Hollands Maandblad. Jaargang 1983 (422-433)
(1983)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
De ander in de spiegel
| |
[pagina 14]
| |
schept tegelijk een andere. We vinden deze paradox in de etymologie terug. Ons woord spiegel komt van het latijnse speculum, dat gewoon kijkglas betekent (looking-glass), al zijn er associaties met speculatief, vergelijkbaar bespiegelen. Het Franse miroir en het Engelse mirror stammen echter af van het latijnse miror: ik bewonder, is verbaas me; vergelijk mirakel. Het is om dit miraculeuze dat de spiegel tegenwoordig wat uit de belangstelling is geraakt. De spiegel is uit onze woonkamers verdwenen. Het is waar dat onze woninginrichting minder pompeus is geworden, en een grote spiegel geeft meer allure aan een vertrek omdat hij de visuele ruimte vergroot. In winkels wordt de spiegelwand juist om die reden aangewend. Maar de kamerspiegel had toch meer een andere functie, hij had meer te maken met bezinning. Want de spiegel maakt de vanzelfsprekendheid van ons bestaan dubieus. Stukken vloer en fragmenten van meubels manifesteren zich op een plaats waar ze niets te maken hebben. En bekijken we dat van dichtbij, dan wordt het niet veel beter. Een andere wereld hangt scheef tegen de onze, er speelt zich daar een andere zwaartekracht af, alles hangt er een slag verkeerd en bewegingen vallen averechts uit. Uit die verkeerde ruimte dringt geen geluid tot ons door: wat er achter ons ook gebeurt, daar achter het glas heerst een ademloze stilte die aan alles een enigszins plechtig en diepzinnig karakter verleent. Heel duidelijk is dat het geval in de oude, minder glasheldere en iets getinte spiegels, waarvan het beeld doortrokken is van een gezeefd licht. De spiegel toont ons iets van de oneindigheid. Zet twee spiegels tegenover elkaar, en het is zelfs letterlijk zo. Denkt u aan het huwelijk van Giovanni Arnolfini van Jan van Eyck: tussen het roerloze echtpaar zien we, hangend aan de wand achter hen, een bolle spiegel waarin de kamer met het echtpaar weer terug te vinden is. In de spiegel krijgt alles opnieuw gestalte, of is het andersom, is het echtpaar de weerspiegeling van het spiegelbeeld? Het hele tafereel is in de spiegel vastgelegd en krijgt daardoor iets onherroepelijks. De spiegel bundelt de ruimte met dingen en mensen bijeen in een verband van andere orde. Alles wordt hierin samengevat, tot het kleinste detail, en via de spiegel komt alles met alles in verband te staan. Dit heeft een religieuze lading die wij zelden meer ervaren. - Overigens heeft Van Eyck ongetwijfeld een symbolische betekenis aan deze spiegel gehecht, die voor zijn tijdgenoten duidelijk en vanzelfsprekend was. De moderne mens leeft extraverter. Hij verwerkt veel meer informatie in een veel sneller tempo, bijgevolg staat hij niet zo bij zichzelf stil. Wij gebruiken een scheerspiegel of een toiletspiegel; maar onze ziel vinden we in deze spiegels nauwelijks nog terug. We hebben geen tijd meer voor het mysterie. Of is de nieuwe oppervlakkigheid een voorbijgaand verschijnsel? Vroeger moet het anders zijn geweest. Volksgebruiken herinneren nog aan de magische betekenis die de spiegel moet hebben gehad. Zo is het hier en daar nog steeds gebruikelijk om na een sterfgeval de spiegel te bedekken: zolang de gestorvene nog boven de aarde staat, is het een hachelijke zaak je spiegelbeeld te laten ontstaan. De dode zou het mee kunnen nemen, wat een nieuw sterfgeval zou veroorzaken. In de nabijheid van de dood, wanneer de ziel van het lichaam gescheiden is, kun je beter je ziel niet in de vorm van een spiegelbeeld laten uittreden. Een ander signaal uit de sfeer van het bijgeloof: een vallende spiegel brengt onheil, evenals een vallend portret (met als afweer hiertegen: scherven brengen geluk). Sommige talen hebben voor ziel en spiegelbeeld hetzelfde woord; zo betekent psyche in het Frans tevens een spiegel.
Het verbazingwekkendste wat we in de spiegel kunnen zien is datgene waarvoor hij eigenlijk gemaakt is, namelijk ons eigen gezicht. We staan ten opzichte van ons gezicht in een gecompliceerde relatie. De persoonlijkheid weerspiegelt zich in het gezicht, maar aan de andere kant wordt die persoonlijkheid tot op zekere hoogte door het gezicht bepaald. Uw gezicht verraadt uw stemming, maar wat anderen van u vinden wordt grotendeels bepaald door uw gezicht en zo bepaalt uw gezicht weer uw wezen. Onbewust gelooft waarschijnlijk iedereen aan zinnelijke lippen, een krachtige kin of een wijs voorhoofd. De fysiognomie mag dan als wetenschap achterhaald zijn, dat een dergelijke pseudowetenschap kon ontstaan en lange tijd serieus werd genomen zegt toch wel iets. Elk gelaat is een sprekend gelaat, en wie het destijds zo beroemde boek van Lavater doorkijkt wordt behalve geamuseerd toch ook wel degelijk gefascineerd. Wie erg blij is of erg verdrietig, kijkt niet graag in de spiegel. Uw gezicht weerspiegelt uw innerlijk, maar het is zeer onaangenaam om dat bij uzelf te constateren. Het is ook irriterend wanneer iemand tegen ons zegt: ‘wat kijk je blij’, of: ‘ik kan aan je gezicht zien dat je het niet leuk vindt’. Door zo'n opmerking voelen we ons verraden, ons gezicht wordt van onszelf losgemaakt. We kunnen daar ook gebruik van maken door te zeggen dat we niet identiek zijn met ons gezicht: ‘it's only my face’. Inderdaad zijn we in staat te veinzen, en dit wordt soms zelfs van ons geëist om redenen van beleefdheid of gezelligheid: ‘trek eens een vriendelijker, vrolijker gezicht’. Hieruit blijkt dat ons gezicht niet alleen een spiegel is, maar ook een masker. In het dagelijks leven houden we ons daar intensief mee bezig. We manipuleren ons uiter- | |
[pagina 15]
| |
lijk teneinde ons jonger, mooier, aardiger, belangrijker voor te doen dan we zijn. We kunnen ‘een houding aannemen’ en onze ware emoties verbergen, ‘maskeren’. We kunnen ons kleden voor de gelegenheid, maar ook ons vèrkleden. We kunnen ons opmaken en verzorgen. Dit alles geeft aanleiding tot een gigantische industrie, er worden jaarlijks miljoenen aan uitgegeven. We doen het allemaal terwille van onze relaties. Vandaar dat de anarchist, die per definitie individualist is, er nadrukkelijk verwaarloosd bijloopt. Maar ook zíjn uiterlijk is een manifestatie. Elk gezicht is een masker, elke kleding is de accentuering of de ontkenning van een rol. Er kan dus zo het een en ander met gezichten aan de hand zijn. Van mensen die veel met elkaar omgaan assimileren de gezichten. In de loop der jaren kan een gezicht steeds mooier worden, maar het kan ook verstarren of verleppen. (RilkeGa naar eind8): ‘Dat het bij voorbeeld nooit tot mijn bewustzijn is doorgedrongen, hoeveel gezichten er zijn. Er zijn een massa mensen, maar nog veel meer gezichten, want iedereen heeft er verscheidene. Er zijn mensen die een gezicht jarenlang dragen, natuurlijk verslijt het, het wordt vuil, het scheurt op de vouwen, het rekt uit als handschoenen die men op reis gedragen heeft. Dat zijn de spaarzame, eenvoudige lieden; zij nemen geen nieuw gezicht, ze laten het niet eens schoonmaken. Het is goed genoeg, vinden ze, en wie kan hun het tegendeel bewijzen? Maar omdat zij verscheidene gezichten hebben, vraagt men zich af wat ze met de andere doen. Hun kinderen moeten ze dragen. Maar ook komt het voor, dat hun honden ermee uitgaan. Waarom ook niet? Een gezicht is een gezicht. Andere mensen zetten griezelig vlug hun gezichten op, het ene na het andere, en dragen ze af. Ze denken dat ze voor altijd genoeg hebben, maar ze zijn nog maar net veertig of daar is het laatste al. Dat heeft natuurlijk zijn tragiek. Ze zijn er niet aan gewend om zuinig te zijn op hun gezichten, hun laatste is in een week op, heeft gaten, is op vele plaatsen zo dun als papier, en dan komt langzamerhand de onderlaag te voorschijn, het niet-gezicht, en daar lopen ze mee rond. Maar de vrouw, de vrouw: ze was geheel ineengestort, voorover in haar handen. Het | |
[pagina 16]
| |
was op de hoek van de rue Notre-Dame-des-Champs. Ik ging zachtjes lopen zodra ik haar zag. Wanneer arme mensen nadenken moet men hen niet hinderen, wie weet schiet het hun nog te binnen. De straat was te leeg, haar leegte verveelde zich en trok mij de stap onder de voet weg en klapperde met hem rond, hier en ginds, als met een klomp. De vrouw schrok en hief zich uit zichzelf op, te snel, te heftig, zodat haar gezicht in haar twee handen achterbleef. Ik kon het erin zien liggen, zijn holle vorm. Het kostte me onbeschrijfelijke inspanning om mijn aandacht bij die handen te houden, en niet te kijken naar wat zich erin had losgescheurd. Het was verschrikkelijk om de binnenkant van een gezicht te zien, maar ik was nog veel banger voor het blote, wonde hoofd zonder gezicht’. Dat we ons eigen gezicht herkennen, wijst op de mogelijkheid van een oordeel over onszelf: ‘dit ben ik’. Dieren, moeten we aannemen, herkennen zichzelf niet. Ze hebben dikwijls wel belangstelling voor de spiegel, tenminste bij de eerste kennismaking. Jonge katjes die voor het eerst in een spiegel kijken, gedragen zich als tegenover een ander dier: er wordt een hoge rug opgezet, geblazen, geslagen of ook wel kopjes gegeven naar het spiegelbeeld, het katje gaat achter de spiegel zoeken en zo meer. Maar na een paar keer verliest de kat zijn belangstelling, hij schijnt in de gaten te krijgen dat er iets niet deugt aan het speelgenootje. Vanaf dat moment is het alsof het spiegelbeeld helemaal niet wordt waargenomen. Honden en apen vertonen een vergelijkbaar gedrag. Parkieten kunnen van hun spiegelbeeld maar niet genoeg krijgen. Katten hebben soms ook, maar een andere keer opeens helemaal niet, belangstelling voor de televisie; bekend is de grote en blijvende aandacht daarvoor van gorilla's. Ook voor poppen hebben dieren belangstelling; ik heb gibbons zeer opgewonden zien worden bij het zien van een pop, honden reageren soms heftig op speelgoeddieren. De mens echter ziet in de spiegel geen soortgenoot maar zichzelf. Hoe zeker is dit? Wat ervaren bij voorbeeld kinderen voor de spiegel? Dit wordt enigszins verschillend opgegeven, maar een bepaald patroon laat zich toch duidelijk onderkennen. Eerst wordt het spiegelbeeld voor een ander kind aangezien, later wordt het als een soort afbeelding van zichzelf ervaren en pas daarna wordt begrepen dat men in de spiegel zichzelf ziet. Dit is geen kwestie van leeftijd: kinderen die op latere leeftijd van blindheid genezen worden, herkennen hun spiegelbeeld aanvankelijk niet. En het uiteindelijk verworven begrip kan later weer verloren gaan. Reeds onder invloed van enige alcohol kan het gemakkelijk gebeuren dat men niet meer vertrouwd is met zijn spiegelbeeld, of zelfs dat men er een vreemde in ziet. Demente patiënten herkennen hun spiegelbeeld niet; maar zij herkennen, als het proces ver is voortgeschreden, ook hun familieleden niet meer. Een enkele keer komt het echter voor dat personen die alleen nog maar lichte geheugenstoornissen hebben, hun spiegelbeeld zozeer miskennen dat zij het te eten geven, dat wil zeggen ze besmeuren de spiegel of werpen het voedsel erachter. Ook bij lijders aan dementia paralytica is opgemerkt dat ze meenden met een dubbelganger te doen te hebben, dat ze met hun spiegelbeeld in verschillende talen probeerden te spreken, ermee gingen schaken en zo meerGa naar eind9). Vaak worden de overeenkomsten met het eigen uiterlijk wel opgemerkt, en niet zelden trekt de patiënt hieruit de conclusie dat hij het zelf moet zijn; desondanks mist hij ook dan het gevoel van herkenning. Maar ook voor gezonde mensen is het doorhebben van het spiegelbeeld niet zo vanzelfsprekend als men wellicht zou denken. Wanneer men beseft voor de spiegel te staan, is er meestal geen probleem; maar wanneer men onverwacht in een spiegel kijkt, dan is de situatie lang niet altijd meteen duidelijk. Persoonlijk merkte ik meermalen in een warenhuis of in de foyer van een concertzaal tussen het publiek iemand op die me vagelijk bekend voorkwam, zo bekend dat het me intigreerde; tot ik opeens begreep dat ik mezelf in een spiegel zag. Het is telkens een aardige ervaring.
We zien onszelf in de spiegel, maar omgekeerd - hoe kan een onderwerp als dit vrij zijn van omkeringen? - daagt de spiegel ons uit om met onszelf vervreemdende spelletjes te doen, bij voorbeeld door grimassen te makenGa naar eind10). SartreGa naar eind11): ‘Aan de muur bevindt zich een wit gat, de spiegel. Het is een valkuil. Ik weet dat ik erin gevangen zal raken. Daar komt het al. Het grijze ding is in de spiegel verschenen. Ik kom dichterbij en kijk, ik kan me aan niets onttrekken. Dit is de weerspiegeling van mijn gezicht. Op dagen als deze blijf ik er dikwijls over mijmeren. Ik begrijp er niets van, van dat gezicht. De gezichten van anderen hebben een zin. Het mijne niet. (...) | |
[pagina 17]
| |
lijk. Ze zijn glazig, week, blind, rood omrand, je zou denken dat het schubben waren van een vis (...) Het is waar, niemand kent zijn eigen gezicht en de spiegel leert het ons ook niet kennen. Voor de spiegel nemen we een pose aan; allerlei ons typerende beweginkjes verdwijnen op slag. Van de ontelbare gelaatsuitdrukkingen die we hebben, zien we in de spiegel alleen de observerendeGa naar eind12). Maar dit is niet het enige. Wat Sartre bij het zien van de eigen ogen beschrijft is namelijk maar al te reëel. We staren onszelf aan met een lege, levenloze blik. Ons spiegelbeeld heeft geen ogen zoals onze medemensen die hebben. De reden hiervan lijkt mij de volgende. Het is bekend dat ons oog, wanneer we een punt fixeren, in feite niet stil staatGa naar eind13). Zou dit wel het geval zijn, dan zou het beeld door de uitputting van de retinacellen spoedig verdwijnen. Kijken we op leesafstand naar een stip, dan beschrijft onze blik in een trillende beweging een cirkel van zo'n twee millimeter. Met andere woorden wanneer we elkaar aankijken zien we, zonder ons dat te realiseren, beweeglijke ogen en geen stilstaande oogbollen: een levende, sprekende blik. Kijken we daarentegen in de spiegel, dan wordt deze beweeglijkheid opgeheven. Elke minuscule oogbeweging wordt immers door het spiegelbeeld gevolgd, zodat het gespiegelde oog ten opzichte van ons eigen oog volkomen stil staat. Een eenvoudige proef illustreert dit: wanneer u tegenover iemand gaat staan, en u vraagt hem u beurtelings in een van uw ogen te kijken, dan ziet u zijn ogen heen en weer schieten. Kijkt u echter voor de spiegel uzelf beurtelings in het andere oog, dan ziet u uw ogen niet bewegen. De spiegel geeft u dus geen waarheidsgetrouw beeld van uzelf. Er bestaat een spiegel waarbij het juist de bedoeling is dit beeld zoveel mogelijk te vervormen: de lachspiegel. Opmerkelijk is dat je nogal eens lachspiegels vindt opgesteld in het midden van een doolhof. Dit is door de ontwerpers heel goed aangevoeld. In de doolhof verdwaal je immers, je raakt het gevoel van vertrouwdheid met de omgeving kwijt, je weet het niet meer, je raakt verloren; en als apotheose, net als je denkt terechtgekomen te zijn, opeens die vervreemdende lachspiegel waarin je jezelf te zien krijgt als iets absurds. Ik herinner me nog goed dat ik als kind van een jaar of vijf een indianenpakje had dat mijn oudere zus voor me gemaakt had, compleet met een fel gekleurde veren hoofdtooi. Gekleed in dit kostuum was ik de doolhof van een speeltuin binnengegaan. Toen ik het midden gevonden had zag ik daar twee, in mijn ogen grote meisjes, die stonden te gieren van de lach voor de lachspiegels. Toen ze mij zagen had dit kennelijk zo'n verbijsterend effect dat ze er bijna in bleven. Maar bij sommige ziekten kan ook het normale spiegelbeeld als vreemd worden ervaren. Bij paranoide toestanden houdt de achterdocht niet zelden verband met (voor de patiënt: door toedoen van anderen) vervreemd raken van zichzelf, en het ligt voor de hand dat het eigen gezicht daar wel eens bij in het geding is. De patiënt meent dan dat zijn foto's veranderd zijn, dat zijn gezicht gestolen wordt en op de televisie gebruikt, en zo meer. Een mij bekende dame beplakte haar gezicht met pleisters om de ontvreemding tegen te gaan. Psychotici worden soms geobsedeerd door hun spiegelbeeld, het bekende ‘signe du miroir’. Misschien schuilt in ons allemaal een diepe angst ons gezicht te verliezen, letterlijk dan wel te verstaan: het schrikbeeld van de lege spiegel. Dit motief komt in de romantiek in verschillende versies voor. Het bekendste voorbeeld is L'Horla van Guy de Maupassant. Zeer waarschijnlijk heeft dit verhaal een autobiografische kern en werden de hier beschreven spiegel-ervaringen werkelijk door de Maupassant beleefd. Hij schreef het verhaal tijdens het begin van zijn geestesziekte (dementia paralytica) waarin hij geplaagd werd door angstwekkende, kleurige visioenen. Deze auteur was trouwens geen uitzondering in dit opzicht: van de grote kunstenaars uit deze periode leden er velen aan geestesziekten, veelal ten gevolge van lues, alcohol of absinthGa naar eind14). In L'Horla weet de ikfiguur zich in toenemende mate beheerst door een vijandige macht. Dit proces gaat gepaard met lichamelijke sensaties, ontstemmingen en waarnemingsveranderingen; op een gegeven moment ziet de ikfiguur tot zijn ontzetting dat de spiegel zijn beeld niet meer weerkaatst. Langzaam komt het spiegelbeeld dan weer terug, als door een mist. In het werkelijke leven komt het zelden voor dat mensen hun spiegelbeeld niet zien, maar het komt voor. Ik heb een psychotische man gekend die uren lang voor de spiegel zat, verontrust door het feit dat hij stukken van zijn gezicht zag ontbreken. Hij was bang dat op die manier zijn hele hoofd zou verdwijnen, en hij probeerde dat tegen te gaan door voortdurend zijn haar zo kort mogelijk te knippen, in de hoop dat tegelijk met zijn haar ook zijn gezicht weer aan zou groeien. Bij een linkszijdige verlamming kan het voorkomen dat de getroffen lichaamshelft niet meer | |
[pagina 18]
| |
Still ist die Nacht, es ruhen die Gassen,
in diesem Hause wohnte mein Schatz;
Sie hat schon längst die Stadt verlassen,
Doch steht noch das Haus auf demselben Platz.
Da steht auch ein Mensch und starrt in die Höhe,
Und ringt die Hände vor Schmerzensgewalt;
Mir graust es, wenn ich sein Antlitz sehe -
Der Mond zeigt mir meine eigne Gestalt.
Du Doppelgänger! du bleiche Geselle!
Was äffst du nach mein Liebesleid,
Das mich gequält auf dieser Stelle,
So manche Nacht, in alter Zeit?
Heinrich Heine
als eigen wordt ervaren: de patiënt meent aan de linker kant geen ledematen te bezitten, wat hij daar ziet is van iemand anders. Soms herkent men dan ook bij anderen een lichaamshelft niet, evenmin als bij een pop, en in de spiegel ziet men dan soms delen van zijn gezicht ontbreken.
Het tegendeel van de lege spiegel is het spiegelbeeld dat zich van de spiegel heeft losgemaakt: de dubbelganger. Ook dit is bepaald geen alledaags verschijnsel, al doet het zich op onverwachte momenten voor. Aristoteles maakte er melding van; Goethe zag zichzelf - zij het niet ‘met zijn werkelijke ogen’ - zoals hij er acht jaar later uit zou zien; Linnaeus nam zichzelf heel dikwijls duidelijk waar, bezig met studeren of met wandelen in zijn kruidentuin: zo zag hij op een keer bij het betreden van zijn werkkamer, dat zijn stoel reeds door zijn evenbeeld bezet was. Dergelijke mededelingen zijn zeker geloofwaardig; ze staan ook niet op zichzelf want dubbelgangers manifesteren zich niet uitsluitend aan beroemdheden. Ook in de romanliteratuur duikt de dubbelganger nogal eens op. Hij beleefde zijn bloeitijd tijdens de romantiek, vooral in DuitslandGa naar eind15). In de literatuur wemelde het toen van verdubbelingen, afsplitsingen van persoonlijkheden en van spiegelbeelden en schaduwen die losraakten en vervolgens de echte figuur vaak naar het leven gingen staan. De grootmeester van het genre was zonder twijfel E.T.A. Hoffmann, wiens ideeënwereld bij Poe en Dostojewski nog doorwerkt: bij de eerste wordt William Wilson en bij de tweede Goljadkin door zijn dubbelganger beconcurreerd, verdrongen en tenslotte vernietigd. Wat is de bron van dit soort fantasieën? Onder de psychoanalytici hield vooral RankGa naar eind16) zich met deze vraag bezig, de man die oorspronkelijk door Freud als zijn kroonprins werd beschouwd, maar die later als zijnde te eigenzinnig in ongenade viel. De dubbelganger, aldus Rank, is het produkt van onze primaire eigenliefde, het ‘narcisme’. Om ons tegen de gedachte aan dood en destructie te beschermen, creëren we ons een tweede ik; maar doordat dit een afweerreactie is kan dat zelf weer met angst gepaard gaan. Dat de kwestie hiermee nu veel duidelijker wordt zal men moeilijk kunnen beweren; maar sommige mensen geeft het een zekere rust, dat elk willekeurig verschijnsel op het vertrouwde stramien van de psychoanalyse te borduren blijkt te zijn. Overigens is Ranks boek erudiet en boeiend geschreven, zodat we hem zijn al te obligate conclusie maar moeten vergeven. Rank baseerde zich voornamelijk op literaire fantasieën, al nam hij terecht aan dat het verschijnsel zich ook in werkelijkheid kan voordoen. Inderdaad doen sommige beschrijvingen zeer realistisch aan. Heine's gedicht ‘Still is die Nacht’ dankt zijn grote bekendheid aan de muziek van Schubert. Uit het navolgende zal blijken dat het fenomeen hier zo karakteristiek en indringend wordt beschreven, dat we ons moeten afvragen of Heine niet werkelijk heautoscopische belevingen heeft gehad of daar op zijn minst van had gehoord. De eenzaamheid van het moment, de emotionele crisis, de bleekheid van de verschijning en zijn theatrale gedrag, het is alles van een klinische precisie. Het zien van de eigen gestalte is over het algemeen een schokkende gebeurtenis, maar er zijn mededelingen van mensen die hun dubbelganger zonder veel emotie waarnamen. Soms konden zij hem naar believen oproepen. In dromen is het heel gewoon dat men zichzelf waarneemt, dat wil zeggen men ‘droomt van zichzelf’. Men kan zich daarbij een afwijkende gedaante dromen en zelfs een andere identiteit, | |
[pagina 19]
| |
terwijl de dromer zich dan toch identiek voelt met die droomgestalte. Er is echter zelden sprake van dat men zichzelf al dromend ontmoet. Dit laatste is nochtans enkele malen beschreven, waarbij het cruciale moment was dat het droomik de dromer aankeek, en dit was altijd een ontstellende ervaring waarvan men in panische angst wakker schrok. De dubbelganger is lang niet altijd een evenbeeld: maar de wijze waarop de verschijning afwijkt van de werkelijkheid is altijd veelzeggend. Men ziet zichzelf bij voorbeeld als oude man, als gestorvene, of juist als de jonge man die men eens was (ik gebruik het mannelijk gemakshalve, al lijkt het dat heautoscopische ervaringen inderdaad wat meer bij mannen voorkomen dan bij vrouwen). Een enkele keer ziet men zichzelf meerdere malen, soms zelfs als een hele menigte en dan niet altijd als identieke alter ego's maar ook wel als gedaanten van verschillende leeftijd en gezondheidstoestand. Essentieel as niet dat men zichzelf herkent, maar dat men met zekerheid weet: dit ben ik. De aanblik van zichzelf is meestal weinig opwekkend en de dubbelganger pleegt zich zo te gedragen dat het omineuze van het voorval nog wordt beklemtoond. De verschijning is nooit in een vrolijke stemming maar altijd zeer ernstig en dikwijls pathetisch. Opmerkelijk vaak ziet men zichzelf als ziekelijk, vermoeid, oud, stervend. De dubbelganger is meestal bleek en kleurloos; hij is doorgaans traag of zelfs bewegingsloos, of hij maakt wanhopige gebaren; en hij is bijna altijd volstrekt zwijgzaam. De hallucinatie heeft kennelijk iets te maken met gevoelens van angst, met onheilsverwachting, verdriet, wanhoop. Soms ziet men de gestalte al even, voordat men zich realiseert dat men zichzelf ziet. Op het ogenblik van herkenning, zo wordt bijna altijd aangegeven, schrikt men hevig. Dikwijls ook wordt vermeld dat men zich door de dubbelganger geabsorbeerd voelde, zodat men zelf leeg achterbleef. Het drogbeeld wil ook nogal eens elk gebaar van wanhoop of verdriet nabootsen op een overdreven manier die de ziener volkomen van zichzelf vervreemdt. Na afloop voelt men zich uitgeput. Dikwijls duurt het verschijnsel kort, soms ook maar enkele seconden. Maar ook dan is de ervaring dermate indrukwekkend, dat iemand die het meemaakte het nooit vergeet. Het gebeurt vrijwel uitsluitend 's avonds of 's nachts, en op een moment dat men erg moe is, ziek of hongerig, of geestelijk aan het eind van zijn krachten. Het is daarom aannemelijk dat het verschijnsel zich alleen voordoet tijdens een da- | |
[pagina 20]
| |
ling van het bewustzijn, zodat het ook in dit opzicht met een droombeeld te vergelijken is. Zoals altijd bij abnormale psychische verschijnselen spelen de ene keer psychische en de andere keer lichamelijke factoren de hoofdrol.
De dubbelganger kan optreden bij geestelijke ontreddering, maar ook bij aandoeningen als epilepsie en migraineGa naar eind17,Ga naar eind18). Ook werd het verschijnsel relatief vaak waargenomen door lijders aan infectieziekten als griep-encefalitis en vooral vlektyphusGa naar eind19,Ga naar eind20). Het treedt dan op tijdens koortsdelieren, nachtmerrie-achtige toestanden waarbij het bewustzijn zeker niet helder is. Overigens missen de dubbelgangers in deze mededelingen vaak hun onheilspellende karakter. Behalve het zien van de dubbelganger komt hierbij ook wel voor wat men zou kunnen noemen een dubbelgangerswaan: het idee dat er nog iemand in bed ligt met wie men in verbinding staat. Een stap verder is dan weer het idee, of het duidelijke gevoel, dat er een dubbelganger aanwezig is zonder dat men deze werkelijk ziet. Ook is bij koortsende ziekten, onder meer bij malaria, wel beschreven dat er zoiets optreedt als het splitsen van het ikbesef, waarbij het is of het ene ik zich over het andere verbaast. De toestand is niet goed onder woorden te brengen, zeggen degenen die het hebben beleefd. Iets vergelijkbaars is bekend bij sommige vergiftigingen. Dikwijls gaat het zien van een dubbelganger gepaard met het gevoel te zweven of los van het eigen lichaam in de ruimte te hangen, iets wat eveneens vaak voorkwam bij vlektyphus. De dubbelganger wordt dan ook wel in verband gebracht met een stoornis in het evenwichtsorgaan, dan wel in die gebieden van de hersenen die ermee samenhangen. Verschijnselen die verwant zijn aan de hier genoemde doen zich ook dikwijls voor bij het inslapen; vooral kinderen worden er nogal eens door geplaagd. Dit alles staat weer in verband met het ‘lichaamsschema’. Dit is een veel te statische benaming voor het beeld, dat we onbewust hebben van de structuur van ons lichaam en zijn stand in de ruimte. Een verband tussen dit beeld en het evenwichtsorgaan ligt trouwens voor de hand, omdat het bewegen in hoge mate bepaalt wat we van ons lichaam waarnemen. We kunnen ons tussen de dingen in de ruimte bewegen dankzij ons bewuste weten omtrent de stand en de afmeting van ons eigenlijke lichaam: onze kleding ‘weten’ we ook, en de automobilist weet waar zijn wielen zitten zodat we kunnen zeggen dat de auto in zijn lichaamsschema is opgenomen. De dubbelganger nu wordt wel beschouwd als een bijzondere manifestatie van het lichaamsschema: de voorstelling die we omtrent onszelf hebben wordt als iets zelfstandigs beleefd. Sommige auteursGa naar eind21,Ga naar eind22, brengen de dubbelganger dan ook in verband met de, overigens nog weinig begrepen, fantoomverschijnselen na amputaties. Hierbij wordt het verdwenen lichaamsdeel ervaren als was het nog steeds aanwezig, en dit soms op een uiterst pijnlijke manier. Bij bepaalde ziekten, maar ook bij emotionele crises, kunnen zich klaarblijkelijk stoornissen van het lichaamsschema voordoen waarbij dit als iets buiten het lichaam wordt beleefd. Soms kan dit zelfs het karakter van een waarneming krijgen. De dubbelganger is niets anders dan het gehallucineerde lichaamsschema. Is dit werkelijk de oplossing van het probleem? De onthutsende betekenis van de dubbelganger wordt hierdoor niet verklaard, en het verschijnsel op zichzelf is nauwelijks minder mysterieus geworden. Maar een ding is zeker. Wat we kijkend in de spiegel al konden vermoeden staat hier levensgroot voor ons: het raadsel van ons eigen wezen. De confrontatie is zelden bemoedigend.Ga naar eind23)Ga naar eind24) |
|