bereid geweest om mijn naakt in het openbaar te brengen, maar in de droom leek het mijn gewone manier van doen en voelde ik mij vanzelfsprekend modern.
Je vraagt je af of het mogelijk zou zijn in je onderbewuste mee te groeien met een mode die het bewustzijn afwijst. Onvoorstelbaar is het niet.
Ik heb nooit geprobeerd de lijst op te stellen van de tien boeken of grammofoonplaten die ik bij de hand zou willen hebben op een onbewoond eiland.
Wel heeft het idee van een leeg eiland vaak helpen verduidelijken of een vrouw voor mij aantrekkelijk was of niet. Als je met haar aangespoeld was, en af en toe tevergeefs gewuifd had naar de witte vliegtuigsporen in de hoge lucht, zou je dan gretig achter haar aan gaan, of liever aan je klusjes blijven?
Het antwoord heeft geen consequenties in onze overbevolkte gebieden, maar als je je afvraagt hoe je iemand vindt en je twijfelt, dan levert het een duidelijke maatstaf.
Als een tijd van leven met iemand afgelopen is voel je meer pijn over de verleden tijd bij de herinnering aan slechte en onaantrekkelijke eigenschappen dan aan goede.
Goede eigenschappen zullen zichzelf wel redden. Zij hebben een populaire en openbare natuur die het mij moeilijk maakt om er iets voor te voelen. Wanneer in gezelschap besproken wordt hoe aardig en sympathiek iemand is, kan je het beste aan iets anders gaan denken; je begrijpt het toch niet zo goed, want als de besprokene zich werkelijk zo voordoet als zij zeggen zou je zijn mooie natuur voor geen cent vertrouwen.
Maar ondeugden, en zwakke kanten, en onverdraaglijke gewoontes, die zijn te begrijpen, en ze leggen je een taak op, om ze te verzachten als je je verbeeldt dat het kan, maar in ieder geval om ze te beschermen tegen de aanmerkingen van anderen.
Als het uit is denk je daaraan terug: wie ergert er zich nu, en wie moet nu het verschil ondervinden tussen zichzelf en een buitenstaander die zich ook meent te mogen ergeren?
En tegelijk denk je, als alles weer werd zoals vroeger zat ik er opnieuw mee.
Na elke krakersoproer in Amsterdam worden er anekdotes gepubliceerd over ruw optreden van de Mobiele Eenheid, die niet heeft uitgezocht wie iedereen precies was voordat zij erop sloeg. Zo bevrijdt het vrijzinnige gemoed zich van de associatie met de onvrijzinnige gezagsuitoefening die het heeft moeten dulden. De politie is het wapen waarmee de gemeenschap zich verweert tegen de verongelijkte benden; als het dienst gedaan heeft vegen wij er onze vingerafdrukken af en zetten onze geweldloze gezichten.
De kritiek op de verdedigers liever dan op de aanvallers heeft ook de handigheid dat er tenminste een beetje invloed van verwacht mag worden. Met krakers, demonstranten, oproerlingen en vandalen kan de openbare mening niets beginnen; wel met de M.E., die zich moeilijk op een eigen rechtsorde zou kunnen beroepen.
Als wij ons aanpraten dat het optreden van de M.E. het ergste was wat er gebeurde, lijkt het bijna mogelijk om voortaan met gespreide handen in plaats van vuisten de vrede te verzekeren. De praktische uitvoering hoeft het vrijzinnige gemoed niet te regelen; het gaat om het beginsel.
Soms heb ik kristalheldere gedachten bijna binnen bereik, en het moest mogelijk zijn om ze onder woorden te brengen die ons begrip van de wereld zouden verhelderen; maar vaak als je mij hoort zou je denken dat er niet veel te beleven is, dat er weinig omgaat.
Dat komt doordat jullie mij niet stimuleren, denk ik wel eens. Eigenlijk zijn jullie niet de mensen die ik zoek.
Op het trapportaal bij de Rudniks hoorde je bijna onhoorbare pianomuziek uit een ruimte verderop en hoger. Het geluid deed mij denken aan dansles in Haarlem, waar de meisjes naar zeep en poeder roken, en aan feestjes waar de ouders alleen even kwamen kijken. Ik zei er iets van tegen M., en trok meteen een vergelijking met een zwembad op afstand: het gejoel resonnerend in de hoge hal, dat je beneden bij de ingang hoorde waar je de eerste chloorlucht opsnoof. Door allebei kon ik de schuwheid en verwachting voelen van vroeger.
Het was meteen een stukje klaar om op te schrijven, net als laatst in Londen, maar spontaan deze keer. Op weg naar beneden keurde ik mijn vrijheid van spreken af. Je moet geen kunststukjes opvoeren; je moet praten zonder ophef, zo luidt de regel waar ik mij van kindsbeen af aan probeer te houden.
Misschien heb ik hem te streng opgevat. Je moet je niet opdringen, niet opscheppen, niet de aandacht op jezelf vestigen, zegt de regel; maar op den duur merk je dat hij dient om ruimte te maken voor degenen die hem in de wind slaan.
Als de mensen bijeenkomen en je mag erbij zijn, schuifel je achter de ruggen door de kamer en neemt een crackertje van een schaal. Wanneer je eindelijk begint te vermoeden dat de regel luchtiger gehanteerd had kunnen worden is het te laat. Je durft niets meer in te brengen, en het leven van een crackertjesfiguur is makkelijker en minder riskant.
Terecht heb ik in mijn recensie van Laurence