hij zich bij hen voegen. Als Roberta binnenkomt om de tafel af te ruimen, vertrekt ook Moaçir.
‘Zullen we gaan,’ vraagt Serge dan, terwijl hij zijn stoel naar achteren schuift.
‘Graag’, zegt Paul en staat op.
Ze lopen over de veranda naar buiten. De jeep van Moaçir is verdwenen. Een hond rent hen blaffend tegemoet en springt op tegen Paul: wil hem in het gezicht likken.
‘Kalm, Sultan’, zegt Serge.
Als Paul is uitgestoeid lopen ze verder.
‘We gaan naar de werkplaats’, zegt Serge. ‘Er is niet veel te zien op het moment. Ik heb hem leeg laten halen. Vanaf nu richt ik me op het probleem van Hsuun. Er moet een oplossing voor zijn. Als ik hem goed begrijp, is het de laatste sta in de weg. We zijn dicht bij ons doel. Washington wordt steeds onrustiger. Sleept van alles hier naartoe.’
Hij opent de deur van een loods en laat Paul voorgaan. Ze komen in een grote ruimte met een prachtig licht. De werkplaats is bijna leeg. De muren zijn raamloos en in het plafond lange banen glas. Op een tafel ligt het koffertje. Serge wijst ernaar en zegt lachend: ‘Dat wordt nog iets’. Ze lopen er naar toe en Paul pakt het op. En het is of Serge hem opeens scherp in de gaten houdt. Als Paul de koffer terugzet, is die spanning verdwenen. Serge haalt zijn schouders op en draait zich om. ‘Laten we gaan’, zegt hij, ‘er is meer te zien’.
Buiten lopen ze een weg op die in de verte in de trage heuvels verdwijnt. Het is warm nu. Ze lopen zwijgend naast elkaar, als Paul achterom kijkt. De vrachtwagen van Washington komt eraan. Ze stappen opzij en als hij passeert, zwaait hij. Verderop zet hij de wagen stil. Het portier zwaait open. Hij spring naar beneden, steekt de weg over en buigt zich voorover. Dan knielt hij. Het lijkt alsof hij zijn gezicht op de grond drukt. Terwijl Paul en Serge dichterbij komen, blijft hij zo zitten. En de stilte is er. Daarbuiten steekt een ruisen op.
Washington wekt de indruk iets te zoeken dat zich wel ín de grond moet bevinden. Met zijn vingers krabt hij in de rode aarde. Serge kijkt Paul aan. Hij zegt: ‘Misschien kunnen we met hem meerijden naar het eiland van de zwemmers’ en, naar Washington kijkend, ‘ik heb niet de indruk, dat er een vondst in zit deze keer’. ‘Wat een prachtige dag’, zegt hij dan.
Washington houdt op met graven. Hij schudt zijn hoofd en staat op. ‘Ik begrijp het niet’, zegt hij, ‘deze keer begrijp ik er werkelijk niets van. Ik weet zeker dat ze er liep’. Een traan rolt over zijn wang. Hij zucht. ‘Twee nachten geleden heb ik haar voor het eerst gezien. In het begin dichtbij. Later in de verte als een schaduw tegen een blauwe hemel. Haar vochtige mond lichtte op in het schijnsel van de maan. En ik naderde. Ik kwam dichterbij, terwijl zij van me af danste’.
‘Haar bewegingen’, snikte hij, ‘haar ogen’. De tranen stromen nu over zijn wangen.
Serge loopt naar hem toe en strijkt met zijn hand door zijn haar. ‘Kom’, zegt hij zacht, ‘laten we naar het eiland van de zwemmers gaan’.
Hij helpt hem overeind en geeft hem een zakdoek om de tranen te drogen. Dan lopen ze naar de wagen. Washington start de motor en ze rijden.
De opgewekte stemming van de vroege ochtend is verdwenen. Stil kijken ze voor zich uit. Een warme wind waait door de cabine. Het licht van de zon is scherper geworden. Daarom hebben ze hun ogen half gesloten. Paul heeft moeite met de gedachte dat hij op weg is naar een eiland. De omgeving ademt droogt en overal zijn de trage heuvels. Het gras dat er groeit heeft zijn kleur verloren, steekt nauwelijks af bij de rode aarde. Ver weg cirkelen de gieren. Het enige teken van leven verwijst naar de dood, denkt Paul. Hij biedt Washington en Serge een sigaret aan. Ze steken op en een gesprek komt op gang.
‘Het eiland van de zwemmers, zou je ook het eiland van het verlangen kunnen noemen’, zegt Serge. ‘Verlangen in de zin van: het onbestemde verlangen. Het bestemde verlangen jaagt de mensen voort, het onbestemde doet ze een pas op de plaats maken’.
‘De afstand naar de verwerkelijking is dan onoverbrugbaar’, valt Washington bij. ‘Iemand die onderweg is en de zee op zijn weg ontmoet, gaat zitten en vervalt in gepeins. Als dezelfde voor een rivier komt te staan die overbrugbaar is, zal die hem opjagen. Hij zal onmiddellijk in de verte de schaduw zien die als een boot op de rivier valt. Hij zal er heen gaan. Dezelfde schaduw aan zee zal hem doen glimlachen, de afstand vergroten’.
Washington schakelt naar de derde versnelling. Ze rijden de heuvels in. Een kleinere wereld, waarin steeds meer struiken en bomen opduiken. In trage kronkels rijden ze tussen de bananenstruiken en bloemen lichten op.
Paul voelt hoe een zweetdruppel zich op zijn slaap zet, voller wordt en traag naar zijn hals zakt.
Door de lage snelheid van de wagen en de steeds vochtiger wordende lucht is het benauwd geworden in de cabine. De weg maakt een scherpe bocht. ‘Nog een paar van deze’, zegt Washington, terwijl hij weer gas geeft, ‘en we komen op de rechte weg’. Dan is het nog een kwartiertje, maar al eerder, als we boven zijn, kun je het eiland zien liggen.