‘U werkt nog met páárden. U heeft géén koeltank. Dat moet vlug veranderen. U zult moeten investeren, anders valt u uit de boot’.
De taal van de bankman stond Inne in het geheel niet aan. Dat merkte ik, omdat Inne op zijn hoofd begon te krabben.
De man van de bank pakte nu uit zijn koffertje een pakje sigaretten en stak er nerveus een op. Ook hij verzuimde te presenteren. ‘U kunt toch niet doorgaan met páárden. Dat is volstrekt uit de tijd, dat is achterhaald’; de man deed nog een schepje bovenop Inne's ongenoegen.
‘Ik pieker er niet over om machines te kopen, man. Ik zou niet weten hoe ik er mee moet omgaan. En ik hou niet van stank en het lawaai van de motoren’.
‘Er bestaan cursussen: hoe bedien ik een tractor’.
‘Als ik het niet red met mijn paarden, bel ik Hessel van het loonbedrijf’.
‘Dat is dúúr. Als u alles zélf hebt komt u met de jaren goedkoper uit. En daarom kunt u beter snel bij ons lenen’. Het was een moment stil.
Inne doofde zijn half opgerookte sigaar en zei gedempt: ‘Je kunt wel je zegje doen, maar je praatjes staan me niet aan. En je steekt de gek met me... om me directeur te noemen. Het gaat níét door. Ik wil jullie hier niet meer over de vloer hebben. Goeiendag’.
De bankman zei pissig, terwijl hij zijn papieren bij elkaar graaide: ‘We zullen wel zien wie hier aan het kortste eind trekt. Er zijn meer boeren met hangende pootjes bij ons gekomen. Ik kan u de namen noemen’.
‘Uit de school klappen ook nog! Vort!’ zei Inne vol minachting.
De man haastte zich te verdwijnen en Inne pakte de fles Beerenburg. We dronken samen een paar glaasjes.
Inne kreeg weer wat schik en zong een oud schoolliedje. Toen zei ik plotseling overmoedig: ‘Beloof me dat je het oude paard niet meer zo afbeult, Inne. Ze is astmatisch. De dokter moet er bij’.
‘Als Pokkie niet werkt, gaat ze dood. Net als ik’. zei Inne. ‘En hou er nou over op. Ik heb m'n portie vandaag wel gehad!’.
Toen ik terugliep naar mijn huis keek ik nog even naar Pokkie. Ze kwam op me toelopen en drukte zacht haar neus tegen mijn hand. Ik kon haar bij de kop pakken en tegen me aandrukken, Pokkie liet alles toe. Ik klopte haar op de flanken en merkte dat ze het prettig vond. Ik keek naar haar bedroefde zwarte ogen, liefkoosde haar keer op keer en liet haar aan mijn handen sabbelen.
Een maand verstreek. Pokkie begon te sukkelen en Inne liet steeds vaker iemand van het loonbedrijf komen. Als Pokkie een paar dagen niet hoefde te werken, hijgde en piepte ze minder en maakte ze zelfs een drafje langs het stek.
De hondsdagen, de heetste tijd van het jaar, braken aan. Het was drukkend zomerweer en Pokkie had het moeilijk. Ze stond meestal vlak bij mijn huis in de buurt van de oude pereboom, die nog wat schaduw gaf. Ze at nauwelijks en stond roerloos, in zichzelf gekeerd. Ik zette iedere dag een verse teil drinkwater voor haar klaar, offreerde haar paardebrokken, kortom ik probeerde het haar naar de zin te maken.
Ik vroeg Inne om de vee-arts er bij te halen en beloofde de helft van de kosten voor mijn rekening te zullen nemen. We gingen samen naar het paard kijken.
Inne begon tegen Pokkie te schreeuwen, alsof ze doof was. ‘Je laat me niet in de steek, doerak die je bent. Is het afgelopen of niet met je gedonderjaag? Ik heb het ook warm, de buurman heeft het ook warm, we hebben het allemaal warm’.
Maar Pokkie had het niet alleen warm, ze hijgde meer dan ooit en er kwam een vreemd, piepend geluid uit haar borstkas. Ze keek bedroefder dan ooit.
De dokter kwam, liep met Inne het land in en luisterde naar Pokkie's hart; zijn gezicht stond ernstig.
‘Doe haar maar weg voor de dood, Inne’, zei hij. ‘Dan krijg je er nog een grijpstuiver voor. Ze mag absoluut niet meer werken. Dan kan ze zomaar neervallen’.
Inne liep achter de dokter terug naar de boerderij. Af en toe keek hij om.
Ik had het gesprek aangehoord en voelde me ellendig. Ik aaide Pokkie over de kop en prevelde lieve woordjes, die je in het geheim tegen kinderen fluistert als ze nog niet goed begrijpen wat jè zegt.
Ik ververste het water, dat onder de pereboom stond, maar Pokkie dronk niet. Ze bleef met haar kop boven de teil hangen, alsof ze zichzelf in de waterspiegel bekeek. Horden vliegen plaagden haar en ze sloeg ze niet weg met haar staart. Ik joeg de vliegen weg, plukte ze van haar lijf. Ik kroop onder haar door om horzels van haar zachte buik te verwijderen. Ze liet me stil begaan, keek aandoenlijk naar me, terwijl ze piepend ademhaalde. Ik kocht een bus Veerust, vergif om paarde- en koeievliegen te verdrijven, maar hoe ik ook spoot, de vliegen bleven komen.
Toen brak er op een dag hevig onweer los. Pokkie en ik stonden samen wel een uur lang stil in het land, terwijl het om ons heen donderde en bliksemde. Het leek alsof ze wat opknapte van de regen, die verkoeling bracht. De volgende hondsdag was het echter weer even smerig warm als tevoren.
Voor het eerst zag ik nu een koppel kraaien