Hollands Maandblad. Jaargang 1982 (410-421)
(1982)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[421]Na de grote teleurstelling
| |
De macht van de staatIn het novembernummer stond de tekst van een toespraak die Ed. van Thijn heeft gehouden over de staatsmacht, naar aanleiding van een nota van Paul Kalma, getiteld ‘De illusie van de “democratische staat”’. Wij hebben aan een aantal politici, schrijvers en wetenschapsbeoefenaars gevraagd hun mening te geven over de denkbeelden van Van Thijn. In dit nummer vindt de lezer de antwoorden. | |
[pagina 4]
| |
markt. Enerzijds past de ervaring van dat falen in het klimaat van afnemend vertrouwen in de staat. Anderzijds wordt dat klimaat erdoor gevoed. Het falen der verzorgingsstaat is een totaal andersoortige ervaring dan de onvrede over (staats)bureaucratie, zoals die zich rond mei 1968 uitte, maar zij werkt wel in dezelfde richting. Mei 1968 toonde, dat mensen zich ergeren overal tegen dezelfde, in wezen ondemocratische en ongevoelige, staatsbureaucratie aan te lopen. De crisis van de verzorgingsstaat laat zien, dat de staat niet in staat is zich te kwijten van haar opgaven. De verzorgingsstaat is niet de realisering van een lang gekoesterde utopie, maar veeleer de uitkomst van een niet al te geïnspireerd groeiproces, waaraan door verschillende politieke stromingen en maatschappelijke organisaties is bijgedragen. Zij is niet gebaseerd op een eenduidige of zelfs maar gezamenlijk geformuleerde ideologie. Toch is het falen ervan een bittere teleurstelling voor allen die erbij betrokken zijn en wie is dat niet? Deze ervaring voegt zich bij de frustraties die sinds 1964 (de loonexplosie) en 1968 als een veenbrand het m.n. ook in ons land gegroeide en geïnstitutionaliseerde vertrouwen in de mogelijkheden van de staat ondermijnen. We weten daar eigenlijk maar moeilijk weg mee. Wat onwennig kijken socialisten, maar ook de anderen, christendemocraten en liberalen die meegewerkt hebben aan de opbouw van de verzorgingsstaat, elkaar aan. Moeten wij nu het pleidooi gaan voeren voor de ontmanteling van de verzorgingsstaat? Leidt de conclusie, dat de staat het niet kan, of het verkeerd doet, tot de conclusie dat zij het beter niet kan doen óf dat het anders moet? Minder staat of een andere staat? Van Thijn voert het pleidooi voor de andere staat: - de overheid is overbelast, de overheid bureaucratiseert, overreguleert, verkokert, is centralistisch, richt zich te veel op incidenten en is immobiel. Een ‘gevaarlijke ontwrichting en verlamming van een uit zijn voegen gegroeid overheidsapparaat’. Toch verzet hij zich tegen een ‘inkrimping die niet is gebaseerd op een herijking van het totale takenpakket’. En daarmede: ‘welkom in het kamp van hen die zoeken naar een samenleving met minder staat’. Maar ondertussen. Wij hebben nooit anders gehoord (en gezegd) dan dat wie minder staat wil minder sturing, minder leiding, meer markt, meer ongelijkheid en het recht van de sterkste bepleit. Wij merken nu, dat meer staat niet slechts geleid heeft tot een nauwelijks te beheren onoverzichtelijk en verkokerd bureaucratisch apparaat, maar dat daardoor ook de intermediaire structuren tussen burger en staat verzwakt zijn of zelfs zich ontwikkelen tot verlengstukken van die overbelaste en daardoor inefficiënte staatsorganisaties. Dat geldt zowel voor de door de ‘ontzuiling’ verzwakte organisaties in de sfeer van welzijnszorg en gezondheidszorg als, in wat mindere mate, voor maatschappelijke organisaties en ondernemingen. In Nederland ervaren vakverenigingen, dat een zelfstandig inkomensbeleid hun onmogelijk wordt gemaakt. Hetzelfde geldt voor ondernemersorganisaties. Het functioneren van de verzorgingsstaat leidt tot een onmiskenbare concurrentie tussen parlement en sociale partners, als het gaat om het inkomensbeleid. Ondernemingen verdwalen in een doolhof van subsidies. Te veel ondernemingen zien noodgedwongen in het najagen van subsidies een zelfstandig onderdeel van het beleid. Sommige zwakkere ondernemingen in zeer verschillende bedrijfstakken: scheepsbouw, zware metaal, vliegtuigbouw, textiel wankelen van steunmaatregel naar steunmaatregel. Niemand weet hoe groot de effectiviteit is van WIR, IPR en niemand durft veel te zeggen over de effectiviteit achteraf van miljoenensteun aan ondernemingen in nood die de afgelopen 10 jaar heeft plaatsgevonden. De Commissie Wagner heeft in het Interim rapport van juni 1982 enkele grondlijnen getrokken voor een beleid, waarin men de reactie op deze stand van zaken kan zien. Versterking marktwerking, een beperkte mate van deregulering, het doorbreken van verstarring, met name op de arbeidsmarkt en de vervanging van automatische koppelingen door beleidsmatige koppelingen. In de pers en aan de linker zijde van het politieke spectrum heeft men deze aanbevelingen domweg uitgelegd als een soort amerikanisering van ons sociaal-economisch herstel, verbreking van de solidariteit, die achter de koppelingen ligt, en het ontwikkelen van een samenleving, waarin het recht van de sterkste weer de doorslag gaat geven. In deze reactie schuilt een fundamenteel niet (willen?) begrijpen. Als ons één ding duidelijk is geworden de laatste 10 jaar dan is dat niet, dat een kapitalisme met een menselijk gezicht niet | |
[pagina 5]
| |
mogelijk zou zijn. Wél, dat de mogelijkheid voor de staat om de vrijheid en de dynamiek van de ondernemingsgewijze produktie te gebruiken als basis voor een verzorgingsstaat met een gegarandeerd levenspeil en volledige werkgelegenheid grenzen heeft. Een ondernemingsgewijze produktie zonder risico's, zonder eigen verantwoordelijkheid en zonder voldoende speelruimte voor vrije maatschappelijke organisaties en andere ‘intermediaire structuren’ tussen burger en staat werkt niet. Het gaat er thans niet om, dit alsnog te proberen. Het gaat er veeleer om een nieuwe verzorgingsstaat, of liever een nieuw maatschappijtype te ontwikkelen, dat ná de stagnerende verzorgingsstaat komt. Dat nieuwe maatschappijtype zal enerzijds bescheidener zijn dan de verzorgingsstaat van gister: geen automatische koppelingen, geen absolute garanties, minder hoge uitkeringen. Het zal anderzijds veel grotere pretenties moeten waarmaken. Immers weten we het thans: zonder economische dynamiek en dus zonder goed functionerende markten geen verzorgingsstaat. Elders heb ik de noodzakelijke reconstructie van de verzorgingsstaat omschreven als het zoeken van een nieuw compromis tussen wat sociale gerechtigheid en solidariteit en wat doelmatigheid en efficiency vragenGa naar voetnoot1). Ik denk dat voor dat nieuwe compromis minder staat, een meer doelmatig overheidsbeleid en beter functionerende markten noodzakelijk zijn. Een voorbeeld. De automatische koppelingen tussen regelingslonen, ambtenarensalarissen en sociale uitkeringen bleken in de praktijk slechts houdbaar te zijn bij herhaaldelijk en eigenlijk voortdurend ingrijpen van de overheid in de loonvorming. In het rapport Wagner is duidelijk gemaakt, dat de mogelijkheid van het ingrijpen de sociale partners ‘conditioneert’ tot het gedrag, dat zulk ingrijpen onvermijdelijk maakt. Dit ingrijpen kon de koppelingen redden, maar het ging gepaard met verstarring van loonverhoudingen en voortdurende nivellering, met name binnen het benedenste project, tussen ongeschoold, modaal en tweemaal modaal waar de ruimte voor nivellering niet zo groot is. Het zo functioneren van de verzorgingsstaat tast de zelfstandigheid van intermediaire structuren aan en leidt tot verhoudingen op de arbeidsmarkt, die de efficiency niet versterken. Het is zinvol te zoeken naar de voorwaarden waaronder arbeidsverhoudingen zich in vrijheid kunnen ontwikkelen, zonder de economie door permanente loonstijging in gevaar te brengen. Jaren geleden hebben vooral de Christendemocraten zich zorgen gemaakt over zaken als staatspensioen en gecentraliseerde uitvoering der sociale zekerheid. De discussie over de gedachte van het ‘zelf doen’ loopt al sinds het begin van deze eeuw. Thans krijgen wij de indruk, dat het wantrouwen tegen grote gecentraliseerde en door de staat beheerde apparaten sociologisch beter onderbouwd was, dan wij toen wisten. Ik eindig met een citaat van Mw. Bjerregaard, minister van Sociale Zaken van Denemarken, uitgesproken tijdens een symposium over de ontwikkeling van de sociale politiek, georganiseerd door de OESO in 1981Ga naar voetnoot1). ‘Het grote probleem is nog niet eens dat van de kosten. Het is veeleer, dat een gecentraliseerd en gespecialiseerd systeem van sociale diensten de klassetegenstellingen en sociale conflicten niet wegneemt tussen hen die hebben en hen die niet hebben. Als sociale politiek niet werkt op dit primaire punt wordt zij gereduceerd tot een soort doodgewone liefdadigheid’. En dan gaat ze verder en dat geeft mij stof voor nadenken, ‘In de komende 10 jaar moeten we niet meer geld uitgeven aan centralisatie en specialisatie. De politieke taak ligt elders. Zij ligt aan de basis, bij de gewone mensen. Laten we geld uitgeven om gezinnen in staat te stellen zelf voor de bejaarden te zorgen, liever dan de ziekenhuizen uit te breiden en nog meer specialisten aan te stellen. Laten de gezinnen met kinderen de kans krijgen, beter voor die kinderen te zorgen’. Uit de afschuwelijke teleurstelling over de effectiviteit van de verzorgingsstaat op het moment dat die staat meer dan ooit nodig is, moeten conclusies getrokken worden voor de toekomst. Bouwen aan een andere wél effectieve post-verzorgingsstaat is onze opgave. |
|