worden zelfs in deze tijd van wurgende bezuiniging nieuwe formaties gecreëerd, o.a. voor vrouwenstudies, om te onderzoeken hoezeer het wereldbeeld bepaald is door de bevooroordeelde male chauvinistic blik van de meeste onderzoekers. Hoe men ooit nog een onderzoek op poten durft te zetten als men uitgaat van de veronderstelling dat je toch nooit iets kan waarnemen buiten de vooroordelen om, is een grote vraag. Of wil men gewoon het eigen vooroordeel plaatsen tegen het andere? Dan zou je ook geen onderzoek meer nodig hebben.
De Huizinga-lezing van Themerson heb ik in verkorte vorm in de NRC Handelsblad gelezen. Zijn voornaamste stelling/thema was dat tederheid biologisch bepaald zou zijn en agressie cultureel. Dat is natuurlijk wel aardig bedacht, maar de enige argumenten liggen in de wanhopige wens dat het zo is, omdat dat zou betekenen dat tederheid ondanks alle slechte omstandigheden onuitroeibaar zou zijn en dat agressie door een betere opvoeding zou kunnen verdwijnen. Zijn argumenten voor de erfelijke bepaaldheid van tederheid - dat het bestaat zonder dat daar wetten of regels voor zijn - gelden net zo zeer voor agressie. Voorzover wetten zich met agressie bezighouden gaat het om kanalisatie, afremming. (Dat geldt trouwens voor tederheid net zo.) Sommig soort idealisten, o.a. sommige feministen, ontkennen trouwens met klem dat tederheid aangeboren is, je kunt er gerust van af. Eén generatie zonder ouderlijk geknuffel (en ook zonder alle surrogaten, speelgoedbeesten, poppen, dweilen, zachte dekentjes, alle haren moeten ook regelmatig gemillimeterd) helpt ons van deze belasting af. (Soms denk ik juist dat dit soort idealisme het resultaat is van een dergelijke opvoeding.)
In The Collected Papers van Darwin komt al heel vroeg een leuk leesbaar artikel voor (1839) waarin hij schrijft over de betekenis van aardwormen voor de vorming van humus. Hij vermeldt netjes dat het zijn schoonvader, Wedgwood, was die hem op het idee bracht. Ook in zijn laatste boek (Over de vorming van teelaarde door aardwormen) wordt die correcte verwijzing gegeven.
Als je dit voegt bij wat we nu weten van de geschiedenissen met Wallace (Brackman) en Blyth (Eiseley), krijg je een toch wel heel ander beeld van Darwin, nl. dat van iemand die net als een gewoon onderzoeker zijn ideeën overal opdoet, een methodisch onderzoeker naar de waarde van die ideeën - als zodanig een belangrijk wetenschapper - maar zeker niet het uit het niets opkomende genie dat o.a. Dobzhansky in zijn inleiding tot de Papers in hem ziet.
Thérèse vertelde dat ze een gekregen grammofoonplaat opzette om te beoordelen. Na een paar maten wist ze al dat dit geen muziek was voor haar, maar omdat ze het onbeleefd vindt een plaat stop te zetten ging ze even een blokje om, tot de plaat afgedraaid was.
Er is regelmatig het geluid van een wielewaal, maar ik aarzel om de duidelijke spreeuwaccenten die er direct op volgen. In ieder geval is er ook een kievitspreeuw en een wulpspreeuw.
Het zal wel tijdens perioden van grote besmettingen zijn geweest. De ouders die in dichte samenhang met hun kinderen en elkaar leefden hadden meer kans te sterven dan kille woordhanteerders. Zo is het begonnen, de afstand, de hygiëne i.p.v. zinnelijkheid, manicheïsme, gereformeerdheid.
Het doet er niet zo veel toe of de genoemde neigingen erfelijk waren of cultureel. Culturele trekjes kunnen bijna net zo hardnekkig zijn als erfelijke. Maar het is waar, bijna in de vorige zin geeft hoop en áls culturele zaken kenteren kan een volledige verandering binnen een generatie plaatsvinden.
Het 5e deel uitgelezen van de Brieven van Virginia Woolf. Prompt daarop begonnen aan de biografie van Graves door Seymour Smith. Hoe frivool vaak en van de hak op de tak springend Virginia in haar brieven is, ze is zo'n superieure schrijfster dat de biograaf er ver door in de schaduw wordt gesteld. Doordat ik zo langzaam lees ben ik in zo'n brievenboek wekenlang bezig en ik merk hoe mijn dagen daarvan doortrokken zijn. Als het boek uit is - en dit was het laatste deel - voel je je verweesd en als je daarna aan een boek begint met noodzakelijkerwijs minder kwaliteit is dat een koude bezigheid. Daar komt bij dat Virginia ooit nogal minachtend over Graves schreef en ook al was ik twintig jaar of meer onder de indruk van Graves, nu vraag ik me af of dat terecht was.
Jacobs Room uitgelezen. Nog toen ik halverwege was zei ik dat ik alleen maar doorlas omdat ik haar brieven en dagboeken zo goed vind. Maar geleidelijk begon het boek toch te werken. De fragmenten die zo oppervlakkig lijken, inderdaad nooit iets vertellen van karakter, nooit een gesprek voluit, alleen stukjes van zinnen, stemmingen, werken tenslotte net als in het werkelijke leven waarin je ook nooit volledige verhalen krijgt. Toen ik plotseling, pas op de laatste bladzij, begreep dat Jacob gesneuveld was, was ik diep onder de indruk, alsof het om een goede bekende ging.
Natuurlijk ben ik overtuigd van de absolute causaliteit, dat er geen spontaniteit is, dat alles