| |
| |
| |
Twintig gedichten
Kees Ouwens
Robe
Ik trouwde met mij, en ik
negeerde de vermaningen want zij
waren het bloed van de wereld dat
opspatte tot tegen het hemelgewelf
en ik verwierp hun echtelijkheid en de prosodie van hun
spraak, ik ontdeed mij van elke angstvalligheid en
inklemming en vernietiging, en ik hulde mij in het gewaad
van de affirmatie en in dat van de absolute terzijdeschuiving
van de violentie tegen het lichaam dat mij was
toebedeeld, en ik kleedde mij volkomen met mij zelf want ik
kon niet anders zijn dan deze vormen die mij
voorstelden, en ik trok de robe aan van de gehele, mij omringende,
en mij beperkende, aanwezigheid van stof,
terwijl ik stond voor de spiegel van mijn lichaam en mijn
hand streelde de volmaakte uitstalling van mijn bouw op de zolder
van het huis dat ik bewoonde doordat men er mij neerplantte,
en ik kon niet anders zijn dan de herhaling van
mij zelf onder het gebinte van de jeugd van dit lichaam,
en ik kon niet anders zijn dan de volkomen vernietiging van dat waartoe
de vader mij voorbestemde in het glorieuze licht van de progressie
en in dat van de ontvouwing van een einddoel, ja, ik trouwde met
mij, want ik was volmaakt onwetend van de stoffelijkheid
en van de onontkoombaarheid van mijn keuze.
| |
| |
| |
Mineraliteit
Ik ontkleedde mijn lichaam
nadat ik mij op mijn weg haastte
en nadat ik mij had verwijderd van elkeen
die de escorte was van mijn jeugd
en nadat ik mij had afgezonderd van elkeen
die tot dit lichaam in ook ontklede staat na
kwam en ik vluchtte schijnbaar in mijn nabijheid
ik vluchtte schijnbaar in een omgeving van mij
overweldigende en mij overtreffende pracht en ik
trachtte mijn ontkleedheid te willen
en ik trachtte niets anders te zijn dan de schors
en de humus en de mineraliteit van
deze ontkleedheid in een omgeving die als mijn
jeugd was en die in feite deze jeugd was en
die niet anders kon zijn dan tevergeefs dan door niet meer
| |
Ster
Ik treur niet om droomverlorenheid
Ik weet wat ik deed als ik deze had
Natuur die met mij zich afveegde.
Door wie zich met mij afveegde ik
begraaf mijn gezicht in deze
aanblik, ik wil niet weten die, wie met mij
Ik treur niet om droomverlorenheid
want ik treur om droomverlorenheid
want ik kan niet anders treuren dan om
| |
| |
| |
Aanblik
Ik ben de betovering van het aanblikbewustzijn
Tot godwordens toe was ik mij opgeheven deinende
Ik nam een weg, landschappelijkheidsontmanteling alom
Kon ik geen blik meer kwijt dan aan die in extremis
Ik ben de betovering van het aanblikbewustzijn
Ja, tot kapotwordens toe was ik mij, mijn volmaakte
jongelingschap, mijn afwending van deze te vergeten
Niet ben ik dan als de betovering van het aanblikbewustzijn
want niets was ik dan als deze oogafsterving
want niet weende ik dan om deze droefenis
want niets vond ik dan om in deze droefenis niet anders
aanblik te bieden, want niets was ik dan een zekere onttuigdheid
| |
Manufactuur
en ik wist hoe mijn hoofd reikte naar mijn hand
en hoe mijn hand dit hoofd al tegemoet ging
terwijl dit hoofd op mijn hand toesnelde
terwijl mijn hand de armen al uitstrekte
en mijn hoofd op mijn hand toeijlde
en zij tot elkander naderden
| |
| |
| |
Grond
terwijl ik mijn lichaam aanwendde tot
Ik meende mij te hebben opgetrokken
uit een aanblik van ontruiming en uit een woord van
ontworteling en uit een geur van onbestemdheid
Ik kon mij niet een maand te binnen brengen
noch een bij benadering of een nader
Maar wel de aanblik van ontwelling en uitbotting
terwijl ik parelde om wat ik zag
| |
Magma
Ik wist God mijn voorspraak
mijn gelaat de tronie van de kleingelovige
mijn smoel de landschappelijkheid van Zijn schepping
mijn prevelement het choraal van mijn
maar tijd is als zoelte in vooravondlijke stond
seconde tikt als insect tegen glas
minuut sijpelt uit materie
| |
| |
| |
Parallellen
Ik hield uitverkoop van mijn volume
mijn manlijkheid was een goedkope aanbieding
ik zag daar een volksvrouw die mij riep in
het marktgewoeld mijn negotie van de hand te
doen, om haar te volgen mij te onthechten aan het
bezit van mijn lichaam, aan het deposito van mijn toekomst
en aan de rente voor na doods tijd
haar volksheid leerde mij zeden
mijn mores wette zich aan haar platheid
mijn smaak voegde zich naar haar vormrijkdom
en mijn bek vrat haar gewonnen kost
mijn spraak was de explicateur van mijn herkomst
mijn tong beletterde de homilie van mijn aankomst
mijn mond vervatte de schriftuur die mij
gedrieën weg te sterven was mijn bestemming
Ik begon als Man op de landweg van de gedachtenvoortschrijding
parallellen troffen samen
| |
| |
| |
Surséance
Ik droeg zichtbaarheid af aan de ontvanger van mijn aanblik
Ik kon mij een ongeteld aantal keren uitgeven
Ik potte mijn lichaam op in verfoelied glas
Ik verzocht ontheffing van de zichtbaarheid
Ik zond een smeekschrift aan de ontvanger van mijn openbaarheid
Ik ontving een aanmaning tot vertoon van vorm en tot afdracht van
Ik sloot de winkel van het detail en vereffende en gros
Ik overlaadde mijn lichaam met verwijten en vroeg surséance van
Ik was de curator van mijn aanblik en stond terecht voor mij
Dan repte ik mij, maar slechts
| |
| |
| |
Arbeidsslag
Ik had een band met mijn rug
de wereld was een projectie van mijn keerzijde
verleden het graf van heugenis
grond strekt tot horizontaliteit
Ik had een band met mijn rug
mijn borst was de missie van geheimenis
en het getuigenis van openbaarheid
zee de herinnering aan afvaart
een kim beletsel voor het zicht
ruimte de mimicry van leegte
Ik had een band met mijn rug
met de orthodoxie van de platheid
en met het zand van de verleden tijd:
vingers vormden een tijdschaal
kwantiteit zonder tal drie maal een kleine hoop
blond en blauw bood er de aanblik
Ik had een band met mijn rug
connectie comprimeert duur
Ik had een band met mijn rug
de wereld was viesheid en verlaten
het zicht belijdt de ziekte van de aanblik
| |
| |
| |
Vendel
Ik was symbool van nationaliteit
mijn stem was de aura van het stilzwijgen
en mijn spraak de nimbus van verstomming
de wereld was teruggedrongen tot de bewaarplaats van mijn volume
en tot de contour van mijn lichaam
er was geen vorm dan die werd verbeeld door mijn bouw
en geen massa dan die werd gemeten aan mijn traagheid
Ik was het vendel van mannelijke voortschrijding
en het weerkorps van mijn gestalte
van mijn postuur was de tucht het gedachtengoed
de idee van ordening was mijn ontwaken
Ik was volkomen eigen aan mijn volksaard
er kon geen wens zijn dan terug te gaan naar wat niet weerkwam
| |
Offerte
Ik beken, ik heb niet geleefd
mijn toekomst behelst een onnoemelijke reikwijdte
iedere horizon demarqueert haar successievelijkheid
de blik is imperialistisch en verovert het gezichtsveld
zon laat niet af, erkent geen zonering
mij ademt verwachting in, uit het epos van mijn heugenis
kledij is de volkomen toedracht van mijn lichaam
kapsel amendeert de wet van beslotenis
mijn presentatie is offerte
| |
| |
| |
Derivaat
Ik was de zin van mijn leven
anders was mijn leven zinloos
Zo zocht ik aansluiting bij de godheid
mijn bouw was zijn toedracht
mijn aanblik zijn lotgeval
Ik was de offerte van zijn personaliteit
de besomming van zijn verzuim
en de ontstentenis van zijn bestemming
Mijn hart was uw bevrachting
en mijn volume uw tonnage
U koos de zee van verloren
richtte de steven van verwachting
en zette koers naar het rif van mijn midden
Er was geen godheid dan die van de banaliteit
en geen matroos dan die van zijn platheid
slechts schijt de meeuw het derivaat van zijn woord
en gaat zijn sprakeloosheid onder
er is geen wonder in zijn aanschijn
en geen nabijheid in zijn bijzijn
| |
| |
| |
Exil
want ik bemoederde het woord
verschoonde het leesteken
en trainde het woord zindelijk
Hun zichtbaarheid was violentie
hun aanblik decimeerde mijn verte
hun schriftuur beletterde mijn verstomming
en hun lectuur belas mij de school
Hun beroerten waren de spelfout van hun vernoeming
hun furie doorbrak de linie van
van mijn exil was hun alfabet de
| |
Ochtendzon
Ik was ten prooi aan mij zelf
Ik weigerde om mij heen te zien
verder dan het aanrecht dat mijn gewicht droeg
Ik verlangde mijn hoofd te doen uitlekken boven
Plaatsten mijn handen zich in mijn nek
wrongen zij deze uit als een dweil
Ochtendzon viel door het keukenraam
Waarom ben ik niet mij zelf gebleven
Wie ben ik geweest fluisterde ik
Waarom ben ik niet mij zelf gebleven
Wie ben ik geweest fluisterde ik
| |
| |
| |
Westelijk
Ik kleedde mij om uit te gaan naar mijn grond
Ik deed een stap bij mij vandaan om mijn lichaam mij te
en ik keek over mijn schouder om te zien of het mij aankleefde of
dat het tot zich inkeerde en mij
liet gaan zonder mij zelf
Ik was nog boven in mijn slaapvertrek en ik kleedde mij daar
maar ik was gekleed en ik kleedde mij niet
daar waar mijn gelaat en mijn handen naakt bleven
En ik betastte mijn kapsel tot moe wordens toe en tot mijn
armen dit niet meer konden opbrengen en tot mijn
schouders deze armen niet meer konden dragen
En steeds was ik staande bezig met mij zelf in het westelijk
binnen vallend licht nadat ik at
Want eerst nadat ik at kon ik mij geheel toewijden aan mij
zelf om uit te gaan naar mijn grond
En ik kleedde mij volkomen met ook het geringste deel van
En ik veronderstelde mij terstond en volkomen uit te gaan naar
Maar ik merkte hoe een drang in mij opkroop naar de mate
waarin zich mijn lichaam voordeed als deze grond
en naar de mate waarin deze grond niet kon worden
bereikt dan in het westelijk binnenvallend licht dat op
en ik veronderstelde mij niets dan dat ik mij kleedde en
niets dan dat dit geen einde
| |
| |
| |
Afreis
Ik zag een man zich van de daad ontdoen
juist stapte ik in mijn kleding met mijn lichaam
maar naast mijn pad was een struik, deze
passeerde ik zonder hem voorbij te gaan
ik betastte zijn bloesemtak en zijn bladnerf
en ontblootte zijn wortels
maar mijn broek rukte aan mij, mijn blouse
fluisterde mij in en mijn jas bewoog mij
mijn ogen draaiden zo vreemd weg en mijn voet
distantieerde mij, ik veegde mijn speeksel af en
reinigde mijn haar van smet, ik ontblootte mijn
lichaam en ontdeed mij van mij
ik wist mij alleen buiten bebouwing, er
ratelde geen kar, mijn afreis uit de moderne
tijd ontging mij, mijn aankomst bleef onbestemd
ik kon niet licht zien, bagage bleef achter noch
pakte ik uit, ik kwam onderdak noch
welfde boven mij, ik ademde noch verstikte
ik was mij zelf, noch was ik dit niet, in mijn hart
wist ik niets, noch moest ik een feit onder ogen zien
ik was op een plaats, noch was ik elders
ik dacht om mij heen te zien en zag mij dit denken
ik waande mij gekleed te gaan maar mijn naaktheid
was retorisch, ik ontbeerde, noch verzadigde ik mij
ik was alleen, noch onder anderen, en ik genoot deze
| |
| |
| |
Detentie
Ik was de hystericus van mijn lichaam en
de verbloeming van mijn kwaal
de inferioriteit van mijn jeugd en
de schenner van mijn bloei
Grootscheeps waren de luchten en
onuitputtelijk hun passage
Ik sloeg mijn ogen op maar de gedachte
beklemde mij dat ik hen niet neersloeg
dat ik onwillekeurig gebaarde
de gevangene was van mijn detentie
de arrestant van mijn bewaring en
de cipier van mijn afzondering
Ik herinnerde mij de dag van mijn uittocht uit huis;
dat ik getuigde van mijn gestalte
dat ik beraamde mij te kleden;
dat ik onherstelbaar mijn schoeisel was en
onoverkomelijk mijn aanblik
| |
| |
| |
Apostaat
de zelfkant van beslotenis
de onderwereld van verheimelijking
Zijn kruis was de aanfluiting van mijn schoot
de begijn van mijn hof en de
Ik was de betekening van Zijn exploot
de curator van Zijn bankroet
de desolaatheid van Zijn boedel
en de surséance van Zijn betaling
Ik was het kruis van Zijn rechtstandigheid
de inbreuk op Zijn thorax
het excreet voor Zijn dorst en
Zijn promotie tot de hoogste staat
Ik was de apostaat van mijn dogma
de ruchtbaarheid van mijn hart
de droefenis van de moeder
en de weduwe van Zijn jeugd
| |
| |
| |
Obductie
Ik worstelde de zichtbaarheid door als
de analfabeet de cultuur met het schrift
als de sterveling de eindigheid
als de gestorvene het onuitsprekelijke
Ik keerde natuur de rug toe van het idioom
strafte het landschap af met staar
Zuiverheid was een smet op mijn reinheid
haar woord de scheldnaam voor mijn hygiëne
en haar praktijk de smaad van mijn bediening
Zo keek ik terug op mijn verleden wenend
was ik de chroniqueur van mijn lichaam
de boekhouder van mijn tijdverlies
en de lettré van mijn angstvalligheid
Ik was de uitvoerende macht van mijn beslotenis
de lijkschouwer van mijn leeftijd
en de aanzegger van mijn overschot
Ik was de ingezetene van een tijdsbestek
en de onderdaan van mijn duur
mijn lichaam was inwonend bij de negorij van
en afgelegd in de vereniging van woningbouw
gesticht in haar koningsgraf van onderstand
geïntroniseerd als haar mummie van vergeefsheid
|
|