Hollands Maandblad. Jaargang 1983 (422-433)
(1983)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
Er isEr is een bepaald soort wolk
waaruit inkt naar beneden stroomt
op elk van mijn gedachten,
terwijl de regen, de gewone regen,
uit een heldere hemel valt
vol vreemde schitteringen.
| |
Wij zaten aan een tafelWij zaten aan een tafel, nooit waren wij zo dicht bij elkaar.
Wij sloten onze ogen, onze harten bonsden,
toen fluisterden wij in elkaars oren:
- Ik heb jou gehaat!
- Ik heb nooit aan jou gedacht!
- Als ik jouw naam hoorde begon ik al te trillen!
- Als ik jouw naam hoorde vroeg ik wie jij was!
- Jij hebt mijn dood op jouw geweten!
- Jij hebt nooit iets voor mij betekend!
- Weet je.
- Ja.
- Ik ben eigenlijk heel treurig.
- Ja.
Maar een lied overstemde onze laatste woorden,
Of was het de zee van verdriet
die ruiste in onze oren?
Wij zaten nog lang bij elkaar. Soms stonden wij op,
keken naar buiten, schonken elkaar iets in
en gingen weer zitten.
En het werd donker. Wij deden gordijnen dicht.
| |
[pagina 15]
| |
Uit het zieke beenUit het zieke been van een oude man in een ledikant
tegen een muur onder een lamp
stapte een ventje naar buiten
dat verklaarde
dat van nu af aan, en nu meteen, maar dan ook nu meteen,
alles was mislukt
dat was gelukt,
ventje in een rode broek, met baret, sluw, krap,
sprenkelde tranen in de ogen van de oude man,
droogde ze snel, met rode zakdoek,
siste:
als je mij nu tegenspreekt maak ik je beter.
Drie ernstige mensen rond zijn bed, zijn idiote zoons incluis.
Het ventje timmerde die zelfde nacht
een bootje voor zichzelf
alvast.
| |
En één van onsEn één van ons stond plotseling op,
schoof zijn stoel achteruit,
hij had iets gehoord, vermoedens flitsten door onze hoofden.
Hij keek in de hoeken, achter de gordijnen, onder de kasten,
door de kieren, tussen de planken,
hij opende een deur, liep naar buiten.
wij zagen duiven
op de randen van een dak
en de zon scheen door een glas
op iets blinkends in een doosje
tussen de vingers
van de minste
onder ons,
en één van ons schoof zijn stoel achteruit,
één van ons voelde de ogen van een ander in zijn rug,
één van ons kroop weg, heel zijdelings en schuchter,
één van ons leunde zwaar voorover.
|
|