ringen, maar de bescheiden bijdragen der Fransen op geschiedfilosofisch terrein verdragen het door Von der Dunk opgeplakte etiket nauwelijks.
Doch het is niet mijn bedoeling de aandacht te vestigen op al de filosofische onduidelijkheden in het onderhavige boek. Waarom de betekenis van het begrip ‘objektief’ bij Von der Dunk voortdurend zwalkt tussen ‘algemeen geldig’ en ‘waardevrij’, en wat de auteur bedoelt met de opmerking op pagina 19: ‘Onder wetenschappelijke uitspraken verstaan we die uitspraken die niet door iedereen gedaan kunnen worden, omdat ze of een bijzondere scholing vereisen, of buiten het alledaagse observatiespectrum zijn gelegen’ blijft hier dan ook onbesproken.
Dit wil niet zeggen dat niets in dit volumineuze boek de moeite waard is. Meer dan eens zijn er aardige stukken te lezen, zoals bijvoorbeeld de uiteenzetting over het Duitse historisme.
Wie echter werkelijk geïnteresseerd is in wetenschaps- en geschiedfilosofie kan beter terecht bij de niet weinige beknopte en overzichtelijke inleidingen die de laatste jaren beschikbaar zijn gekomen.
Nu zou men zich met een lichte inspanning heen kunnen zetten over de regelmatige uitglijders, en de structuurloze opzet van het boek (het betoog woekert werkelijk als een mangrovewoud), ware het niet dat De Organisatie van het Verleden lijdt aan een allesoverheersende en alles doordringende nonchalance, om niet te zeggen ergerlijke slordigheid.
In de eerste plaats is het taalgebruik van Von der Dunk gelardeerd met woorden en uitdrukkingen die nimmer een schoonheidsprijs zullen verdienen. Zo heeft hij het over een momentele balansopmaking, stoorfactor, men benadert ongereflecteerd de geschiedenis, de afloopkennis van de historicus (bedoeld is dat men weet hoe de zaken aflopen), waardegeoriënteerde realiteit, democratieïdeaal, het axioma van de betekenisidentiteit, een conservativerende uitwerking, wetenschapsdoctrinairisme, zelfinterpretatie, situatiedominante, a-contextueel, basale kennis, zelfbeeld und so weiter.
In de tweede plaats is er nonchalance in de behandeling van namen en personen. Bijvoorbeeld: de laatste Heracliden-koning van Lydië heette niet Candaulus, maar Candaules; het was niet Gajus Julius Caesar die de Rubikon overstak, maar Gaius Julius Caesar die de Rubicon overstak; de ‘bekende historicus’ Foustel de Coulanges heette in werkelijkheid Fustel de Coulanges; de Engelse filosoof had niet als achternaam Stuart Mill, maar eenvoudigweg Mill, met als voornamen John Stuart; de bekende Annales-historicus heet niet Marcel maar Marc Bloch; de wereldberoemde Indiase politicus heette niet Ghandi maar Gandhi; de zeer bekende wetenschapsfilosoof heette Imre Lakatos, en niet Latakos, zoals Von der Dunk abusievelijk doch consequent volhoudt.
Overigens komt deze laatste fout het eerst voor in het bekende werk van Kees Bertels uit 1973, Geschiedenis tussen Structuur en Evenement; hij duikt vervolgens weer een aantal malen op in tijdschrift-artikelen van historici en heeft nu bij Von der Dunk het tien-jarig bestaan gehaald. Hebben al deze historici nu last van dezelfde vorm van leesblindheid, of wordt het werk van Lakatos wellicht door hen niet zozeer gelezen als wel geciteerd?
De coup de grâce in De Organisatie van het Verleden vormt echter het notenapparaat en de bibliografie. Dit is een volstrekte chaos. Boektitels worden onvolledig of foutief vermeld; artikelen (zeer onoverzichtelijk ook cursief gedrukt) zijn merendeels zonder volumenummer van het tijdschrift en zonder paginering aangegeven; boeken van dezelfde auteur staan niet op volgorde van jaar van verschijnen; voor klassieke citaten wordt verwezen naar pagina's van bepaalde tekstedities, in plaats van naar de standaardnummering van boek, caput en zin; verscheidene boeken worden meermalen aangehaald zonder dat ze in de bibliografie zijn opgenomen; sommige boeken worden in het geheel zonder plaats en jaartal van verschijnen genoemd; het gebruik van hoofdletters in de titels is even wisselend als het weer in Holland.
Een paar voorbeelden: het werk van Sigmund Freud heet niet Das Unbehagen an der Kultur, zoals Von der Dunk volhoudt, maar Das Unbehagen in der Kultur, het boek van de geschiedfilosoof Oakeshott heet niet Experience and its Methods, maar Experience and its Modes; het standaardwerk van W.H. Walsh heet niet An Introduction to the Philosophy of History, maar An Introduction to Philosophy of History; het wereldberoemde boek van Robert Fogel, Railroads and American Economic Growth heeft niet als ondertitel Essays in Economic History, maar Essays in Econometric History; een artikel van A. Donagan (niet: Donagon) heet niet Historical Explanation, maar: Historical Explanation: the Popper-Hempel Model Reconsidered; een artikel van de geschiedfilosoof L.O. Mink heet niet The Divergence of History in Recent Philosophy of History, maar The Divergence of History and Sociology in Recent Philosophy of History; een ander artikel van dezelfde Mink heet niet History and Fiction, maar History and Fiction as Modes of Comprehension; het wereldberoemde wijsgerige tijdschrift heet niet Journal of Philosofie, maar Journal of Philosophy; A. Comte: Course de la philosophie positive, moet zijn: A. Comte: Cours de philosophie positive; etc. etc.