socialisten is er zo'n vrees voor de onbetrouwbaarheid van de individuele burger, dat zelfs zijn recht in meervoudige categorieën onder te brengen moet zijn: ‘De mensen, die...’ of ‘de burgers, welke’, of het typische woordgebruik van den Uyl: ‘de mensen in het land’. Wanneer het echt over het individu in het enkelvoud gaat is het bij van Thijn dan ook onmiddellijk mis:
‘Wanneer de besluitvorming van de overheid steeds verder achterraakt bij de maatschappelijke werkelijkheid, zal de samenleving onder de invloed van het ik-tijdperk in toenemende mate zelf oplossingen trachten te vinden,’ enz.... uitmondend in het ene soort dat triomfeert: ‘Het recht van de sterkste’. Die vorm van wantrouwen tegen het individu gaat mij veel te ver.
Vrouwen en mannen zijn geen schuldeloze engelen. Wie macht kan grijpen zal dat soms doen, en maakt er dan menigmaal misbruik van. Het is de door ons gezamenlijk in het leven geroepen overheid en de daarmede verbonden instellingen en de eruit voortvloeiende regelgeving, die voor een behoorlijk evenwicht en een optimale rechtvaardigheid hebben zorg te dragen.
Maar organisaties en overheden, die beladen worden met de opgave om het allemaal te reguleren en voor iedere groep doorzichtig en aanvaardbaar te maken, worden opgezadeld met een onmogelijke taak. Omdat men die zo goed mogelijk wil vervullen ontstaat het hele systeem van regels, verfijndere regels, controle op de regels, ontduiking van de regels, verlies van verantwoordelijkheidsgevoel en uiteindelijk daardoor versterking van het ik, dat zich door trucjes en slimmigheidjes een betere positie probeert te verwerven ten laste van diegenen, die onder dezelfde regels gebukt gaan, maar misschien wat meer scrupules hebben of minder handig en brutaal zijn.
Wie collectivistisch denkt en op die basis probeert organisatorische veranderings-processen op gang te brengen versterkt voor mijn gevoel de kwalijke trekken van ik-gedrag. Het is die paradoxale situatie, welke mij wel eens tot de verzuchting heeft gebracht, dat de tragiek van
het socialisme is, dat het voortdurend het omgekeerde bereikt van wat het beoogt.
De gedrevenheid van van Thijn om tot een betere democratische staatsopvatting te komen waardeer ik ten zeerste. Met hem ben ik van mening dat dit van wezenlijke betekenis is voor het gezond voortbestaan van onze democratie. Maar toch is ons reisdoel geheel verschillend.
Die betere, meer heldere en eenvoudiger organisatie van de staat, maar ook van stads- en provinciaal bestuur sta ik voor, omdat de individuele burgeres en burger in de gelegenheid moet worden gesteld om in dit land veel meer dan wij gewend zijn geraakt op allerlei gebied weer zelf het eigen lot te beïnvloeden. Juist het kenmerk van een goede organisatie is dat die ten opzichte van de individuele mens zowel vrijheidsscheppend als in beginsel dienstbaar is.
Van Thijn zoekt naar de organisatie die de groepen burgers, de mensen in het land, weer eens netjes op de rij heeft. Elke groep in het vakje waar hij thuis hoort.
Dat is een dappere maar moeizame dooltocht, waarbij de Graal wel steeds dicht wordt gepasseerd, maar Parsifal v. Thijn zal die pas opmerken als hij de vrijheid van de individuele mens herkent als het wezenlijke waarom het gaat. Dan vermijdt hij meervoudsnormen, en spreekt over hen in het enkelvoud. Dat duurt wellicht nog even.