstak creëert namelijk inkomen. Dat wordt besteed, leidt tot consumptie, waardoor andere bedrijfstakken gaan floreren. Meer van het een leidt dus tot meer van het ander. Of, in de taal van de macroeconomie: de multiplier zorgt ervoor dat er cumulatie optreedt, geen compensatie.
Maar pas op, deze cumulatie werkt ook naar beneden. Als de mensen minder gaan uitgeven komt er niet zozeer ruimte voor iets anders - het inkomen daalt, andermans consumptie gaat ook naar beneden en de onderbesteding wordt erger. Dat wil zeggen dat sparen, gericht op vergroting van het eigen vermogen, misschien wel elders de inkomens en de vermogens verkleint. Wij zagen boven, dat het nationale vermogen niet bepaald wordt door het sparen en nu zien we dat sparen zelfs in de verkeerde richting kan werken. Dat is
| |
| |
de spaarparadox: sparen verkleint de afzet, dat werkt in geval van onderbesteding verkeerd op de investeringen, en de totale besparingen nemen af. Bedoelingen worden gefrustreerd en de gewone mensen ervaren iets, dat ze nooit zullen begrijpen als ze zich in hun overpeinzingen beperken tot het dagelijkse gebeuren. Hun vermogen wordt aangetast en hoe zou dat toch komen? Het antwoord op de vraag wordt geblokkeerd door de micro-perceptie.
Nu is die spaarparadox een beetje een buitenbeentje, meer geschikt om de onlogica van de micro-economie te demonstreren dan een actueel geval. Dat kan helaas niet gezegd worden van het verwante probleem van de verhouding tussen consumeren en investeren. Bij bestedingsevenwicht en bij overbesteding geldt inderdaad het afruilprincipe: er kan alleen meer worden geïnvesteerd in een land als er minder wordt geconsumeerd. Te lage investeringen zijn te wijten aan te hoge consumptie. Bij onderbesteding is dat niet het geval - we zien weer het omgekeerde gebeuren. Want een vermindering van de consumptie zal de overcapaciteit in de bedrijven vergroten, en ondernemers worden door een vergrote leegstand van hun machines nauwelijks aangemoedigd om er nieuwe bij te kopen. Een lagere consumptie doet de investeringen dalen, en aangezien dit weer tot inkomensverliezen leidt in de kapitaalgoederenindustrie en de bouwnijverheid zal de consumptie misschien ook wel dalen. Dit is het sombere verhaal van de besmettelijke krimp, toegepast op de verhoudingen consumeren en investeren. Het is precies andersom dan de micro-economie ons suggereert.
En dit is geen fictief verhaal, maar politieke werkelijkheid. De Nederlandse regering heeft in de laatste Miljoenennota geschreven dat de investeringen te laag zijn in Nederland, wat mij een juiste uitspraak lijkt, en dat daaruit blijkt dat de consumptie te hoog is. Dit laatste is een denkfout, en behoorlijk gevaarlijk, want iemand mocht er eens uit afleiden dat de consumptie verminderd moet worden om het herstel te bevorderen. Dit soort griezelige ideeën wordt tegenwoordig in Den Haag vernomen. Ik wil daar de nieuwe micro-economie niet de volledige schuld van geven, maar het samenlopen van dit type uitspraken met een beleden voorkeur voor de dagelijkse werkelijkheid van de geplaagde ondernemer lijkt mij toch verdacht. Ik denk dat de Nederlandse ondernemers meer belang hebben bij macro-economisch inzicht dan bij denkfouten.
| |
5
Want we moeten nooit vergeten, dat de nieuwe micro-economie opduikt in een anti-Keynesiaanse context. Dat is niet alleen bij ons het geval - in politiek Den Haag wordt Keynes alleen nog maar genoemd om een bepaalde manier van denken als verouderd in de hoek te zetten - maar ook bij sommige Amerikaanse theoretici zoals Clower en Lucas. Dat gebeurt dan op een tijdstip, dat de onderbesteding onder ons is, en de Keynesiaanse kijk dus aan actualiteit heeft gewonnen. In de jaren zeventig kon iemand inderdaad nog twijfelen of een algemeen tekort aan vraag de grote remmende faktor in het bedrijfsleven was; er zaten toen ook allerlei knelpunten aan de aanbodskant, er was een stevige kosteninflatie die de winstmarges verkleinde, de technische ontwikkeling was wellicht trager dan met de oude trend overeenkwam. Onderbesteding was toen volgens de meeste waarnemers wel aanwezig, maar niet een dominerende faktor. Rond 1980 veranderde dat en begon er in de hele wereld een contractieproces, dat ontstond doordat inkomensverlagingen werden doorgegeven in de bestedingen en bestedingsverlagingen leidden tot lagere inkomens. Ook bij ons.
Het actuele proces van een inkrimpende kringloop is een Keynesiaans proces. Wie dat ontkent steekt het hoofd in het zand. In Den Haag wordt het geregeld gedaan, maar niet uit domheid. Men weet daar drommels goed dat de afzet van de Nederlandse bedrijven te lijden heeft van de algemene daling van de produktie, en dat er een vicieuze cirkel aan de gang is. Men wil het kind niet bij de naam noemen omdat men bang is, dat dit koren op de molen zou laden van de tegenstanders van het regeringsbeleid. Er zou eens een zekere lankmoedigheid ten opzichte van het begrotingstekort uit kunnen voortvloeien. Ik heb eens aan een verdediger van de bezuinigingen gevraagd of er dan geen onderbesteding in Nederland heerste, volgens hem. Hij antwoordde ‘als ik dat zou toegeven zouden er operationele consequenties uit volgen die verkeerd zijn’ - daarmee een sprekend voorbeeld leverend van wat Benda eens het trahison des clercs heeft genoemd. Men verwerpt een diagnose, omwille van een politiek standpunt. Daar komt dan nog bij, dat de politieke aanbeveling, namelijk het achterwege laten van bezuinigingen, helemaal niet rechtstreeks voortvloeit uit de diagnose van onderbesteding. Iemand zoals ik, die een Keynesiaanse kijk heeft op de huidige depressie, kan zeer wel van mening zijn dat het begrotingstekort liefst wat beperkt zou moeten worden, dat de ambtenarensalarissen nominaal moeten afnemen en dat we moeten dereguleren waar het maar even kan (speciaal bij het ministerie van Onderwijs). Dus al die angst voor een juiste diagnose is nog koudwatervrees ook.
| |
6
De openbare financiën moeten stellig door een
| |
| |
micro-bril worden bekeken. Beslissingen van politici en ambtenaren zijn heel interessant en het micro-principe - meer van het een betekent minder van het ander - geldt bij de overheid ook wel. Maar tegelijk moeten we er tegen waarschuwen, de schatkist te zien als een bedrijf of een kas die de gezonde regels van een particulier bedrijf of een particuliere kas moet volgen. Want door gezonde financieringsregels toe te passen wordt een macro-economische krimp van de bestedingen, die leidt tot lagere belastingen, doorgegeven in de vorm van lagere overheidsbestedingen. Dat versterkt de onderbesteding. Daardoor wordt de produktie geschaad. De overheid heeft langs deze weg zeker invloed op het inleveren. En ook omgekeerd: door de bestedingen via belastingverlaging of uitgavenverhoging op peil te houden, kan de overheid de produktie positief beïnvloeden. Deze macroeconomische potentie van de overheid wordt door de nieuwe micro-economie opzettelijk over het hoofd gezien. Ook hier de angst dat er weer een banenplan komt opzetten.
Die angst is begrijpelijk, al zit er ook, zie boven, koudwatervrees bij. Moderne Keynesianen zijn niet blind voor de zwarigheden van een groeiende staatsschuld. Zij hebben echter wel bezwaar tegen de naïeve lastentheorie, zie boven, en tegen de beschouwingwijze die de overheid behandelt als een gewone particulier, met gezonde beslissingsregels, gericht op de eigen balans. De openbare financiën hebben macro-effecten, ten goede of ten kwade, en alleen de macro-economie kan ze begrijpen.
| |
7
De conclusie uit het bovenstaande moet zijn, dat de micro-beschouwingswijze, die let op de individuele consumenten, producenten en bestuurders, geen behoorlijke kijk op de samenleving kan opleveren. Die beschouwingswijze kan weliswaar niet worden gemist; niemand is er trouwens op uit, haar af te schaffen. Maar de macro-economie kan evenmin worden gemist. Wie probeert het feitelijke gebeuren te begrijpen door alleen te kijken naar wat ondernemers doen, of consumenten, of naar wat er in bedrijfstakken aan de hand is - die mag zich nog zo dicht bij de werkelijkheid wanen, en nog zozeer een beroep doen op vermeend realisme en nog zo overtuigend praten over het intieme contact met de levende concrete dagelijkse dingen; maar zo iemand loopt in de fuik van denkfouten. Wezenlijke samenhangen verdwijnen uit het beeld. Wij hadden nu juist gehoopt dat dit soort kortzichtigheden en domheden overwonnen waren, maar in de economie schijnt alles weer terug te komen.
Met het bovenstaande wil niet gezegd zijn dat de macro-economie geen lastige problemen oplevert, of dat ons inzicht bij toverslag toeneemt als we de naam van Keynes kunnen uitspreken. Er bestaat tegenwoordig een substantiële kritiek op de macro-economische modellenbouw, die terecht wijst op de weekheid van de parameters en op de onmacht tot het verwerpen van rivaliserende hypothesen. Kritiek is er ook op de onbeheerste groei van het aantal vergelijkingen in sommige megalomodellen (zoals dat van de Britse Treasury), en op de mogelijkheid, de opzet te conformeren aan politieke bedoelingen. Zo fabriceert men tegenwoordig ‘beleidsresistente’ modellen.
Er bestaat voorts een lastig en onopgelost probleem van de synthese tussen micro- en macro-redeneringen, want de twee beschouwingswijzen moeten naast elkaar bestaan zonder elkaar te bijten. Dat is - zie boven - niet altijd het geval. Speciaal het geval van onderbesteding, waarbij het economisch principe voor de individuen wel geldt en voor de maatschappij als geheel niet, kan strijdigheden opleveren waar vroeger te veel aan voorbij werd gegaan. Over deze dingen wordt tegenwoordig zeer indringend geschreven (bijvoorbeeld: Roy Weintraub, Microfoundations, 1979), en misschien zien we de relaties tussen micro- en macrotheorie over tien jaar heel anders dan nu. Maar die ontwikkeling naar een synthese wordt geremd door een anti-intellectuele afkeer van iets dat als moeilijk wordt ervaren, of als abstract, of als onzichtbaar, of als Keynesiaans. Het onzichtbare kan je, in het economisch gebeuren, lelijk bij de keel grijpen. Het is de taak van de macro-economie om dat te laten zien.
|
|