| |
| |
| |
Het koffertje
J.J. Peereboom
Veel mensen zullen liever een dag niet eten dan dat zij een waarzegger raadplegen. Het is makkelijk te begrijpen wat hen tegenhoudt: de vrees dat zij bevestigd zullen worden in hun bangste vermoedens. Toch bestaan er anderen die dol zijn op voorspellingen. Sommige van hen laten zich nooit imponeren door woorden; waarschijnlijk zijn er ook bij die zoveel angstigs zien aankomen in hun eigen verbeelding dat een onheilsboodschapje van een buitenstaander hen kalmeert in plaats van verontrust.
Dat zou voor Lottie Denman kunnen gelden. Zij wordt periodiek overstelpt door angst en bange vermoedens, en de ervaring dat er nooit iets van uitkomt op de termijn die zij voorzien had brengt haar niet tot andere gedachten. Hoewel zij verstandig of beheerst genoeg is om er zelden over te praten weet in haar omgeving in Den Haag iedereen wel iets van wat er schuil gaat achter haar grote belangstellende ogen en haar stem van goede familie. Zij komt nogal eens ter sprake omdat zij, hoewel niet zo jong meer als twintig jaar geleden, een mooie vrouw is, met een toon van bevoorrecht wezen waar veel van de ongemakken van alledaagse mensen aan voorbijgaan. Zij doet zich een beetje ouderwets voor, maar in een stijl die ouder is dan zijzelf, en soms juist weer de nieuwste mode. Met haar magere wangen, het donkere haar golvend langs de grote ogen en haar wijde plooirokken zou zij dadelijk opgenomen zijn in het Hollywood van de jaren '30. Carole Lombard, Paulette Goddard, Lottie Denman: de geschiedenis zou niet herschreven hoeven worden.
Haar schoonheid en haar angstige verbeelding worden vaak in samenhang beoordeeld. ‘Het is natuurlijk geweldig om zo mooi te zijn dat iedereen omkijkt als je binnenkomt, maar als je zo moeilijk rust kan vinden ben ik liever een gewone Hollandse totebel’, is een opvatting die gewoonlijk beaamd wordt. Volgens een meer indringende visie had Lottie zich moeilijk kunnen veroorloven om zo geagiteerd te zijn als zij minder mooi was; of misschien is zij het slachtoffer van haar schoonheid. Een Hollandse totebel denkt niet gauw dat het noodlot iets bijzonders met haar voor zal hebben, maar het zou Lottie niet verbazen als er van haar een hoge prijs gevraagd wordt voor het voorrecht om al die jaren zo'n opvallende vrouw geweest te zijn.
Hoe haar echtgenoot Dolf het ziet hangt van zijn stemming af. Een totebel had niet bij hem aan hoeven komen met van die periodieke angsten, dat is zeker, en misschien versterken zij voor hem haar schoonheid: het précaire element ervan, het uitverkorene en bedreigde. Tegelijk moet gezegd worden dat hij niet in onafgebroken extase over haar verkeert. Vaak ergert hij zich en zou hij willen dat het uit was met die opwinding over niets. Hij is een vierkante man met kort geknipt grijs haar, en hij ziet het leven in normale proporties. Het is mogelijk dat hij verteerd wordt door ambitie, maar dat denk je al gauw van iemand die zo nodig met zo'n mooie vrouw moest trouwen. Soms lijkt hij heel tevreden in de verzekeringen, als directeur met de zorg voor de buitenlandse betrekkingen.
Toen hij laatst drie dagen naar Parijs moest voor een paar besprekingen overwogen zij of Lottie mee zou gaan en besloten van niet, om verschillende redenen afgerond met het argument dat het hem goed doet als hij af en toe een reisje alleen maakt.
‘Ga jij maar eens lekker naar Montmartre,’ zei Lottie schertsend. ‘Lol trappen; een vrouw oppikken.’
‘Als ik daar behoefte aan had zou ik liever in het hotel vragen of zij niet een adres hebben van een mollig meisje op een flatje; maar ik heb natuurlijk geen tijd. Moeder wil ook nog dat ik een koffertje voor haar mee terugbreng’.
‘Moet je een koffertje kopen?’
‘Afhalen. Een koffertje met onbekende inhoud, tenminste dat zei zij er niet bij. Het is klein en het staat op het kantoor van een meneer Leclerc in de rue des Saints-Pères’.
‘Waarom zegt ze je niet wat het is? Er kan wel van alles inzitten’.
‘Ja... Gestolen juwelen; drugs; sexartikelen; maar het zal wel niet. Ze heeft het vergeten, of laten staan, toen ze laatst in Parijs was. Ik had geen tijd om ernaar te vragen, en het kon me ook niet genoeg schelen. La petite valise de Madame Denman, s'il vous plait, Monsieur; je suis son fils, je m'appelle Monsieur Denman’.
‘Schei uit. Ik krijg zin om mee te gaan als ik je Frans hoor praten’.
‘Vous êtes trop aimable’.
Dolf nam de TEE van maandagochtend naar Parijs. Maandagmiddag had hij zijn eerste af- | |
| |
spraak, 's avonds zou hij een oude studiegenoot opzoeken die bij de Unesco werkt en in Versailles woont; en hij zou voor twaalven opbellen om te zeggen dat alles goed gegaan was.
Toen hij dat om elf uur nog niet gedaan had begon Lottie zich zorgen te maken. In aanmerking genomen dat hij precies wist hoe gauw zij uit haar doen raakte kon zijn nalatigheid twee dinger betekenen: dat hij een ongeluk gehad had, of dat hij haar negeerde, misschien ten gunste van de mollige relatie van de hotelportier. Bij verder nadenken bleken er ook andere mogelijkheden te bestaan. Lottie's angsten concentreren zich soms op een enkele afschuwelijke veronderstelling, die zij dan telkens uit haar gedachten zet en die er telkens in terugkeert; andere keren verdelen zij zich over verschillende schrikbeelden met varianten, en zo ging het nu. Zij stelde zich voor dat Dolf toen hij overstak met een doffe plof tegen het asfalt gesmakt werd; dat hij in het spitsuur in een métro-station van het perron viel toen de trein binnenkwam; dat hij langs de winkels liep om iets voor haar te zoeken toen er een bom ontplofte voor een Israëlisch kantoor; dat hij op weg terug uit Versailles met een mes gestoken werd en beroofd; dat het hotel in brand stond, en dat hij voor het laatst gezien was met gespreide armen in de vensteropening van zijn kamer; hij kon zelfs door een wesp in zijn keel gestoken zijn en gestikt, een zeldzaam geval in maart.
Lottie moet soms lachen om de schrikbeelden die zij oproept, en verzint er wel eens een voor de grap. Er had een slangenhandelaar als vorige gast in Dolf's hotelkamer kunnen logeren; van zijn voorraad was een kleine adder achtergebleven die in het bed was gaan slapen en toen Dolf er in stapte, met de hoorn van de telefoon al in zijn band, hem in zijn geslachtsdeel gebeten had. Hoe haal je zoiets in je hoofd; maar de opluchting was van voorbijgaande aard. Bij Lottie doet zich het zelfde verschijnsel voor als bij mensen die hun dokter opzoeken met de vrees dat hij hen dadelijk door zal sturen voor Röntgenfoto's, maar die de hoop dat zij er met een pilletje af zullen komen onderdrukken omdat het noodlot de neiging heeft juist toe te slaan op onbezorgden. Door er bang voor te zijn, en een gepaste bescheidenheid te tonen, kunnen zij het misschien afhouden. Misschien, misschien: je mag nergens zeker van zijn. Zo ook Lottie. Haar angsten hielpen om Dolf in leven te houden, misschien.
Er belde iemand op om half twaalf, die even zweeg en de verbinding verbrak. Dat gebeurde wel meer, maar het zou in dit geval degeen kunnen zijn die de opdracht had Lottie in te lichten, en het nieuws niet over zijn lippen kon krijgen. Dolf belde om tien over twaalf. Godverdomme, zei Lotte, die altijd veel vloekt onder spanning: jezus christus waarom kon je niet eerder opbellen?
Dolf was in Versailles geweest waar de telefoon in de kamer stond en had gedacht, dan liever uit het hotel, of onderweg. Hij had een cel buiten het Gare Montparnasse geprobeerd maar die werkte niet. ‘De Fransen zijn pas laat aan cellen begonnen, en ze liggen nog een eind bij ons en de Engelsen achter met het vernielen; maar je ziet ze nu toch inlopen.’
‘Jaja. Nou ja. En waar ben je nu?’
‘In het hotel; dat is makkelijker, zonder munten. Het was goed met Onno en Carolien; je moet de groeten hebben.’
‘O dank je.’
Hoewel het makkelijk was zonder munten vlotte het gesprek niet. Lottie bleef gespannen en bestraffend; Dolf werd terughoudend, zoals altijd wanneer het weer zover is.
‘Een mooi breed bed hier, hoor. Je kan er makkelijk bij. We zouden het niet eens merken.’
‘Wie zijn 'we'?’
‘Ik bedoel, jij en ik zouden elkaar niet stoten.’
‘O ja. Dat zou makkelijk zijn’.
‘Morgen zal ik vroeger opbellen. Ik hoef alleen dat koffertje te halen aan het eind van de middag, en daarna heb ik geen afspraken meer. Dus ik bel aan het begin van de avond.’
‘Misschien ga ik even uit.’
‘Ik probeer wel.’
Dit was een bijzonder slechte afspraak, want Lottie bleef thuis en verwachtte van zes uur af Dolf te horen. Na anderhalf uur belde zij om ervan af te zijn zelf het hotel, waar hij niet was. Hij liep toen juist de rue Lepic op en neer, in Montmartre maar niet met lustige plannen die Lottie hem had voorgesteld. Hij zocht het nummer waar meneer Leclerc op woonde, en dat verborgen bleek in een cour achter de andere huizen. Aan het eind van de middag was hij eerst naar de rue des Saints-Pères gegaan, en daar terwijl hij het bord met namen probeerde te interpreteren voortgeholpen door een vrouw die uit een zijdeur kwam en misschien de concierge was. Meneer Leclerc's appartement was op de derde verdieping, de kleine deur naast de grote dubbele deuren, maar het had geen zin om er aan te bellen want hij was voor enkele weken naar het zuiden. Men heeft mij dit adres gegeven om een koffertje te halen, zei Dolf. De vrouw, met een rood gezicht en een slimme humoristische expressie, keek hem aan zoals een komische actrice zou doen als zij grappen maakte of iemand voor de gek hield. In het gewone leven is het vaak moeilijk te weten of iemands gelaatsuitdrukking een bedoeling vertegenwoordigt; veel mensen kunnen het niet helpen dat zij zo kijken. Zij zei dat een koffertje in ieder geval niet hier zou zijn, want meneer Leelerc gebruikte dit kleine appartement alleen als zijn
| |
| |
filiaal op de linkeroever; hij kwam er zelden, en liet er geen dingen van waarde achter. Waar zouden die dan zijn? Op zijn adres in de rue Lepic, waarvan zij het telefoonnummer kon opzoeken maar dat was even makkelijk te vinden in het boek. En wat was dat nummer waard, als meneer Leclerc toch een paar weken in het zuiden doorbracht? Het was dat mevrouw Leclerc er wel zou zijn; hoewel zij overdag werk had, kon men haar 's avonds gewoonlijk thuis vinden.
Dolf ging voor het nummer eerst naar een telefooncel, waar geen boek lag, en toen naar een café, waar hij vervolgens tien minuten moest wachten tot iemand klaar was met bellen. Het nummer antwoordde niet. Dat duidde er misschien alleen op dat Madame Leclerc nog niet terug was van haar werk, om zes uur. Hij besloot naar Montmartre te reizen, liever dan in zijn hotel te gaan telefoneren tot hij zekerheid had.
Het leek een goed idee om met de métro te gaan in plaats van met een taxi. Zoals gewoonlijk wanneer iets in de war loopt zag Dolf meteen de goede kant: het zijn de lastige situaties waar je later verhalen over kan vertellen. Anders had hij misschien besloten zijn opdracht onuitvoerbaar te verklaren, hoewel hij daar lang over zou aarzelen, om de dubbele reden dat hij meent te weinig voor zijn moeder te doen, en dat hij weet dat zij zijn bekwaamheid in eenvoudige praktische situaties gering schat.
Het kostte hem tijd om een juiste métro-verbinding te vinden, maar even over zevenen liep hij de rue Lepic op, een straat die eerst recht omhoog gaat tegen de heuvel van Montmartre op, dan scherp naar links draait en vervolgens langzaam weer naar rechts, met een plattegrond als een uitgerekte sikkel. Dolf was er nooit geweest, en ging onderzoekend het hele eind op en af voordat hij weer man van actie werd en voorbijgangers begon te vragen naar het onzichtbare huisnummer.
Op de vierde verdieping van het huis in de cour aan de linkerkant bleef de deurbel onbeantwoord. Geen mevrouw Leclerc; maar wel kwam er een reactie van de rechterkant. Daar verscheen een magere gebogen oude heer met donkere ogen en een ingevallen mond, die hem meedeelde dat Madame Leclerc haar echtgenoot gevolgd was naar het zuiden. Dat was heel lastig, want het ging om een koffertje dat dringend mee terug moest naar Holland. In dat geval kon de oude heer misschien van dienst zijn, want hij genoot het vertrouwen van meneer Leclerc en was bereid tot een poging om het koffertje op te sporen. Kom binnen meneer, zei hij, en Dolf betrad een vrijgezellenappartement met versleten stoelen, boeken opgestapeld op de vloer, en enkele schetsen van vrouwelijk naakt aan de wand.
Er bleek een verbindingsdeur te bestaan tussen dit appartement en dat van Leclerc. De oude heer haalde de sleutel uit een blikje op zijn tafel en excuseerde zich dat het hem niet was toegestaan bezoekers mee te nemen. ‘Gaat u zitten, gaat u toch zitten’. Hij trok zich terug achter de tussendeur en bleef een minuut of tien weg, terwijl Dolf in de kamer rondkeek en iedere hoop verloor dat het koffertje aan het licht zou komen. Inderdaad keerde de oude heer met lege handen terug. Complete zekerheid kon hij niet geven, maar hij had sterk de indruk dat het koffertje zich niet hier bevond, in welk geval het waarschijnlijk onder de hoede gesteld zou zijn van meneer Serrurier, een jonge medewerker van meneer Leclerc die woonde in de rue de Charonne, in het 11e arrondissement niet ver van de Place de la Bastille. Helaas was er van hem geen telefoonnummer te geven. Hij was pas verhuisd, misschien had hij er geen. Ik zou u te drinken aanbieden, zei de oude heer, maar ik geloof niet dat mij iets rest; u bent in Parijs voor vacantie?
Integendeel, voor werk, zei Dolf; daarom heb ik geen tijd te verliezen, maar ik dank u voor uw moeite. Hij nam een taxi naar het volgende adres, en bedacht nog maar eens dat dit de manier is om een Parijs te ontdekken dat je bij de assuradeurs en in de restaurants en musea nooit ziet. Eigenlijk had hij de magere heer moeten uitnodigen op een borreltje in een café. Dan zou hij nog veel meer hebben kunnen ontdekken; maar er is niet overal tijd voor.
In de rue de Charonne bevond het appartement van Serrurier zich in een nieuw blok met brede in plaats van hoge ramen. Van buiten zag het er zo gaaf uit dat het weelderig had kunnen zijn. Binnen op de stenen trappen en in de bekraste lift deed het zich heel bescheiden voor, en verder kwam Dolf niet. Wel werden er allerlei geluiden voortgebracht ergens achter de deur waar hij gebeld had. Er was een kreet van een vrouw bij, een lach van een man, en vlugge voetstappen alsof er een achtervolging gaande was; wanneer die verstomden werd gedempte muziek uit ongeveer dezelfde richting hoorbaar. De interpretatie bleef onzeker: een intiem samenzijn van Serrurier met vrienden, of een klein feestje, of afwezigheid van iedereen en een radio die aan was blijven staan. Dolf belde drie keer, en klopte op de deur als persoonlijke noot. Toen hij op het punt van weggaan stond hoorde hij opnieuw voetstappen, en een vrouwenstem die iets onverstaanbaars schreeuwde. Dar er ook geklater van een kraan of douche klonk deed denken dat een reeks handelingen afgerond was, en dat er misschien zaken te doen zouden zijn als je een eindje omging en over een kwartier terugkwam.
Twintig minuten later waren er geen geluiden meer en de deur bleef dicht, zoals Dolf even na
| |
| |
negenen eindelijk aan Lottie meedeelde die van onrust en boosheid nauwelijks hoorde wat hij zei. Je doet het expres, riep zij: zeggen dat je vroeg op zal bellen en dan wachten tot het eind van de avond, waarom in godsnaam? - allemaal om dat verdomde koffertje van je ma? Hoewel hij dat als onzin afdeed, en er op wees dat negen uur niet het eind van de avond is, had zij misschien een beperkt gelijk. Hij kon niet goed ophelderen wat hem belet had eerder een telefoon te zoeken. Toen het gesprek een tijdje doorging had hij ook geen zin meer om iets op te helderen. Ik dacht dat ik je een aardig verhaal vertelde, zei hij, maar als je geen belang stelt...; morgen bel ik om zes uur, al staat Parijs in brand.
Lottie had zich deze keer in tegenstelling tot de vorige avond op één soort angst geconcentreerd. Niet dat zij een bepaalde gebeurtenis voor ogen had, maar alles wat zij zich voorstelde kwam van het koffertje. Zo'n veeleisende vrouw als haar schoonmoeder had zich best tot louche zaken kunnen laten verleiden, en zij zou niet schromen om haar zoon in te schakelen. Dan kon het gebeuren dat Dolf met het koffertje in de val van een concurrerende schooierstroep was gelopen, of dat hij na het afhalen toen hij in een taxi wilde stappen door een rechercheur in burger op de schouder was getikt, of anders dat hij met koffertje en inhoud veilig in Den Haag zou aankomen en over een maand zou worden opgepakt als medeplichtige.
Uit eenzaamheid en woede had Lottie haar schoonmoeder opgebeld met het voornemen een verklaring te eisen over de geheimzinnige inhoud. Het zou fijn zijn als Dolf tijd had, maar hij moet er natuurlijk niet teveel moeite voor doen, zei Ellen Denman op haar lichte toon van jong gebleven oude mevrouw. Het is altijd meer werk dan je denkt als je iets voor iemand uit het buitenland moet meebrengen, antwoordde Lottie zonder genade; en waarom moest dit zo nodig terug? Omdat het al een tijd in Parijs stond en daar niet eeuwig kon blijven. Maar wat zat er eigenlijk in?
Op dat ogenblik werd er bij Ellen aan de deur gebeld, en zij verwachtte een bezoekster, dus misschien was het beter om op te houden en
| |
| |
later verder te praten. Lottie bleef alleen met haar onrust. Zoals gewoonlijk wanneer haar verbeelding de koelte van een stem van buiten had gevoeld leken haar angsten iets onwaarschijnlijker dan tevoren, maar haar ergernis was toegenomen. Niemand laat zich iets aan een ander gelegen liggen, ook niet een echtgenoot noch een schoonmoeder. Het belangstellende verontwaardigde gedoe van je naasten is alleen theater, een glimlachend masker dat de harde onverschilligheid half bedekt. Mensen doen alleen iets voor elkaar als zij met elkaar naar bed willen. Het leven voltrekt zich in eenzame afzondering. Van kindsbeen af heb je vertrouwd op de zakelijke stemmen van persoonlijkheden die het in orde zullen brengen, en op het lachen van de ware levensgenieters, maar alle geruststellende geluiden zijn bedrog.
In deze stemming beantwoordde Lottie Dolf aan de telefoon. Zij had een gevoel of zij er makkelijk overheen zou komen als hij haar met begrip behandelde. Dat deed hij niet. Hij was vervuld van zijn verhalen; hij dacht dat alles vanzelf ging als hij grappige dingen beleefde en onderhoudend vertelde. In zekere zin gaf zij hem gelijk. Zij wist wel dat zij onmogelijk was, en dat niet van mensen gevergd kon worden dat ze steeds met haar meevoelden. Toch schoot hij ook tekort. Het enige wat zij verlangde was een beetje tact dat je op je gemak stelt. In plaats daarvan praatte Dolf dwars door haar heen, of tegen haar in.
Dolf haalde zijn schouders op en ging welgemoed eten. Lottie's onheilsgevoel is een gebrek om haar over te beklagen maar niet om steeds weer bij betrokken te raken. Het is als een mank been; de mensen wennen eraan, en bezinnen er zich alleen bij bijzondere gelegenheden nog eens op. Hij voorzag dat er morgen als hij om zes uur belde weer iets anders verkeerd zou zijn, en hij wilde er zijn weinige Parijse dagen niet door laten bederven.
De vergeefse tocht door de stad had hem opgewekt gestemd. Hij had langzamerhand zoveel moeite gedaan dat zijn moeder hem geen verwijten kon maken; integendeel, zij verdiende zelf een standje over de slordige opdracht. Bovendien verwachtte hij morgen Serrurier thuis te vinden; dat was de indruk van zijn intuïtie, een hoog ontwikkeld geheim orgaan dat hij altijd graag raadpleegde.
Na twee besprekingen 's ochtends, en een lunch met de mensen van het tweede kantoor, was hij klaar met zijn zaken en besloot naar de rue de Charonne te gaan. Het leek vroeg, maar zijn intuïtie verzette zich niet en had weer eens gelijk. Serrurier opende zijn deur: een dikke jonge man met een bril en kort zwart haar, die praatte in een ongewoon hoog tempo en vaak grapjes maakte, waar Dolf een deel van begreep. Hij had het koffertje in huis, en natuurlijk mocht Dolf het zo meenemen, maar waarom zouden zij niet een glas gaan drinken? Daar waren zij nog mee bezig toen Dolf precies om zes uur Lottie opbelde. Serrurier was een onderhoudende man, zei hij, goed voorzien van verhalen over het leven in Parijs. Zij zouden wat verder praten en misschien iets eten; en morgenmiddag was Dolf terug in Den Haag, om te vertellen wat hij allemaal gehoord had.
Lottie had niets aan te merken, maar bleef ongerust. Nu Dolf zo voorbeeldig gehandeld had en alles in orde leek zou het noodlot er juist genoegen in scheppen toe te slaan. In plaats van geweldpleging kon het Dolf's eigen zwakte benutten, de conditie van zijn hart waarover hij van tijd tot tijd de dokter opzocht. Het was er niet heel ernstig mee, en als hij zich een beetje ontzag kon hij tachtig worden; maar de dokter had toegevoegd dat niemand natuurlijk zeker weet hoe dicht hij bij zijn eind is. Dat was taal die Lottie begreep, te goed zelfs. Alle geruststellingen werd erdoor ongedaan gemaakt. Dolf had haar uitgelegd dat het geen verkapte diagnose was geweest en geen vermaning, alleen een wending in de conversatie, maar zoiets is onmogelijk met zekerheid vast te stellen. Trouwens, ook als hij er niets bijzonders mee bedoeld had was het misschien niet zonder betekenis dat de dokter het juist tegen deze patiënt zei.
In ieder geval, Lottie herinnerde het zich vaak, soms in het voorbijgaan en soms als uitgangspunt voor bange verwachtingen. Deze keer had zij ook last van het besef dat al kwam Dolf morgen veilig thuis, hij toch ooit eens zou moeten sterven, net als zijzelf. Ons kleine leven wordt omringd niet door slaap maar door angsten, ziekenhuizen, formulieren en herinneringen; daarna verspreiden de overlevenden zich op de kale vlakte van de ouderdom. Morgen of over dertig jaar: de weken vliegen als een schaduw heen, telkens is het weer maandag en even later zaterdag en tenslotte verdwijnen wij allemaal in het verleden. Als het mogelijk was geweest om onze geboorte te annuleren zou Lottie niet geaarzeld hebben. Zij ging het zilver poetsen om niet te blijven nadenken, maar ergerde zich aan de vieze grijze vingers die zij ervan kreeg en had geen plezier in het gefonkel. Zilver heeft het makkelijk, dat sterft niet en zit nooit vergeefs te wachten. Je zou zelf een voorwerp willen zijn, hoewel zonder verlies van status, dus dan ook inderdaad een zilveren lepel, niet een pollepel of een citroenpers.
Zij werd onvoldoende afgeleid door twee telefoongesprekken. Het eerste was met Ellen, die zich verontschuldigde dat zij kortaf had moeten zijn de vorige avond, en vertelde dat er in het koffertje familiepapieren zaten, brieven en dagboeken van haar Franse overgrootvader. Zij had gedacht dat die misschien verkocht konden worden in Frankrijk omdat ze interessant waren
| |
| |
over het dagelijks leven onder Napoleon III en in de tijd van de Commune; maar ze hadden geen waarde, volgens meneer Leclerc.
Lottie was niet meteen verzoend door dit vriendelijke terugbellen. Zij had het gevoel dat er iets verkeerds is aan het verkopen van oude brieven van je eigen familie, hoewel zij niet zonder nadenken kon definiëren wat.
‘Waar zat hij ook weer in de stamboom?’ vroeg zij voor de conversatie.
‘Zijn dochter was de moeder van mijn vader. Hij was tegen het huwelijk, en zij hadden er bijna van afgezien; maar toen stierf hij ineens en toen kon het toch.’
‘Was hij verongelukt?’
‘Hij zal het wel aan zijn hart gehad hebben. Er zaten altijd mensen met rare harten in die familie.’
Zo zie je dat bange verzinsels, al overdrijf je ze opzettelijk om hun verwezenlijking te bemoeilijken, toch best waarheid kunnen worden. Het leven is even erg als je denkt; en sommige mensen, hoe je je ook inspant om ze aardig te vinden, zeggen altijd wat je niet had willen horen.
De tweede die opbelde was Benno, een oude vriend en bewonderaar van wie aangenomen werd dat hij graag met haar had willen vrijen maar alleen als het vanzelf ging. Hij was bij buien belangstellend en aanmoedigend zodat hij Lottie opfleurde. Deze keer was hij somber en verlangde voor zichzelf aanmoediging. Hij voelde zich niet lekker en ging morgen naar de
| |
| |
dokter. Als hij vrolijker was geweest had Lottie hem gevraagd om iets te komen drinken. Nu hij zo hangerig deed vertelde zij hem niet eens dat Dolf op reis was. Het klonk heel zielig, maar zij kon dit niet ook nog hebben.
De volgende ochtend, bij haar vele bezigheden in afwachting van Dolf's thuiskomst, was Lottie rustig, maar ontevreden over zichzelf. Zij had in deze drie-en-een-halve dag van alles zullen doen waar je anders niet aan toekomt; en de tijd was verloren gegaan aan onzin en onnodige angsten. Je vraagt je af of dat aan jezelf ligt of aan de ander, of dat er iets mis is met de verhouding. De ontstellende waarheid, die zij toch moest verwelkomen omdat hij haar bevrijdde uit illusies, leek te zijn dat zij de band met Dolf losser moest maken om evenwicht in zichzelf te vinden. Zij konden ieder een helft van het huis bewonen, en elkaar af en toe spreken; of zij konden het huis verkopen, twee kleine flats nemen en in de weekends om beurten bij elkaar op bezoek gaan. Veel mensen leven op zulke manieren tegenwoordig. Zij moeten afstand houden om hun persoonlijkheid ruimte te geven; en Lottie begreep dat zij zelf zo iemand was.
Zij overwoog uit te gaan op het uur dat Dolf terugverwacht kon worden. Het zou meteen aangeven dat er iets moest veranderen, maar onvriendelijk zijn; zij deed het dus toch niet. Toen zij de sleutel in het voordeurslot hoorde stond zij op de overloop halverwege de trap, afgetekend tegen de lucht van de winderige maartdag. Zij voelde zich verdeeld tussen een zichtbare werkelijkheid, waarin zij van boven stond te kijken hoe de deur opzij ging en Dolf onthulde, en een geheime van karakterontplooiing en noodzakelijke maatregelen. Welke werkelijkheid de ware was zou niemand weten. Waarschijnlijk waren er vele andere werkelijkheden die in aanmerking genomen hoorden te worden. Het liefst wilde zij er met Dolf lang over gaan zitten praten.
Dat wist hij niet. Hij zette zijn koffer en een papieren zak neer als iemand die nooit aan verschillende werkelijkheden denkt en het leven beoordeelt in termen van lastig en prettig, duur en goedkoop, bekwaam en dom. Even stond hij naar Lottie te kijken; toen deed hij zijn jas uit, pakte de papieren zak en kwam ongehaast de trap op.
Aangekomen op de overloop nam hij Lottie in zijn armen, zoende haar en aaide tegelijk veelbetekenend enige malen over haar rechterbil.
‘Hier is iets voor je’, zei hij. ‘Pak het maar gauw uit, anders is er voorlopig geen tijd voor.’
‘Maar waar heb je eigenlijk dat koffertje?’
‘Ik ben blij dat je die vraag stelt. Dat heb ik in de trein laten staan. Ik merkte het al gauw, en er is op het station naar Amsterdam gebeld; daar zullen ze het bewaren’.
‘In de trein laten staan...’, zei Lottie vertederd. ‘Dat is wel iets ongewoons voor je.’
‘Ja. Maar nu is het te laat. Ik heb je gewaarschuwd.’
Hij nam haar met zijn arm om haar heen stapvoets mee de rest van de trap op. Intussen herinnerde hij zich, alsof zijn verbeelding door de hare aangestoken werd, wat hij sinds de vorige avond buiten zijn gedachten had gehouden: dat hij bijna overreden was bij de Place de la République. Na enkele uren drinken had hij afscheid genomen van Serrurier, en hij was halverwege een zijstraat van het plein overgestoken toen hij teruggeroepen werd. Serrurier wenkte hem van de rand van het trottoir. ‘La valise! La valise!’ Zij hadden het koffertje in zijn auto gelaten toen hij parkeerde. Dolf lachte en draaide om zonder de kant uit te kijken waar het verkeer vandaan kwam; hij dacht dat het alleen in de andere richting ging, of hij had teveel gedronken. Een zilvergrijze Citroën moest hevig remmen om hem te sparen, en kwam na een wending als een kermisauto met een voorwiel op het trottoir tot stilstand. De bestuurder stapte uit en opende een discussie over de vragen of Dolf intelligent genoeg was om zonder geleide op straat te lopen, en of iedereen in Holland zo deed als hij. Door het gesprek daarover was het incident zelf op de achtergrond geraakt; nu drong het onverhoeds naar voren, zodat hij opnieuw schrok.
Lottie merkte er niets van. Zij schopte haar schoenen uit en ging op het bed liggen. Zij had een uitzicht op een grote grijs-met-witte wolk, en bedacht hoe onbereikbaar alles is, en hoe klein de mens vergeleken bij zo'n dot waterdamp kilometers hoog in het heelal.
De hoogte waarop de wolk zich bevond was natuurlijk lang geen kilometers, maar het ging Lottie niet om meetbare gegevens, en toen Dolf zich over haar boog en nog een keer de papieren zak uit Parijs ophield schudde zij van nee, en trok hem met haar handen om zijn nek naar zich toe.
|
|