In mensen een onbehagen (2)
Notities van de wandelende Hollander
Peter Bar
De moderne kunst profiteert in het klein, maar in principe van hetzelfde verschijnsel als de staat Israël. De recente jodenvervolgingen zijn zo gruwelijk geweest, dat wij allemaal, zelfs al hebben wij ons ertegen verzet, daarvan zwarte brandvlekken op onze overigens misschien schone handen hebben overgehouden. Gerechtvaardigde kritiek op de staat Israël (die geenszins identiek is met ‘de Joden’) is daardoor lange tijd ingehouden of afgezwakt, iets wat de Joden ons eerder zouden moeten verwijten, dan dat ze ons daarvoor zouden moeten prijzen.
In principe gelijk, maar in formaat natuurlijk minimaal, valt het ons moeilijk te vergeten dat de moderne kunst, de nieuwste kunst, in de laatste 150 jaar vrijwel constant is verguisd, totdat er alweer een allernieuwste kunst aan de gang was die de voorafgaande, de voorlaatste fase acceptabel maakte. Wij zijn de laatste 25 jaar zo bang geworden om ons in de vingers te snijden, voor ouderwets te worden uitgemaakt en ga zo maar door, dat wij de neiging hebben om alles te slikken wat zich als nieuw aandient zonder verdere kritische controle, bij voorkeur zelfs met enthousiasme. De sterk toegenomen commercialisering van het kunstbedrijf speelt hierbij natuurlijk ook een rol. Een galerie die geld investeert in een jonge kunstenaar wil daar ook rendement voor terugzien. Het aantal kunsthandelaars dat jonge kunstenaars alleen uit liefde steunt is sinds de vorige eeuw niet significant toegenomen.
Vooral in de sfeer van de kunstbeschouwingen en de musea is deze situatie langzamerhand kritiek geworden. Komrij heeft geen ongelijk dat de kunstkritiek voor een groot deel esoterische wartaal is geworden die binnen een klein circuit als signature tune direct herkend wordt, maar voor buitenstaanders vrijwel zinledig is geworden. Ik kan het haast niet harder zeggen dan dat de kunstkritiek ontstellend veel is gaan lijken op de stelsels van christelijke dogmatiek die ook alleen functioneren binnen een kring van al tevoren overtuigden.
Voor de moed en zelfopoffering van Maximilian Kolbe heb ik alleen maar eerbied. Daarom betreur ik het dat hij nu gebruikt wordt als een pion op het schaakbord van de Vatikaanse politiek tegen Polen. (Zie Trouw, 9-10-1982).
Het is typerend voor de christelijke politiek, dat de officiële christelijke partij, het CDA, zich wel al heeft afgegrendeld tegen links, maar aan een grensafbakening naar rechts nog niet eens toe is.
W. Brakman, Een weekend in Oostende. Ik heb lovende besprekingen over dit boek gelezen en ik denk wel dat het goed zal zijn, maar ik kan zelf de juiste verhouding ertoe niet vinden. Liever dan er mij kritisch over uit te laten ga ik bij mijzelf te rade, waarom het juist perspectief op deze roman, de eerste die ik van Brakman heb gelezen, mij ontgaat, maar ik ben er nog niet achter.
O.V. de L. Milosz was een dichter uit het begin van deze eeuw. Hij was uit Lithauen afkomstig, van oude adel, maar heeft het grootste deel van zijn leven in Frankrijk doorgebracht en zijn literaire werk is in het Frans geschreven. Hij is altijd een betrekkelijk onbekende figuur gebleven, maar er bestaat een ‘gemeente’ om hem heen en ter gelegenheid van het feit dat het in 1977 een eeuw geleden was, dat hij werd geboren is er vrij veel publiciteit rondom hem tot stand gekomen. Hij was voor mij een naam die mij interesseerde en waarvan ik mij wat voorstelde, maar mijn kennis beperkte zich tot een klein aantal gedichten.
In de loop van 1977 wijdde Wim Hermans een van zijn Bijkaartbrieven uit Parijs aan de poëzie van Milosz en hij bleek daarover enthousiast te zijn. De Librairie des Belles Lettres in de Rue Bellechasse (of moet ik Bijkaart navolgen en spreken over de Schonejachtstraat?) ligt tussen de Boulevard St. Germain en de Seine. Het bleek een zaakje te zijn zo groot als een kleine huiskamer en tot overlopens toe