ren. Het was in de mode er niet van te houden. Hij keek zo... nee, dat was niet ernstig, maar grimmig...
Alfred knoopte zijn jasje dicht, maar het was al te laat daar enig houvast van te krijgen. Achter zijn ogen was een sereen, helderrood landschap. Een boomstam lag stil tussen de talloze beekjes en ragfijne begroeiing en dan, plotseling, kwam hij omhoog, draaide om zijn as en begon, bonkend als een stormram, alles in de omgeving te vernietigen. En het heldere rood werd troebel...
Een hand onder Alfreds oksel voerde hem het vertrek uit.
‘Uw hoofd tussen uw knieën houden en zo blijven zitten!’
De hand kroop tussen zijn borst en benen, knoopte zijn jasje los, voelde zijn pols. De grijze vloer golfde en Alfred deinde erop mee tot het strak onder hem werd en hij de marmertekening kon onderscheiden.
‘Gaat het weer?’ vroeg de zuster. ‘U was bijna weg.’
‘Ik heb niet ontbeten’, zei Alfred.
Ze vergezelde hem naar de bank waar de vrouw met de theedoek had gezeten, maar Alfred wilde aan de overkant zitten, naast een neger die een gezwollen hand omhoog hield.
‘Uw dochtjer zal zo wel bijkomen’, zei de zuster. ‘Ik zal u een spuugbakje meegeven, het kan zijn dat ze een beetje misselijk wordt.’
Ze glimlachte naar Alfred en Alfred glimlachte terug. Hij keek haar na. Een aardig ding, blond, een paardestaart, een voor het soort van ‘Hoe maak ik afspraakjes met meisjes?’
‘Ze zijn hier heel bekwaam’, zei Alfred.
Treesje spuugde niet en huilde niet. Ze was trots op het verband dat professioneel, met een klemmetje aan het eind, om haar dij was gewikkeld. Thuis kreeg ze een kussen achter haar hoofd en een ijslollie. De elf centimeter lange splinter lag als een trofee in het spuugbakje en Alfred had beloofd hem pas 's avonds terug in de leuning te lijmen.
‘Hij heeft geen bot geraakt’, zei Alfred tegen zijn vrouw. ‘Maandag moet ze terugkomen. En ik moet me nu haasten, er moet nog een order besproken worden die er dan vanochtend hopelijk nog door kan. Ik zou niet graag de kapper mislopen.’
‘Alfred, jij hebt geen gevoel’, zei zijn vrouw.
‘Goedemorgen, meneer Diks.’
‘Goedemorgen, juffrouw Boomsma.’
‘Hoe is het met die splinter bij uw dochtertje afgelopen?’
Alfred hield zijn vingers ongeveer twintig centimeter van elkaar op en zei: ‘Maar hij is eruit.’
‘Ontzettend, meneer Diks, zó'n eind?’
Groeiend onder de belangstelling liep Alfred de afdeling over naar de directiekamer. Met een knikje naar ieder wenste hij: ‘Goedemorgen, mevrouw Blees, Van Duinhoven, Hoetink, meneer Sep, Johan.’
‘Alles in orde met je dochter, Diks?’
‘Dank je, Hoetink, alles is weer in orde. Het was me wel wat.’ Alfred stak zijn vingers op. ‘Zó'n eind.’
De splinter had de twintig centimeter overschreden.
‘Hoe ver zijn we gekomen met Foxol?’ vroeg Alfred. ‘Mevrouw Blees, mag ik even de notulen?’
‘Ook scheren graag, het is er vanmorgen bij ingeschoten’, zei Alfred.
Vrijwillig gevangen onder het laken en overgeleverd aan de kapper, viel het hem makkelijk zijn verhaal te doen.
‘Ik denk dat het gezond is om beroerd te worden in een ziekenhuis’, zei de kapper.
‘Toen het allemaal voorbij was, gaven ze me de splinter.’ Alfred duwde, over de breedte van zijn schoot, het laken op.
‘Allemachtig’, zei de kapper.
Alfred keek in de spiegel naar het gezicht van de kapper en naar dat van zichzelf, bedekt met schuim. Hij vouwde zijn handen, zuchtte en sloot zijn ogen. Het scheermes gleed over zijn wang. Het kietelde plezierig, maar zodra het mes een volgend plekje slechtte, werd het vorige ijskoud.
In een flauw verlichte legertent zat Alfred op de grond, een deken om zich heen geslagen. Hij staarde naar de lege gamellen bij de ingang. Een kerel stormde naar binnen en riep: ‘Diks, we halen je open!’ De gevelde bajonet kwam recht op hem af.
‘U moet wel stil zitten’, zei de kapper.
Alfred sloeg zijn ogen op en mompelde een excuus.
‘Ik dacht eerst dat u in slaap viel’, zei de kapper. ‘Even uw lip strak trekken...’
Het mes werd weggelegd. De kapper veegde met een zachte tissue Alfreds gezicht schoon en klopte met zijn vingers een licht prikkende, kruidige after shave in de huid.
‘Ik ben ervan opgeknapt’, zei Alfred, in de spiegel kijkend. De kapper fatsoeneerde zijn scheiding en begon zijn haar te kammen. Tegen de tijd dat het geknipt moest worden, krulde het altijd boven zijn oren.
‘Een mens moet zich af en toe kunnen ontspannen, meneer.’
‘Zeker’, zei Alfred.
‘Ik ben 's morgens altijd wel blij dat ik naar mijn werk ga’, zei de kapper en keek Alfred in de spiegel aan, ‘maar naarmate de dag vordert, verheug ik me erop naar huis te gaan.’
‘Ik ben het roerend met u eens’, zei Alfred.