bruik een menselijke handeling is die niet in isolatie wordt verricht, maar in een bepaalde kontekst en een bepaalde situatie.
De vrijheid manifesteert zich zowel op het niveau van de woordbetekenis, als op het niveau van de woord- en groepsvorming. Een eigenschap van woorden is, dat hun betekenis niet star en vast is, maar bewegelijk en dynamisch. De betekenis van een woord is een eenheid, met daarbinnen verschillende onderscheidingen. Dankzij dit verschijnsel kunnen we één woord gebruiken om geheel verschillende zaken te noemen. Zo kunnen we met het woord school in (1) verwijzen naar een gebouw, maar ook, zoals in (2) naar de scholieren en leraren:
(1) | In de Merenwijk wordt een nieuwe school gebouwd |
(2) | Tegen haar ontslag kwam de hele school in opstand |
De gebruiksmogelijkheden van een woord kunnen worden uitgebreid, doordat steeds nieuwe onderscheidingen aan de betekenis kunnen worden toegevoegd. Van een nieuwe betekenisonderscheiding is bijvoorbeeld sprake in een woord als kraken in de zin van ‘zich een leegstaand huis ter bewoning toeëigenen’ of wit in de zin van ‘legaal’ (wit geld, witte lonen). Dit verschijnsel, dat door Reichling het principe van de analytische en bewegelijke symbolisatie is genoemd, is volgens hem essentieel voor menselijke taal. Hij spreekt in dit verband van de autoproductiviteit van de taal, ‘het feit dat de taalgebruiker, gegeven eenmaal dat die taalgebruiker de systematiek van zijn taal, zij het dan ook nog maar rudimentair, beheerst, met de eigen middelen van die taal een nieuwe toepassing van haar eigen tekens tot stand kan brengen en een geheel nieuw teken kan verklaren, en dus de mogelijkheden van zijn taal voor zakelijk verkeer zonder beperking kan uitbreiden’ (Reichling 1952: 81). In en door het woordgebruik kan de gebruiker nieuwe onderscheidingen opnemen in de betekenis. Daarmee verandert de betekenis, en daarmee het woord. ‘Secundair woordmaken’ noemt Reichling (1935: 328) dat. Deze inzichten geven een verklaring van het feit dat we steeds over nieuwe onderwerpen kunnen spreken en nieuwe ervaringen onder woorden kunnen brengen. Omdat we met behulp van taal handelen in een veranderende werkelijkheid, kan taal niet statisch zijn. De dynamiek die de taal noodzakelijkerwijs moet hebben, ligt o.a. in de aard der woordbetekenis, die ik dus, met Reichling, verklaar uit de communicatieve functie van de taal.
De vrijheid die de spreker heeft bij zijn hantering van de woordbetekenis stelt ons vervolgens voor de vraag hoe het mogelijk is, dat het communicatieproces over het algemeen succesvol verloopt. Het moet aan de hoorder duidelijk zijn, welke betekenisonderscheidingen de spreker heeft gebruikt. Eén van de factoren daarbij is de beperking die groepsvorming oplegt aan de interpretatiemogelijkheden. Woorden in een zin staan niet los van elkaar, maar vormen groepen. Zo vormen in (3) de woorden groen en bankstel samen een groep, en in (4) groen en haring:
(3) | Ik zoek een groen bankstel |
(4) | Zij lust geen groene haring |
Wat we aan deze voorbeelden direct kunnen zien, is dat groepsvorming een semantisch doel dient. Dat genoemde woorden samen een groep vormen heeft tot gevolg, dat de betekenissen van die woorden op elkaar betrokken worden. De bewegelijke symbolisatie van die woorden wordt ingedamd, in toom gehouden door het principe van de combinatorisch-syntactische symbolisatie. ‘Het doel van het verbinden is gelegen in het verbinden van de betekenissen der woorden, om zodoende hen althans van een deel van hun beweeglijkheid in het symboliseren te beroven’ (Uhlenbeck 1962: 21). Groepsvorming is nu precies wat Koster als belangrijke eigenschap van de primaire structuur ziet, nl. de hiërarchische opbouw (5). Verklaren waarom dit aspect zo essentieel is kan hij niet. Voor Reichling en Uhlenbeck daarentegen, die de syntaxis zien als dienend ten opzichte van de woordbetekenis, ligt de verklaring in de communicatieve functie van taal.
Overigens houdt groepsvorming niet alleen gebondenheid, beperking van de semantische mogelijkheden in, maar ook vrijheid. De vrijheid namelijk, om met inachtneming van de daarvoor geldende syntactische regels, woorden met elkaar te verbinden, waardoor de spreker de mogelijkheden van zijn taal kan uitbreiden. Zoals bijvoorbeeld het woordgroepje solidaire kaarsjes (Volkskrant 24-12-81) in verband met de actie kaarsjes in het raam te zetten uit solidariteit met het verzet in Polen.
Hiernaast beschikt de taalgebruiker ook nog over de mogelijkheid om de woordenschat op systematische wijze uit te breiden, om op basis van bepaalde procédé's nieuwe woorden te vormen. Wetswinkel, wachtgelder, vertrossing, deeltijder zijn daarvan slechts enkele voorbeelden. Sommige nieuwvormingen leiden slechts een kortstondig leven, andere raken ingeburgerd, waarbij tal van linguale en extra-linguale factoren een rol spelen. Hoewel niet alle sprekers in dezelfde mate deze mogelijkheid van hun taal uitbuiten, verleent de zgn. morfologische produktiviteit aan de taal het zo onmisbare dynamische aspect.
Samenvattend: de taal is in staat zijn functie te vervullen dankzij de grote mate van vrijheid die de spreker heeft. Deze kan de betekenis van een woord op nieuwe wijze gebruiken, kan volgens de regels van zijn taal nieuwe woorden maken en woorden tot groepen combineren. Deze