niet briljant zijn en de studie bovendien steeds duurder wordt, ziet het er niet naar uit dat aan deze daling snel een eind komt.
Fors, zeer fors bezuinigen dus, en dat vele jaren achtereen. Tot nu toe is de bezuiniging doorgevoerd door vacature-stops. Incidentele maatregelen, waarvan de meest funeste wel was dat de bibliotheken veel minder boeken mochten kopen, hebben weinig opgeleverd. Omdat de ruimte waarbinnen de universiteiten met hun begrotingen kunnen manoeuvreren heel klein is, zoals voor alle rijksdiensten met heel veel personeel in vaste dienst, is eigenlijk de enige manier waarop snel veel bezuinigd kan worden iemand die vertrekt niet te laten opvolgen. Er zijn dan ook oekases uitgevaardigd waarbij alle openvallende vacatures werden geblokkeerd. Mondjesmaat wordt dan toestemming verleend de opengevallen plaatsen weer op te vullen. Dat is natuurlijk een zeer grove methode. Er is wel getracht die wat te verfijnen, zoals de indeling in clusters van afdelingen met veel studenten en relatief weinig personeel, die gemakkelijker kunnen herbezetten, en clusters waarin relatief veel personeel werkt, die moeilijker toestemming tot deblokkering krijgen. Maar het blijft een grove methode om bezuinigingen zo lukraak op te leggen, namelijk alleen daar waar toevallig personeelsleden overlijden, met pensioen gaan of vertrekken, zeker waar het gaat on kleine eenheden waar statistische verwachtingen niet bestaan. Het is een tegendeel van een overdacht beleid; meer een paniekmaatregel dan iets anders.
Het is dan ook duidelijk dat de vacature-stop op den duur niet verantwoord is. Een functie te lang niet bezetten betekent immers dat die eigenlijk niet zo nodig is, een conclusie die overigens steeds minder snel getrokken wordt, want het is bijvoorbeeld bij hoogleraarsbenoemingen heel gewoon dat er twee jaar voorbij gaat voordat een opvolger is benoemd, trouwens om ook andere oorzaken dan bezuiniging. Maar op den duur moet er toch zoals het jargon nu luidt structureel bezuinigd worden. Er moeten onderdelen worden ingekrompen of geheel gesloten. Of er moet besloten worden andere, goedkopere vormen van onderwijs te geven, waardoor er voor het onderwijs minder personeel nodig is. Of het universitaire personeel dat nu meestal een onderwijs- zowel als een onderzoekstaak heeft, moet een kleiner gedeelte van zijn tijd aan onderzoek besteden. Hoogleraren zouden vervangen worden door medewerkers. Of wat dan ook. Vandaar dat nu allerwege aan de universiteiten plannen worden uitgewerkt, die de weidse namen dragen van profileringsnota's, structuurplannen, bestemmingsplannen, meestal gepresenteerd als ‘heus niet alleen maar ter wille van de bezuiniging’, maar in werkelijkheid evenzoveel pogingen om een manier te vinden waarop er aan de universiteiten op een verantwoorde manier kan worden ingekrompen.
Op zichzelf is dit een goede zaak. Het Nederlands hoger onderwijs is zeer duur, maar levert niet een beter produkt op dan soortgelijk onderwijs in het buitenland. Het heeft geen snellere levertijden: de Nederlandse studenten deden (althans tot aan de invoering van de twee-fasen) lang over hun studie en er vielen er veel af. Het universitaire onderzoek in ons land is weinig productief; veel universitaire medewerkers, en zelfs hoofdmedewerkers, komen niet eens aan een proefschrift toe, terwijl dat toch een eerste proeve van bekwaamheid zou moeten zijn, zonder dewelke niemand tot medewerker benoemd zou mogen worden. Er is lange tijd maar raak benoemd en de species der nieuwe vrijgestelden tiert aan de universiteiten naar mijn indruk het weligst. Allerlei schijndisciplines zijn als paddestoelen uit de grond gerezen en helaas niet zoals paddestoelen met het invallen van de winter weer verdwenen. Doordat de onderwijstaak van een medewerker automatisch was gekoppeld aan een onderzoekstaak betekende de toeneming van het aantal studenten de laatste tientallen jaren ook een evenredige groei van de onderzoekscapaciteit die in sommige afdelingen tot in het absurde groeide. Terwijl niemand mij wijs kan maken dat bijvoorbeeld honderd studenten Engels meer ook betekent dat plotseling meer onderzoek in de Engelse taal- en letterkunde verricht moet worden, onderwerpen die al over de gehele wereld door duizenden geleerden op voortreffelijke wijze worden bestudeerd. Overal zijn hoogleraarschappen verdubbeld, ja vervier- of vervijfvoudigd. In 1978 waren er aan de Universiteit van Amsterdam zes hoogleraren Nederlands, en aanvragen voor nog twee leerstoelen waren ingediend. Welnu, acht hoogleraren Nederlands ergens, lijkt mij, mild uitgedrukt, te veel; het heeft voor mijn gevoel zelfs iets komisch ook al gaat het om de moedertaal, en ook al wordt die niet over de hele wereld bestudeerd.
Als deze universitaire wildgroei wat zou worden teruggesneden zou dat geen wezenlijke schade voor het algemene peil van de universiteiten hoeven op te leveren. De vraag is echter of er ook op verantwoorde wijze teruggesneden kan worden. wanneer de universiteiten georganiseerd blijven zoals ze het nu zijn. Al sinds ongeveer twintig jaar zijn de universiteiten in Nederland, niet alleen de bijzondere maar ook de rijksuniversiteiten en -hogescholen, autonoom, wat wil zeggen dat niemand anders, ook minister en parlement niet, er veel over te zeggen heeft. Het rijk geeft, in algemene termen uitgedrukt, de universiteiten ieder jaar het nodige geld, en de universiteiten zien maar wat ze er mee doen. Natuurlijk moeten de universi-