lektiek, over wetenschapstheorie en -geschiedenis. (Merkwaardig is dat achter in het hoofdstuk eenmaal de term ramisten valt zonder dat de rol van Petrus Ramus (Pierre de la Ramée, 16de eeuw) in het historisch overzicht zelfs maar genoemd wordt). Het hoofdstuk wordt evenwel door een aantal grove (zelf)misleidingen verminkt en vervormd. Ik zal deze hier signaleren. Mijn uitgangspunt is paragraaf 22 ‘symbolen en indices’: Guépins heftige verzet tegen wetenschappen en stromingen (psychologie, structuralisme), die zich baseren op indices: ‘onbedoelde tekens, zij verraden (bij menselijk gedrag) een betekenis tegen de bedoeling van een mens in’ (p. 125). Verklaring van menselijk gedrag op grond van indices is volgens Guépin ‘de ziekte van deze tijd’ (p. 136).
Al gaat Guépin nog zo tegen Freudianen en structuralisten te keer, hij kan mij moeilijk beletten zijn eerste hoofdstuk op de onderliggende structuren te diagnosticeren. Ik zal dit met terughoudendheid doen, want op beide gebieden ben ik een amateur, evenals Guépin, en als vriend van Guépin ben ik ook een amateur van hemzelf. Ik moet maar hopen dat de vriendschap het houdt. De misvormde delen van het hoofdstuk, met zijn getrap tegen de universitaire wetenschap, met zijn details uit het concrete leven (het voorbeeld van Seneca's brieven in Spanje is een toespeling op Guépins sympathieke zuster, Hispaniste, om maar een voorbeeld te noemen, p. 67), lees ik als een onbedoelde, intellectuele autobiografie, die mij heeft ontroerd en geërgerd. Maar als Guépin publiceert, hebben het publiek en de aangevallen partij recht op rechtzetting.
Het eerste hoofdstuk met zijn felle aanval als zelfverdediging is, niet wat humor maar wel wat retorische trucs betreft, volledig vergelijkbaar met de Huizinga-lezing van Van het Reve, wiens zg. verpletterende aanval op de literatuurwetenschap uiteindelijk als een zelfrechtvaardiging, als een apologia pro vita sua is te diagnosticeren. Voor beide heren vormt de desperate aanval de laatste vorm van desperate zelfverdediging. Retorische procédé's als amplificatie, weglating, pathetiek zijn ook psychische mechanismen (overdrijving, verdringing, emotionaliteit), die iemands visie op de werkelijkheid misvormen. Beide heren willen uiteindelijk niet het publiek maar zichzelf overtuigen. Beide heren zijn zeer sterk in het procédé van de suggestieve associatie, van het suggestieve voorbeeld. Beide heren gooien het kind met het badwater weg.
Wie zijn bij Guépin de bêtes noirs, de vaders, de Caesars, die hij - Brutus - wil vermoorden en toch eigenlijk weer niet? Allereerst de academische, theoretische specialismen met hun streven naar waarheid, naar systemen en heldere begripsbepalingen. Wat wil hij verdedigen en rechtvaardigen? Zijn essayistische betoogtrant (zij verhoogt inderdaad de leesbaarheid), zijn vage begrippen, zijn brede eruditie van de ‘dilettante’, zijn door de Volkskrant gesignaleerde ongedwongenheid, die evenwel dwangmatig is, zijn hobbyisme (vgl. p. 122-3). De aanval en de verdediging worden gevoerd met de techniek van de suggestieve associatie en door de beperkte misbruiken van de vakspecialismen en theorieën zo te amplificeren, dat de wetenschap als geheel wordt verworpen. Hierbij enkele voorbeelden:
p. 37: ‘De dogmaticus streeft naar algemene en universele uitspraken en het ideaal is dan een sluitend systeem’... p. 43: ‘De totalitaire staat, dat is de ideale wereld van de dogmatici’. Ik ben een academische professional, die naar algemene uitspraken, naar sluitende systemen streeft (mag ik?) en ik wens niet met totalitaire staten geassocieerd te worden. Dan voel ik mij bijna lichamelijk bezoedeld. Dat pik ik niet.
Over het vakwetenschappelijk opstellen van classificaties deelt Guépin het volgende mede (p. 82): ‘Het komt erop neer dat van de vele trekken die voor iets kenmerkend gevonden kunnen worden - karakteristieke trekken - er maar een, als typische trek, meetelt in de classificatie, en differentia specifica wordt. Nog steeds is er niets aan de hand, en een indeling van menselijke rassen naar gele, bruine, zwarte, rode en roze mensen ziet er redelijk genoeg uit’ etc. etc. Op p. 94 lezen wij: ‘maar als men mocht denken dat bij voorbeeld psychologische classificaties van persoon, karakter of ras wel voorgoed voorbij zouden zijn: wil, verstand, vernuft, geest, ziel, flegmatisch, melancholisch... arisch.... joods; of de sociologische van Parsons - hij wordt wel opgeschrikt door de linguisten, die de ramistische voorkeur voor in tweeën vertakte boompjes opnieuw uitvinden; door semantici’ etc. etc. Toevallig ben ik een academische professional, die classificaties gebruikt, maar ik ben geen racist. Ik vind Guépins betoogtrant, die ongetwijfeld onbedoeld is, intens gemeen, en om het eens gemeen terug te zeggen: tegenover de vakwetenschappen redeneert Guépin als een Goebbels (vgl. de weerzinwekkende p. 128).
Ook in zijn zelfpromotie past Guépin de techniek van het suggestieve voorbeeld, van de suggestieve associatie toe. Hij wil bij ons overkomen als een tweede Wittgenstein. Men leze p. 37: ‘De scepticus weerlegt deze pretentie door alweer op de geschiedenis van filosofie en wetenschap te wijzen. Hij wordt bij zo veel verwaandheid kwaad of hij schiet in de lach bij zo veel domheid. Voor de late Wittgenstein van de Philosophische Untersuchungen maak ik een uitzondering, maar dan prijs ik uitsluitend zijn instelling - zijn trant van filosoferen die een nabootsing is van een innerlijk debat - en de