Hollands Maandblad. Jaargang 1983 (422-433)
(1983)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |||||||||||||
Huishoudboekje met rozijnen
| |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
negentiende eeuw een grote angstigheid. Een treffend voorbeeld is bij Potgieter te vinden. Zijn belangstelling voor de Scandinavische letterkunde mag bekend geacht worden, zijn kennismaking met de werken van Andersen liep via één van de nu vrijwel vergeten romans, een ontmoeting die Potgieter ertoe bracht een bewonderend stuk te schrijven. Toen hij echter een aantal sprookjes van de schrijver onder het oog kreeg, een bundel onder de titel: Vertellingen voor kinderen, was het met de waardering gedaan. Hij vond de vertellingen verward, getuigend van een overspannen fantasie, heel gevaarlijk voor kinderen, ze zouden de verbeeldingskracht van het jonge kind kunnen overprikkelen. Het ging hier beslist niet om een zeer particuliere mening, Potgieter volgde in zijn kritiek de geest van de tijd. Het was bijvoorbeeld niemand meer of minder dan de filosoof, pedagoog, psycholoog, schilder en arts Carus, één van de kopstukken uit de Duitse laat-romantiek, die in zijn studie Psyche dezelfde angst uitspreekt ten opzichte van het verbeeldende en het kind. In de ontwikkeling van de geest van het kind herkent hij in deze studie drie fasen:
Het is precies bij het woordje fantasie, ondanks de waarde die hij zeker aan deze fase toekent, dat er ernstige vermaningen opduiken. Fantasie kan men eveneens in verband brengen met dwalen, schrijft hij, het is niet uitsluitend een creatieve kracht, het is in deze periode dat er geestesverwarringen kunnen ontstaan die het gehele verdere leven van het kind ongunstig vermogen te beïnvloeden. Carus wordt ook ten onrechte beschouwd als een romanticus, hij komt regelrecht uit de ‘Verlichting’. En het zijn de brave burgertheorieën uit deze geestesrichting die de opvoedkunde nu reeds meer dan 180 jaar beïnvloeden. Dat is niet geheel een ongunstig verschijnsel te noemen, maar ten opzichte van het fantasievolle betekende het de dood in de pot; de ideeën uit de Verlichting en de verbeeldingskracht verhouden zich niet al te best met elkaar. Verkort kan men stellen dat onder invloed van de 18de eeuwse Verlichtings- en rede-verschijnselen drie regels de opvoedkunde van de 19de eeuw zijn gaan bepalen:
Het begrip verbeeldingskracht werd in een dergelijke opvoeding haast vanzelf taboe, het was eigenlijk niet eens nodig om speciaal te waarschuwen voor dit verschijnsel, repressie in deze richting paste ‘organisch’ in het systeem. In onze tijd is de kroon op het werk gezet door aan de lopende band als beloning diploma's geesteloosheid uit te reiken aan de slachtoffers van de beschreven ‘scholastiek’. Natuurlijk is er hier en daar bezwaar aangetekend tegen die overmaat van rede in de opvoeding, niet veel echter. In Nederland was het Multatuli, werkelijk een romanticus die tegen de verschijnselen in opstand kwam. Het bracht ons een van de mooiste ‘Bildungs’ romans uit de Nederlandse letterkunde, een meesterwerk, even onvoltooid als Dode Zielen van Gogol, en zie desondanks zo gaaf en vol van geest: De geschiedenis van Woutertje Pieterse en zijn roverslied. Woutertje deugde niet, hij had een overspannen verbeeldingskracht, hij groeide op voor galg en rad, althans in de ogen van meester Pennewip, juffrouw Laps, van zijn moeder een eerzame weduwe, haar andere zoon Stoffel, het zijn nog steeds tijdgenoten, overal kom je ze op straat tegen. Het is een studie over de kinderziel, Fieldingiaans geschreven in de scherpte van waarneming, in de humor. Naast de angst van de opvoeder voor het prikkelen van de verbeeldingskracht zien we onder invloed van de Verlichting een duidelijk onderscheid ontstaan tussen de geslachten als het gaat om de middelen die ter beschikking werden gesteld, bijvoorbeeld speelgoed en literatuur. Er ontstond een speciale meisjes en jongenslectuur, gericht vooral op het aanmoedigen van vermeende kwaliteiten die aan het speciale geslacht waren toegewezen. Hierin heeft ook de afkeer van het stimuleren van de fantasie een belangrijke rol gespeeld, geen wonder want seksualiteit en verbeeldingsvermogen horen bij elkaar. Aan de vrouw werd in de Verlichting een grote mate van gevoeligheid toegeschreven ten opzichte van het fantasievolle, haast een labiele houding; voor haar werd een mogelijk teveel aan beïnvloeding het meest schadelijk geacht. Een schilderij dat deze gedachtengang treffend weergeeft hangt te Londen in de Tate Gallery, het is een schilderij uit de Verlichting, het heeft de titel ‘het experiment met de luchtpomp’. Een aantal heren is bezig een glazen luchtpomp te demonstreren, een natuurkundeproef, een redelijk burgertafereel, bijna huise- | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
lijk te noemen, blikkerig-hard, precies geschilderd. Maar het is eveneens een zedekundig lesje, een stukje sentimentsbeschouwing. In de glazen bol die tot luchtledigheid wordt gebracht zit een duif. De heren kijken ernstig toe, hoe gaat dit verlopen, werkt de pomp? Er staat ook een meisje bij, verwachtingsvol, angstig kijkt ze naar de duif, haar gelaatsuitdrukking zegt onheil; de houding van de heren duidt op: onzin, de duif zal slechts even bedwelmd zijn, sterft niet. Zij beheersen dit experiment, weten. Och, Goethe zei het nog duidelijker, hij had geen plaatje nodig om zich uit te drukken. Van de vader heb ik het verstand, de rede, van mijn moeder de aardigheid in het fabuleren. Jongens waren van nature meer met verstand begaafd, zij liepen minder gevaar op een verkeerde manier beïnvloed te worden door de fantasie. Hun literatuur mocht dus meer schrille kleur bevatten, avontuur en krachtsvertoon dat kon geen kwaad. Voor het meisje echter graag zachte kleuren, domestieke scènes, voorzichtige wenken in de richting van het moederlijke, de toekomst als volgzame zedige vrouw, huiselijk verzorgster van kinderen. Ajax, Achilles, Pericles, Caesar, Hannibal ze werden gebracht als voorbeelden van kracht, moed en agressie in de vroege 19de eeuw, kort gezegd de heldenlevens van Plutarchus, later vervangen door Napoleon en zijn maarschalken, Blücher, Frederik de Grote, Wellington, de grote zeehelden, de grote ontdekkingsreizigers, de grote Indiaan, de grote zesschieter. Voor de meisjes niets van dit alles, hoewel er wel degelijk een uitgebreide sagen- en legendenliteratuur bestond die de vrouw op een fraai voetstuk had gezet in het verleden, haar waardigheid, wijsheid, moed, en niet te vergeten haar erotische kracht, zonder schroom had weergegeven. Geen Diana echter in haar opvoeding of Juno, Venus, de dochters van Poseidon die toch als sterrebeelden aan de hemel staan. Welk meisje kreeg zelfs in mijn jeugd het verhaal van Gudrun te lezen? een van de mooiste vrouwenfiguren uit de Scandinavische sagenliteratuur. Ze is me altijd bijgebleven, Gudrun, met haar vrijers, als kind las ik een bewerkte versie met platen, ik bezit nu een af- | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
druk van een van de vroegst bekende handschriften, wetenschappelijk geannoteerd, hij is me even lief. Het verhaal Viking dat ik niet zo lang geleden publiceerde heeft in de verte met de Gudrunfiguur te maken, al eindigt het amazone-achtig, bitter. Ik hoop eens werkelijk een moderne versie, zeg bewerking van de sage te schrijven. Mij brachten de verhalen, over Griekse godinnen, Keltische en Noordse heldinnen, veel geluk, ze gaven me de kracht een trotse en acceptieve vrouw te zijn ondanks mijn onvolkomen achtergrond, en ik ben er mijn ouders dankbaar voor dat ze dergelijke lectuur in huis hadden. Maar nogmaals, het gemiddelde meisje, de jonge vrouw werden deze geschiedenissen onthouden. Men achtte ze gevaarlijk, de labiele vrouwenziel zou erdoor in verwarring komen, schade ondervinden. Eén legende werd en wordt haar in de opvoeding niet onthouden, vooral de van huis uit Rooms-Katholieke vrouw kan er van mee praten, de geboortegeschiedenis van het Kerstkind, en het ogenschijnlijk domestieke kantje ervan maakte het eveneens geschikt als voorbeeldverhaal in de meer algemene vrouwenopvoeding. Een valse geschiedenis, van het huiselijke sentiment ontdaan stinkt ze de pot uit, geeft ze een uiterst onwaarachtig beeld van de vrouwelijkheid, haar vruchtbaarheid, haar biologische waarde, kracht. Een vrouw getrouwd met een timmerman die haar man cocu maakt, niet omdat ze er een minnaar op nahoudt, dat komt mij best als eerbaar voor, het timmervak is geen waarborg voor goed vrijerschap, nee ze bedriegt hem met God en de heilige geest en een geile duif, die bevruchting geschiedde door het oor, beweert een middeleeuwse versie van het verhaal, en het kind is geen gewoon kind, maar Gods zoon, hoewel God zijn procreatiegenoegens deelde met een geest en een vogel; enfin de onnozele kinderen bemerkten hoe bijzonder dit kind was, mijn moeder werd altijd razend over vooral deze passage in de legende, dat vond ze de onwaarachtigheid ten top, ze haatte dit kerstgekwebbel. Hoe onwerkelijk, onwaar dit verhaal ook, het werd en wordt gebruikt als passend voorbeeld in de opvoeding van veel meisjes en jonge vrouwen, een kwalijke oude Poolse bedrieger uit Rome spreekt er dagelijks van, hitst er zijn ongelukkige onderdrukte landgenoten mee op, voor de rest doet hij geen drol voor ze, als zijn Kerk maar meer macht overhoudt aan dit politieke conflict. De Paus komt bij God en vraagt of hij het nog zal meemaken dat de ‘Poolse kwestie’ wordt opgelost. God zegt: ‘Nee, Heilige Vader, dat zult u niet, maar troost u: ik ook niet.’ Overigens met de ‘legende-praktijk’ komen we bezijden de Verlichting, hier gaat het om de na de Franse revolutie opnieuw binnengeslopen religieuze beïnvloeding van de opvoeding, de 19e eeuwse burgerij bleek nog steeds gevoelig voor hogere zaken. Het standpunt van de christelijke kerk, of ze nu Rooms-Katholieke trekken vertoonde of reformatorische ten opzichte van de vrouw, getuigde van minachting voor dit zondige wezen. Het was nodig ter instandhouding van het menselijk geslacht, maar verder een wezen van tweede rangorde, onbetrouwbaar, lichtzinnig. Het kon slechts fatsoenlijk bestaan onder tutelage van de Kerk en de man, echtgenoot. Een bijzonder repressief standpunt dat zelfs de Verlichtingsidealen niet in het vaandel duldde zeker als het om de opvoeding van de vrouw ging, het predikte duisternis. De scheiding beperkte zich niet alleen tot het boek; nog meer vielen de algemene speelgoederen er onder. Voor het meisje de pop, het miniatuur keukengerei, het doosje van Pandora met stop en naaigerei; voor de jongen van wat gevorderde leeftijd de steek, de houten sabel en hobbelkrijgspaard, de tinnen soldaatjes, het mechanische speelgoed, de bouwstenen. Nuttig dat alles, en werkzaam ten opzichte van de toekomstige rol, verlicht. Natuurlijk zijn er eerder sporen van deze speelgoedscheiding te vinden, maar in de tweede helft van de achttiende eeuw begint de bewust gerichte bijsturing in de opvoeding pas goed en ontstaat er een taboesfeer, die nog niet is afgebroken. Als jongens met poppen spelen is dat verdacht. Als meisjes te veel naar de steek en de sabel grijpen noemt men dat tomboyisme, een verloochening van de eigen sekse. Deze opgedrongen symbolisering van leesen speelgoederen wordt bijvoorbeeld gebruikt in moderne psychologische waarnemingen die zich bezighouden met zogenaamd afwijkend kindergedrag; in hoeverre heeft een jongen te feminiene trekken (poppen), in hoeverre zit een meisje te jongensachtig in elkaar (boomklimmen, bouwstenenspel). De werkelijkheid is dat men op deze wijze als psycholoog nooit achter de waarheid kan komen, omdat men opgedrongen cultuuruitingen voor innerlijke gevoelens aanziet. Er is zeker een mogelijkheid om door middel van het spel ondermeer achter de grondtoon van de geslachtelijke geaardheid van een kind te komen, indien nodig natuurlijk, maar dan moet men niet kijken waarmee het kind speelt, wat het leest, echter op welke wijze: niet het speelgoed is duidend, de manier van spelen, en daarover is nog weinig bekend. De laatste jaren is er in Amerika enige studie aangepakt over hoe het nu eigenlijk zit met mannelijke en vrouwelijke speeltrant. Naast de | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
studies over interactie moeder, vader en pasgeboren kind - die ook in Nederland in de belangstelling staan - zullen genoemde studies ons wellicht behulpzaam kunnen zijn een eventuele ambivalentie of genderdysforische aanleg bij het kind vast te stellen. Een zaak die ondanks de zeldzaamheid van het verschijnsel van groot belang is. Deze kinderen moeten een heel goede en humane begeleiding krijgen, anders gaan ze zeker een ongelukkige volwassenheid tegemoet. Ik weet er iets van want ik was zelf zo'n kind, mijn geslachtelijke grondtoon klopte niet geheel met mijn anatomische verschijningsvormen. En grappig is het dan te moeten vaststellen, achteraf vanzelf, dat die gevaarlijke verbeeldingskracht, bij mij inderdaad wat labiel geaard, me van bijzonder groot nut is geweest, juist als onvolkomen meid.
Het is met de Verlichtingsidealen en hun uitgroei eigenlijk vreemd gesteld. Ze bloeiden op in een half aristocratisch milieu, dat het van god gezonden absolutisme van het koningschap niet meer zag zitten, men droomde van gelijkheid, rechtvaardigheid en een open kennisvergaring. Ze werden echter geëffectueerd door een veel grotere groep kleinburgers, van huis uit zeer behouderd in hun levensstijl, en wel bijzonder gewelddadig in een revolutie die de naam Franse als bijvoegsel draagt. Aan de Verlichtingsprincipes gaf deze groep een eigen toon, straf en conservatief. Ze laat zich kennen door een sterk nationaal getint, stevig aangezet staatsgezag, behoudzuchtige religieuze inzichten, godsdienst en fatsoen hoorden bij elkaar, een repressieve, bekrompen-seksuele mentaliteit, en deze vreesachtige levensstijl vindt men weer terug in de kinderopvoeding, het onderwijs. Bijna vermakelijk is het dat deze behoudzucht en angst ten opzichte van het verbeeldende zich opnieuw en scherper gaat vertonen in de emancipatiestrijd van de arbeidersklasse, die weer in het teken van de Verlichting staat, en een logisch vervolg was op de Franse revolutie waarin aan deze stand geen recht was gedaan. Een klasse die daardoor buitengesteld werd. De arbeiders hadden geen bezittingen, konden slechts hun werkkracht in loondienst beschikbaar stellen, ze zijn rustig te zien in de positie van de slaaf, een klassiek Romeinse positie. De bezittende burgerklasse beschouwde deze mensen als onderontwikkeld, gevaarlijk voor het heersende systeem. De werkende klasse is in diepste zin crimineel, was de opinie; je had ze kort te houden. Een dergelijk gebrek aan sociaal inzicht bij de burgergroeperingen moest leiden tot een nieuwe emancipatiestrijd, nu gevoerd door de uitgesloten arbeidersklasse tegen de heersende burgerij, in de rug gesteund door socialistische theorieën over gelijkheid en bezit, soms Utopistisch van aard, op den duur heel praktisch in hun bedoelingen. Het waren theorieën die reeds in de Franse revolutie naar boven waren gekomen, maar door de burgerklasse als onzinnig werden beschouwd, bedreigend voor hun verworven macht. Als een van de vooral praktisch gestemde theoretici moet men vanzelf Marx noemen, hij gaf het gezicht aan deze sociale strijd. Zijn staathuishoudkundige betogen echter komen regelrecht uit de Verlichting zetten, voor zover deze zich met de economie heeft bezig gehouden, ze waren niet werkelijk nieuw. Ze waren wel meer gericht op het groepsbelang, hadden minder aandacht voor het individuele bezit, zagen dit als een groot kwaad, het werkte ongelijkheid in de hand. Het is niet dwaas te beweren dat Marx als theoreticus de Verlichtingsidealen orthodox aanscherpte. Nog meer macht voor de Staat die republikeins van inrichting moest zijn, eventueel getemperd-democratisch en geen particulier eigendom zou toelaten, geen bezittende klasse kon dulden, zodat de samenleving economisch evenwichtiger kon functioneren, werkelijk rechtvaardig mocht heten. Opvoedkundig moest het sociale prevaleren, de groepszorg, het leren je in dienst te stellen van het grote geheel, aanpassing. De individuele verbeeldingskracht kan in een dergelijke ontwikkeling nooit meer zijn dan het schijnsel van een waspitje. In de socialistische emancipatiebeweging van de arbeider, zo sterk door het economische en nuttige beheerst, een begrijpelijk ‘have not’ inzicht, kwam toch ook een tegenstroom aan de oppervlakte. De kunstenaar-estheet, schrijver William Morris verkondigde onder meer, dat arbeid niet alleen een rechtvaardige beloning verdiende, het recht op economische zekerheid had te geven, maar eveneens beschavend moest werken, de geest verruimen. Een aardige slogan voor het moderne socialisme zou kunnen zijn: niet Marx maar Morris. Tot de mensen die meer zochten dan een veilig en rechtvaardig economisch stelsel voor de arbeidende klasse behoorden twee Nederlandse vrouwen; Henriëtte Roland Holst en Annie Romein-Verschoor. Ze hebben getracht een weg te wijzen naar een wat minder platvloers ingerichte maatschappij, waar sprake zou kunnen zijn van een werkelijke Verlichting, gesteund door wetenschappelijke inzichten. In zo'n maatschappij zou ook het verbeeldingsvolle een tehuis vinden, de emancipatie van de vrouw hoort daar vanzelf bij, want zij, de vrouw, is het symbool van het verbeeldende. |
|