uit te delen aan de hele wereld valt buitenlanders misschien weinig op; binnenslands is het hinderlijk, en het schaadt het begripsvermogen. Het hoort in Nederland niet eens erkend te worden dat de eerste taak van de regering is het belang van het land te behartigen. Als onze economische en strategische zorgen ter sprake komen in verband met politieke situaties in andere landen is het gewoonlijk minachtend, alsof het ereplicht was ze te verwaarlozen zodra ons een preekje invalt. Een regering die dat ook vond zou ontslag verdienen; maar de openbaarheid wil stichting.
Nog veel minder kans heeft de overweging dat uitsluiting uit de groene parken van de samenleving tot het lot behoort van iedereen. Het beeld vat heel goed een deel van mijn eigen levensgevoel samen. Dat ik buitengesloten ben op grond niet van huidskleur maar van persoonlijke eigenschappen en tekortkomingen maakt het erger, niet beter.
Ik kan een wandeling in het Vondelpark gaan maken om het ongenoegen van deze gedachte van mij af te zetten, dat is zo. Het is onwaarschijnlijk dat de vergelijking dan ook niet meer op zal gaan. Uitsluiting uit allerlei hoven van Eden en stadsparken hoort tot onze levensondervinding, niet alleen in zwevende mediterende zin maar met concrete voorbeelden van mensen en groepen die ons buiten willen houden.
Daarmee is geen reden gegeven om de blanken van Pretoria de zwarten buiten de parken te laten zetten. Het verband moet anders gelegd worden. Als je de onverschilligheid of voldoening ziet waarmee Nederlanders in hun eigen omgeving mensen buitensluiten, komt de bewogenheid over de verre verschopten van Zuid-Afrika beter in perspectief te staan.
Wilkinson, aan de telefoon over een opvoering door studenten van een stuk van Tom Stoppard, zei dat het een mooie voorstelling is al houdt hij niet van het stuk. Ik houd juist wel van het stuk, zei ik, en zal er dus nog meer plezier in hebben.
Het was ongebruikelijk van mij om een tegenwaardering uit te spreken. Gewoonlijk zou ik de mensen beleefd aan hun opinie overlaten, zoals geloof ik in Japan gebruikelijk is en in sommige andere gepolijste beschavingen. In het ongepolijste Nederlands klinkt het soms minder als beleefd dan als een zwijgende versie van lulmaar-raak. Een derde interpretatie is vaak de beste. Ik heb het altijd een navoelbare uitspraak gevonden die de filosoof in een Indische herinnering van E.M. Forster deed tegen de vorst: Maharajah, you think that I am mad, and I think that you are mad.
Toen Bram P. laatst op bezoek was en met zijn radicale geschut vuurde keerde ik terug naar het Indisch gemotiveerde zwijgen. Ik heb vroeger wel met hem gedebatteerd, en het zal nog wel eens gebeuren; maar het kost veel tijd, met steeds luidere stemmen, en opgehelderd wordt er niets. Je kan net zo goed bedaard naar hem luisteren, terwijl hij zijn kaarsrechte violente schoten door de weerloze reputaties jaagt. ‘Daar zaten ze, allemaal directeuren van multinationals en zulk soort tuig.’ De pretentie van een oordeel is er niet meer in te herkennen, verdrongen door de partijkeuze.
Ik wind mij niet op als iemand het met zo'n schuttersvaardigheid doet als hij, maar meer verbazend is dat hij zich niet ergert aan mij. Voor mij verduidelijken politieke ideeën gewoonlijk niet meer dan de grillen van degeen die ze uitspreekt; voor hem komen ze er op aan, en hij is van de leer dat wie geen politieke keuze doet ook politiek bedrijft.
Je moet zijn tolerantie bewonderen, maar het blijft een onaanvaardbaar idee van hem dat de percentages tuig ongelijk verdeeld zouden zijn over de maatschappelijke groeperingen.
Doorredenerend over Zuid-Afrika, nog steeds negatively capable om op te merken zonder aan te merken, lijkt het mij duidelijk dat Nederland een dubbelrol speelt. De boventoon wordt gevoerd door de wereldverbeteraars die de blanken af willen straffen door hun economie in de war te sturen. Daaronder, in het halfdonker van de praktische politiek, gaan de relaties tussen Nederland en Zuid-Afrika gewoon door, tot zakelijk voordeel van zowel idealisten als Realpolitiker. Zo heeft iedereen reden om blij te zijn met de ander, want het komt de Realpolitik ook goed uit dat wij in de rest van Afrika bekend staan als verwoede nonracisten.
Dat de inhouden van woorden en gedrag dan niet identiek zijn maar complementair is geen reden voor verontwaardiging, maar juist geruststellend. Morele waarderingen vervullen een belangrijke rol in het politieke verkeer omdat zij kunnen helpen tegenstanders in diskrediet te brengen en vrienden gunstig voor te stellen; zij moeten nooit voor de hele waarheid aangezien worden. De illusie dat er eindelijk op de wereld een smetteloos belang bestaat om voorgoed morele steun aan te geven begint altijd na een paar jaar te verkleuren, en het kan niet tot onze morele plichten gerekend worden om te doen of wij dat nooit vermoed hebben. Iemand die zich lijfelijk in de strijd wil storten heeft misschien recht op oogkleppen; wie rustig thuis blijft zitten hoort met handhaving van zijn voorkeuren te kunnen inzien dat de politieke strijd niet tussen zwart en wit gaat, ook niet als de gebruikelijke waardering omgekeerd wordt.
De complementaire relatie van woorden en gedrag laat zich in het leven der particulieren ook vaak waarnemen. ‘We moeten gauw wat afspreken; ik bel op,’ is bijvoorbeeld een toe-