Hij is van papier
Sabine Vess
Sinds gisteren ben ik er zeker van. Beslist. Het is monstrueus en potsierlijk tegelijk. Ik durf het niet te zeggen. Toch weet ik dat het zo is. Ik moet even m'n hoofd schudden en m'n lippen op elkaar persen... zo. M'n kin duw ik daarbij naar voren... zo. - Zeker, ik weet dat het zo is, maar ik wil het niet weten, ik doe tenminste alsof ik het niet wist... alsof het ongeloofwaardig is, alsof ik het niet zo wilde...
Hij is van papier. Wie? Hij. - Hoe ik erachter kwam? Tja, ik had altijd al een licht vermoeden, dat wil zeggen, er was altijd al iets... Maar sinds gisteren ben ik er zeker van. Ik heb hem getekend, en op mijn vel papier verscheen een man die gewoon kan oprollen, verkreukelen - de tekening heb ik bewaard - met opgeplakte lippen en papier-machéhanden. - Waar hij werkt? Op kantoor.
Toen ik een paar weken geleden met hem door de Kalverstraat liep overkwam het me ineens. Ik pakte hem bij z'n arm en ik voelde papier. Omdat ik het papier niet wilde verkreukelen - zijn pak -, dat ziet er zo slordig uit, deed ik alleen maar alsof ik hem vasthield. Alleen maar het gebaar. De mensen zouden het niet begrepen hebben als ik mijn hand gillend had teruggetrokken. Ook hij merkte er niets van, vrolijk fluitend liep hij daar. Een beetje stijfjes, dat wel. Ik drukte heel zachtjes tegen zijn mouw - tenminste, ik deed alsof. Hij was ontzettend licht. Zijn hele arm fladderde naar voren.
Plotseling overviel me het vurige verlangen hem helemaal te verfrommelen, te verkreukelen of te verscheuren... Ik dacht erover na wat je met papiermensen allemaal kunt doen. Kleuren. Verscheuren. Je gat er mee afvegen. Boven een asbak verbranden, net als een liefdesbrief die geen waarde meer heeft. Versnipperen, in de plee gooien, doortrekken. Je kunt er vis mee inpakken... Er zijn honderden mogelijkheden. Maar verfrommelen is mooi. Alle rimpels en plooien inbegrepen. En altijd als ze zich gingen opblazen zou je ze weer kunnen verfrommelen.
Maar ik dwaal af. Daar liep hij, naast mij... Niets bijzonders, gewoon - zijn handen op zijn rug. Ik wreef in mijn ogen. Ik liep eventjes wat sneller, maar een half pasje, en keek hem aan. - Is er iets? vroeg hij. - Nee, zei ik. N-nee.
Op de terugweg gebeurde er nog iets. Dat het toen niet in me opkwam... Ik zag iets en gaf hem een zet. Zoals je dat doet, met je hand, dat wil zeggen met je vingertoppen op het schouderblad. Hij vloog vooruit, een beetje schuin van me weg, hij had gewoon geen gewicht om weerstand te bieden. - Als hij nu maar niet doelloos in het rond gaat fladderen, dacht ik. - Was ik toch haast over m'n eigen voeten gestruikeld, zei hij.
Ik vergat het allemaal weer. De volgende ochtend stonden we in de keuken. Hij met zijn rug naar het raam toe. Ik moest langs hem heen en raakte hem eventjes aan. Weer verloor hij zijn evenwicht. Was de buitenmuur er op dat moment niet geweest, dan zou hij achterover de diepte in zijn gestort. Op de grond zou er een vel papier liggen. Een beetje vergeeld, ja. Met een opgeplakte mond.
Ik vergat het allemaal. Er gebeurde niets bijzonders. Hij zag er uit als altijd. En de kinderen zeiden ook niets. Ik moest me vergist hebben.
Maar toch. Als hij me zoent laat het beeld van de opgeplakte lippen me niet helemaal los. Zijn zoenen zijn zo plat. Ja. En als zijn lippen nu loslaten als hij me zoent? - Dat is nog nooit gebeurd. Maar elke keer als hij op me afkomt moet ik tegen mezelf zeggen: Het is niet zo. Hij is normaal, heus. - Maar ik zie al de wond op zijn mond en voel hoe het papier op mijn lippen blijft kleven... En ik krijg zijn lippen niet meer van mijn mond af...
En sinds gisteren weet ik het zeker. Midden in de nacht word ik wakker. Drijfnat van het zweet word ik wakker. Dan ga ik rechtop zitten. Ik draai het licht aan. En kijk naar hem. Als een marmotje ligt hij opgerold in zijn bed. Naast me. Ik zie alleen maar zijn gezicht. - Je vergist je, zeg ik tegen mezelf. En dan zie ik zijn handen. - Jasses, gaat het door me heen, hoe kan je met die handen ook maar iets aanraken. - En ik zie in mijn verbeelding de nog vochtige papier-machébrij onder zijn huid. En dan zie ik de scheurtjes. Scheurtjes in zijn huid. Net als slecht geschilderd linnen. Grijze nog vochtige papier-machémassa perst zich uit de scheurtjes. - Ik moet het weten. - Ik buig me voorover naar zijn handen, pulk met mijn nagels aan de scheurtjes tussen zijn vingers... Ik moet het weten. Ineens draait hij zich om, opent zijn ogen. - Is er iets? vraagt hij slaapdronken. - Ik heb alleen maar je handen bekeken, pers ik er-