Hollands Maandblad. Jaargang 1983 (422-433)
(1983)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Sancta Simplicitas
| |
[pagina 31]
| |
zeer geëlaboreerde aaneenrijging van meest korte passages die elders al waren afgedrukt of nog moesten worden afgedrukt. Zo vinden we op p. 216 van de bundel een adembenemend complex van zinnen van de bladzijden 16, 75, 76, 152, 153, 154 en 167. Op p. 220 ontmoeten we wederom passages van de bladzijden 185, 186 en 188, terwijl we tot onze vreugde op de pagina's 217, 218, 219 en 228 alinea's van respectievelijk de bladzijden 165-6, 176, 178 en 195 terug zien. Maar wat zal ik u vermoeien met deze details. Laat ik volstaan met de mededeling dat in Van Spel en Spelers ongeveer 3235 geschreven regels staan, waarvan er (voor zover ik heb kunnen achterhalen) bij benadering 943, dat wil zeggen meer can 28%, letterlijk identiek elders voorkomen - soms op drie of vier plaatsen. Ogenblikkelijk moet ik hieraan toevoegen dat ik wel zo onsportief ben geweest om tijdens mijn onschuldig tijdverdrijf ook enige opstellen van Boogman te betrekken die niet in de onderhavige bundel zijn afgedrukt. De redacteuren van het boek verklaren hun betreurenswaardige beslissing om deze stukken buiten te sluiten met de opmerking dat daardoor ‘overlappingen grotendeels voorkomen konden worden’. Deze observatie is ongetwijfeld maar al te waar. Men zoekt in de bundel helaas tevergeefs naar Boogmans Die Suche nach den nationalen Identität: die Niederlände 1813_1848, een redevoering uit 1967. Dit prachtvolle stuk is voor 85% een voortreffelijke, letterlijke vertaling van The Netherlands in the European Scene uit 1966, terwijl ook enige alinea's van een artikel uit 1962 kunstig door het betoog geweven zijn. Eveneens missen we node het opstel Enkele aspecten van het Nederlandse natie-besef (1966), dat voor 50% woordelijk identiek is aan de voordracht J.R. Thorbecke _ Uitdaging en antwoord uit datzelfde jaar. Van dit laatste stuk mogen we trouwens ook weer menige zinsnede begroeten in Boogmans boek Rondom 1848 (1978), dat overigens tevens op smaakvolle wijze verscheidene passages uit zijn dissertatie, Nederland en de Duitse Bond (1955), van de vergetelheid redt. (Men vergelijke bv. 1848: p. 11 met Duitse Bond: 72, 73; 1848: p. 17, 18 met DB: 63, 64, 65 en 157; 1848: p. 50 met DB: 268, 273, 278; enz.).
Nu ik Boogmans oeuvre doorgenomen heb, ben ik in ieder geval, zo kan ik niet ontkennen, diep doordrongen van zijn gezichtspunten. De aloude principes van repetitio en permutatio hebben hier hun heilzaam werk verricht. Natuurlijk zullen er wel ergens droogstoppels te vinden zijn wier gramstorigheid gewekt wordt door zulk een openlijk geëtaleerde herhalingsdrang, maar dat is onterecht. Ik voor mij sta in dit geval volkomen aan de zijde van prof. Boogman. Iedere deskundige in de wetenschap, en ook iedere leek langzamerhand, behoort te weten dat 90 procent van de wetenschappelijke leveranties geregeld van fatsoenlijke diefstallen aan elkaar wordt gelijmd; in enkele gevallen noemt men de naam van de bestolene, in 95 procent van de gevallen niet. En Boogman heeft zelfs in genen dele gestolen, doch slechts met een zekere volharding van zichzelf geleend. Daarbij heeft toch niemand enige schade ondervonden van zijn neiging tot recycling? Hadden wij dan soms naïevelijk telkenmale van prof. Boogman een origineel werk mogen verwachten? Integendeel, het valt slechts toe te juichen dat deze geleerde de zaken altijd meteen zo onverbeterlijk opschreef dat hij zijn formuleringen keer op keer kon gebruiken. In der Wiederholung zeigt sich der Meister. |
|