griezeliger. Luister maar:
Xiangwao? vraagt de baron aan een oude Indiaan om er achter te komen wat de zin is van dat woord.
Harmonie met de natuur.
Pzakmetoe, wat betekent dat?
Neem me niet kwalijk zeggen voor je een dier de kop in slaat om het te villen en op te eten.
Ziktormatj?
In het gras liggen en naar de bewegende takken vol bladeren boven je kijken, ze bewegen tegen het blauw van de lucht als wier in een helder blauwe zee.
Panda!?
Erewoord!
Alam?
Geur van manen van galopperend paard.
Bakst?
Droevige laatste blik van stervende beer.
Baron was erg ontroerd. Langzaam begon hij te begrijpen dat harmonie met natuur, zoals Indianen dat begrijpen, helemaal niet meer bestaat. Geur van manen van paarden op rug waarvan je door eenzame prairie galoppeert is er ook niet meer, je rijdt twintig mijl en stuit op spoorweg of snelweg. En erewoord? Ieren, Joden, Nederlanders en Italianen hadden woord tot waardeloos leeg blikje gemaakt.
Hij maakte een grote woordenlijst, hij stelde een grammatica samen en op de universiteitsbibliotheek, in een kleine kamer, had hij lange zittingen met een Indiaan die hem nog veel van vroeger vertellen kon: legenden, sagen, volkssprookjes. Een half jaar bleef de baron in de buurt van dat reservaat en hij begon er bijzonder van de Indianen te houden. Hij begreep waarom de jongemannen zoveel dronken, maar hij begreep niet dat ze in een auto wilden rijden terwijl er toch nog altijd paarden waren. De baron vertrok naar 't fort Independent aan de rivier Skagit, hij wilde daar met een collega spreken die soortgelijk werk had gedaan. Onder het genot van de gloed uit een open haard, whisky en pinda's vertelde de collega van de baron, het was een Fransman, het volgende trieste verhaal: Een Indiaan van vijftig jaar kwam uit de fabriek en was van plan zich thuis te gaan bezatten. Hij kuste juist zijn vrouw toen hij in de verte in de beek zijn moeder zag staan. Die moeder was tachtig jaar en ze was de was aan het doen. Maar hoe ze ook haar best deed, steeds weer viel ze voorover in de beek om vervolgens met de grootste moeite, nog net niet verdronken, weer op te staan. Die moeder deed de was voor haar zonen. Ze wilde zich verdienstelijk maken. Maar ze poepte 's nachts in haar broek en kon haar plas niet ophouden. Haar handen beefden en ze was zo kaal dat ze een pruik moest dragen. De Indiaan keek naar het gezwoeg en geploeter van zijn moeder en vroeg zijn vrouw: ‘Wordt het geen tijd voor moeder?’. Zijn vrouw snikte en rende weg. Toen pakte de Indiaan zijn geweer en schoot vanuit het donkerste hoekje van zijn huis, door het open raam, de vrouw in de beek dood. Indianen hebben al duizenden jaren hun ouders doodgemaakt als ze gebrekkig worden. Honderden Indianen kwamen om de vrouw te bewenen en feliciteerden de zoon met het prachtige schot. Hij had zijn moeder precies boven de neus en tussen de ogen in het voorhoofd geraakt. Ze kreeg een prachtige begrafenis met
veel liederen, wierook en gebeden. De Amerikaanse officier van justitie bemoeide zich met de zaak. ‘Dat gaat niet’, zei hij, ‘als iedere Amerikaan zijn oude moeder gaat doodschieten in plaats van haar in een bejaardenhuis te plaatsen wordt het hier weldra een gekkenhuis, anarchie’. De Indiaan werd berecht. Tot nog toe had men zulke gevallen altijd in de doofpot gestopt. Geleerden, sociologen en antropologen waren voor het recht van de Indianen om hun ouders te doden opgekomen. Nu ineens mocht het niet meer. De Indiaan kwam de rechtszaal binnenstappen nadat hij drie maanden in een kale cel zonder uitzicht had vertoefd. Hij stapte de rechtszaal binnen en zag de journalisten, het publiek en de gezworenen, het was hem of hij in een bus stapte, midden in de stad, terwijl zestig nieuwsgierige ogen hem opnamen. Hij werd veroordeeld tot twintig jaar celstraf. ‘Hebt u nog iets te zeggen?’, vroeg de rechter, ‘u hebt het laatste woord’. ‘Reservaat niet leuk, maar cel nog veel erger, vier meter breed, vier meter lang, horen geen vogels, zien geen bomen. Zal als kapotte man uit de cel komen, als ik het overleef, omdat ik dan twintig jaar haast geen beweging heb gehad. En als ik dan thuis kom zal mijn zoon me droevig bekijken. Misschien heeft hij dan een nieuwe auto en hij zal vragen of ik hem beschilderen wil. Ik begin te schilderen, maar mijn hand trilt omdat ik zolang in de cel heb gezeten, bovendien zal ik erg oud zijn. Ik zal eindelijk vrij zijn, maar mijn zoon zal zijn geweer pakken en mij doodschieten, hij zal het doen op een manier dat ik er niets van merk.’
‘U krijgt achttien jaar’, beslist de rechter, ‘we doen er twee jaar af’.
Op weg naar huis, op weg naar Leiden ziet de baron boven de Atlantische Oceaan de zon boven de wolken opkomen. Hij denkt aan het lot van de Indianen. Hij zal weer ongeveer twintigduizend gulden verdienen om het feit dat hij een haast verloren taal heeft vastgelegd, voor eeuwig vastgelegd. Hij zal de held zijn, maar hij denkt aan die Indiaan in zijn cel, ergens in Amerika en tranen wellen in zijn ogen.
‘Eendenborst of biefstuk meneer?’, vraagt de stewardess.