een hartstilstand zal bezorgen.
‘Een haartaanvarkt?’, vraag ik, maar het ophalen van oude woordgrapjes helpt niet, de onweersachtige atmosfeer wil zich nu eenmaal in onze verhouding dringen, we speuren naar kleine gebaren die de lading van onze spanning in ruzie kan omzetten.
Ik bijt op de binnenkant van mijn wangen tot het pijn doet en kijk hem zo sullig mogelijk aan, hij veegt zenuwachtig de onweersbeestjes van zijn manchetten. Een oranje vlinder met een donkere tekening op de vleugels strijkt op het tafelkleed neer. Omdat ik de enige vrouw ben die hem niet in de steek heeft gelaten, zal ik vandaag proberen me van mijn betere zijde te laten zien.
Ze heeft geen broek met galgen aan, zij draagt rokken die in vliesdunne lagen over elkaar heen hangen, en die naar haar middel toe korter vallen, de taille is gesmokt, evenals het voorpand erboven. De huid heeft nog steeds de kleur van ‘kinderkoffie’, ze heeft dik zwart, onverslijtbaar haar, waarin een goudkleurige beugel glanst, alsof zij een kroontje draagt.
‘Welkom, welkom’, herhaalt mijn vader. Hij pakt er stoelen bij. ‘Welkom, welkom’.
Ik word er verlegen van, Mady schenkt als gewoonlijk nergens bijzondere aandacht aan, raakt nooit uit haar evenwicht.
Ze geeft me een hand op een manier dat het onbeleefd zou lijken hem niet te kussen.
‘Dus toch geslaagd’, zegt ze. Met haar tengere botten-stelsel neemt ze de hele tuin in beslag!
Ze stelt ons voor aan de nieuwe vriend, wiens gezicht geteisterd wordt door een dunne snor, die zijn gezicht in twee helften uiteen laat vallen.
Ik voel me kinderachtig worden, neem een sigaret uit het pakje dat hij me voorhoudt en blaas de rook in hun gezichten.
Het onweer wil niet over de rivier drijven, de zwaluwen vliegen laag op jacht naar insecten. De blauw-gele lucht lijdt aan kneuzingen en bloeduitstortingen, Mady slaat zonder succes naar een vlieg, die te dichtbij komt.
‘Weet je nog dat je tijdens een wandeling een vlieg inslikte, die op een dooie vogel had gezeten?’
Ze trekt een vies gezicht.
‘Hij had je kunnen besmetten’.
Ze stoot me aan en legt een pakje in mijn handen; ik zie mezelf naar mijn vader kijken en hoor mijn stem zeggen: ‘Wat lief, dat had je niet hoeven doen!’
Van alle kanten voel ik me ingesloten; ‘gewoon opstaan, weg lopen en je longen vol laten lopen’, denk ik.
De bloemen van de bruidssluier wuiven in de wind, de bladeren van de kastanjeboom bewegen zachtjes. Ik probeer me nonchalant uit te rekken, maar juist door die beweging worden mijn tranen naar buiten gedrukt; door mijn beslagen netvliezen kan ik geen pest meer zien.
‘Klaartje’ hoor ik en met haar dunne vingers trekt ze me mee dieper de tuin in, haar speurende blikken wil ik liever niet zien en ik zeg:
‘Nog steeds hetzelfde rotkind hè met ogen op zware siroop’.
‘Vind je het rot dat ik gekomen ben?’
Beschaamd kijk ik naar het zwarte haar, waarvan er enkele door de wind worden opgeblazen, even losraken uit de glanzende massa, die door het kroontje achterover gedwongen wordt.
‘Nee, fijn juist’.
Op de bank ontdoen we het boek van het lintje en het papier, ze zegt dat ik het vast nog niet ken. Op de eerste bladzijde heeft ze iets in haar onleesbaar handschrift geschreven. ‘Help yourself to happiness by Maxie C. Maultsby, Jr, M.D.’, lees ik op het titelblad.
We zitten onrustig te schuiven, vinden het allebei warm en benauwd, constateren dat ik me niet aangesteld heb en we lachen om mijn opmerking: ‘Klaartje zoekt het geluk’.
De regendruppels ratelen op het hellende glazen dak van de serre, mijn vader schenkt de glazen vol wijn en giet er wat bij als een glas nog niet half is leeg gedronken.
Haar vriend is beleefd, als hij hoest of zijn neus moet snuiten, wendt hij zijn gezicht af, hij lijkt me makkelijk in de omgang.
Mady studeert net als hij medicijnen, ze weten dus alles af van huidcellen, schilfers en wonden. Ze bekijkt me en zet haar glas neer.
‘Geen litteken meer te zien, alles is mooi dicht getrokken, alleen jammer van je voorhoofd, zeg!’
Haar vriend die op de hoogte lijkt, meent dat ‘automutilatie het meest voorkomt bij onvolwassen mensen en pubers om aandacht te trekken’, hij zegt dat in ernstige gevallen patiënten hele lichaamsdelen afsnijden, zoals Van Gogh...
‘Maar Klaar ziet er goed uit’, besluit hij gul.
‘Had je haar vroeger moeten zien, ze krabde alles open. Mams heeft haar washandjes om de handen moeten binden om het tegen te gaan. Je zag er uit als een ondermaats boksertje!’
‘Dat was symptoombestrijding, nu ben ik in psychoanalyse’, zeg ik stoer en ik kijk naar de zeiloren van de vriend die natuurlijk wijd open staan, ik zie ze trillen.
‘Door die badstoffen bokshandschoentjes kon ik mijn speelgoed niet meer beetpakken; op zolder mocht ik niet meer komen, ze zei dat die schilder van de Dillenburg alles zag wat ik deed, dat hij helderziend was, ze was nog te lui om te roepen, blies op die fluit als we binnen moesten komen, ik ben een keer met washandjes en al uit de ringen op zolder gedonderd’, zeg ik zonder te pauzeren.