Aantekening
Nikolaj Morsjen, pseudoniem van Nikolaj Nikolaevitsj Martsjenko, is in 1917 in Kiev geboren. Na een schooltijd in Odessa studeerde hij in zijn geboortestad natuurkunde. In 1944 kwam hij in Duitsland terecht, vanwaar hij in 1950 naar de Verenigde Staten emigreerde. Tot zijn pensionering in 1977 werkte Morsjen als leraar Russisch in Californië.
Morsjen publiceerde in emigrantentijdschriften ongeveer 150 gedichten, die de basis vormden voor drie bundels: De zeehond (Tjoelenj, Frankfurt am Main 1959), Duppele punt (Dvoetotsjie, Washington D.C. 1967) en De echo en de spiegel (Echo i zerkalo, Berkeley 1979). Van de vijf vertaalde gedichten zijn de eerste twee uit De Zeehond, de overige uit De echo en de spiegel.
Een hoofdthema in de poëzie van Morsjen is de liefde voor de natuur, maar van natuurpoëzie in traditionele zin is geen sprake: geen versmelting van ‘de dichtersziel’ met de omgeving, maar een ordening van de dingen, even lyrisch als filosofisch, met gebruikmaking van een lexicon, dat enerzijds traditioneel poëtisch is, anderzijds ‘antipoëtisch’, ontleend aan de wereld der natuurwetenschappen. Het persoonlijke is in de poëzie van Morsjen nagenoeg afwezig. Een aversie heeft hij tegen poëtische doodsangst, die een hoofdthema was in de Parijse school van Russische emigrantenpoëzie tussen de twee wereldoorlogen; in een gedicht uit Dubbele punt doet hij deze af als ‘de capitulatie van de poëzie voor dat, wat van tevoren bekend was.’
Tot en met Dubbele punt vindt men in Morsjens poëzie moderne thema's en gedachten gegoten in een traditionele versvorm met vlekkeloze ritmen en rijm. In een groot aantal gedichten in De echo en de spiegel bedrijft hij op vaak spottende toon een woordenspel, dat even virtuoos als onvertaalbaar is: de taal zelf, het Russisch met al zijn mogelijkheden, wordt het thema van de poëzie.
Hoewel Morsjen, een schrijver die zich geheel in het buitenland heeft moeten waarmaken, journalistieke aandacht zoals die voor Iosif Brodskij bestaat (wat al te gemakkelijk ‘de grootste levende Russische dichter’ genoemd) moet missen, wordt in vaktijdschriften met steeds meer waardering over hem geschreven; cf. W. Kasack, Nikolaj Morschen, Osteuropa 31 (1981), pp. 151-154; S. Karlinsky, Morshen, or a Canoe to Eternity, Slavic Review 41 (1982), pp. 1-18; V. Setchkareff, Naturwissenschaft und Poesie (Bemerkungen zur Dichtung Nikolaj Morsens), Die Welt der Slaven 27 (1982), pp. 234-261.
Jan Paul Hinrichs