| |
| |
| |
In de schaduw van Rubashov (2)
Over continuïteit in het literaire en wetenschappelijke werk van A. Koestler
Jan J.M. van Dijk
There is no political solution
To our troubled evolution
Have no faith in constitution
There is no bloody revolution.
Uit: Spirits in the Material World, album The Ghost in the Machine, The Police, 1981, A en M records.
| |
Een chemische reactie als geen ander
Het wetenschappelijk werk van Koestler is moeilijk te plaatsen. Op het eerste gezicht lijkt het te behoren tot het populair-wetenschappelijke genre. Het kennisgebied dat door Koestler zou worden gepopulariseerd is echter niet gemakkelijk aan te geven. Voorzover hij iets populariseert, zijn het in hoofdzaak zijn eigen ideeën. Populair is zijn wetenschappelijke oeuvre bovendien noch naar inhoud, noch naar effect. Alleen al door de kolossale omvang is het lezen ervan een nogal elitaire aangelegenheid. Een reguliere bijdrage aan een bepaalde tak van wetenschap is zijn werk al evenmin. Op een enkele publicatie in het vakblad Psychometrica na - voor de gelegenheid in een afgrijselijk taaleigen geschreven - berust zijn werk niet op proefondervindelijk onderzoek. Anderzijds is het ook geen aanzet tot de theorievorming op een specifiek kennisgebied. Het meest kenmerkende voor Koestlers werk is het multi-disciplinaire karakter. Hierin is het nauw verwant aan het werk van de aanhangers van de zogenaamde algemene systemenleer. Deze wetenschappelijke beweging probeert aan te tonen dat ordeningsprincipes die op het ene vakgebied zijn ontdekt vaak tevens kunnen worden toegepast op andere gebieden van onderzoek. Het is een poging om bij de theorievorming het vakidiotisme te doorbreken. Van oudsher vervult de wiskunde deze rol. Niet alle ordeningsprincipes laten zich echter gemakkelijk in wiskundige formules uitdrukken.
Een van de gangmakers van de algemene systeemleer is de Duits-Amerikaanse bioloog L. van Bertalanffy geweest. Deze heeft in zijn boek Das Biologische Weltbild uit 1956 de these ontwikkeld dat in de verschijningsvormen van de levende natuur een bepaald systeem aanwezig is dat niet kan worden herleid tot de gewone natuurwetten. Een mens, en trouwens ook een zee-egel en elk ander organisme, zou géén chemische reactie zijn als een andere.
Waarin deze reactie structureel van de andere verschilt, heeft Von Bertalanffy in zijn boek voor een wat groter publiek gepoogd uiteen te zetten. Koestler heeft samen met hem in 1964 een symposium georganiseerd met als titel Beyond Reductionism (The Alpbach Symposium, 1969).
De strekking van dit symposium was dat de vitalisten van weleer terecht hebben geconstateerd dat de levende natuur niet met de gangbare natuurkunde kan worden verklaard. Hieraan zouden zij echter ten onrechte de conclusie hebben verbonden dat biologische verschijnselen niet met wetenschappelijke methoden onderzoekbaar zijn.
Koestlers eigen publicaties kunnen worden getypeerd als een op Von Bertalanffy geïnspireerde proeve in de algemene systeemleer. In Koestlers boeken wordt Das Biologische Weltbild gemoderniseerd (bijv. wat betreft de cybernetica en de biochemie) en verder uitgewerkt (vooral in de richting van de psychologie). Omdat Koestler zelf niet uit één specifieke vakdiscipline voortkomt, is hij wellicht de meest authentieke vertegenwoordiger van de algemene systeemleer. Omdat hij uit gewoonte en economische noodzaak geen vakjargon gebruikt, is hij in ieder geval de meest toegankelijke auteur van deze tak van wetenschapsbeoefening.
Koestlers latere werk is niet alleen moeilijk te plaatsen maar nog moeilijker kort samen te vatten. De Act of Creation (1964) telt zevenhonderd pagina's en The Ghost in the Machine (1967) bijna vierhonderd. Het boek Janus (1978), het laatste deel van de trilogie heeft als ondertitel A summing up, maar bestaat desondanks uit tweehonderdvijftig bladzijden.
| |
| |
Achterin vindt de lezer een samenvattende beschouwing, die op haar beurt culmineert in een korte puntsgewijze ‘summary’. Deze laatste samenvatting-tot-in-de-derde-macht telt nog altijd tien pagina's. Binnen het kader van deze bespreking is dit nog steeds te veel zodat hieronder een samenvatting tot in de vierde macht zal worden gegeven. Om dit destillaat nog enige kleur te geven zal het worden gepresenteerd in de vorm van een allegorie.
| |
Het hiërarchisch-cybernetische systeem
De ordeningsprincipes van de levende natuur worden volgens Koestler (1967) gesymboliseerd door de boom, de kaars en de stuurman. De boom staat voor de hiërarchische ordening, de kaars voor het behoud van de eigen vorm bij een voortdurende uitwisseling van materialen met de omgeving en de stuurman voor het cybernetische vermogen op koers te blijven. Deze drie principes zouden in de organische en sociale werkelijkheid alom aanwezig zijn. Het sprekendste voorbeeld van een fenomeen dat deze systeemkenmerken vertoont, is het leger. Dit voorbeeld heeft een onaangename gevoelswaarde en is daarom wat ongelukkig. Aan de andere kant zal het geen toeval zijn dat juist dit voorbeeld zich opdringt bij een popularisatie van Koestlers ideeën. De universele organisatievorm van het moderne leger is beproefd in een strijd op leven of dood. In dit opzicht heeft deze organisatievorm dezelfde achtergronden als de produkten van de biologische strijd om het bestaan. Wanneer er universele ordeningsprincipes in de levende natuur bestaan, valt te verwachten dat deze zich ook in de militaire organisatie zullen manifesteren. Ordeningsprincipes die functioneel zijn bij biologische verschijnselen, zullen dit immers vaak ook zijn op het niveau van de sociale systemen.
De legerorganisatie geeft het volgende beeld te zien. De generale staf stippelt een globaal aanvalsplan uit op grond van de aan haar voorgelegde, sterk gefilterde informatie over de bewegingen van de tegenstander en de geografische omstandigheden. De staven van de verschillende legercorpsen krijgen elk tot opdracht een onderdeel van dit plan uit te werken. Zij doen dit op een manier die overeenkomt met hun specialistische taak. Bij de invulling hiervan in concreto gaan zij af op de nadere, taakspecifieke informatie waarover zij beschikken. Het plan wordt vervolgens op een soortgelijke wijze verder uitgewerkt op het niveau van de divisies e.d. Daarna gaat de concretisering verder op de uitvoerende niveaus van de compagnieën, peletons etc. De soldaten tenslotte krijgen concrete bevelen die zij aangepast aan de details van hun omiddellijke omgeving uitvoeren. Tot zover de boom.
Elk leger kent weliswaar hiërarchische bevelslijnen, maar de legeronderdelen hebben allen de vrijheid en het vermogen een opdracht naar bevind van zaken uit te voeren en om een buiten hun taak vallende opdracht te weigeren. Zij zijn hiertoe in staat ondanks hun voortdurend wisselende, personele bezetting. Elk modern leger zou dus met recht niet alleen de boom maar ook de stuurman en de vlam in zijn wapen kunnen voeren. De ziel van het leger is naast de discipline het eigen initiatief van de officieren en soldaten en een adequate werving en training van recruten.
In een legerorganisatie zijn de eenheden op elk niveau onderdelen van een eenheid op het naast hogere niveau, terwijl zij een geheel vormen ten opzichte van de ondergeschikte eenheden. Vanwege deze dubbelpositie stelt Koestler voor ze holons te nomen (een samenvoeging van de Griekse woorden voor geheel en deel). Een holon heeft enerzijds de neiging zich ten dienste te stellen van het grotere geheel (de integrerende tendentie) en anderzijds om op te komen voor de eigen zelfstandigheid (de assertieve tendentie).
Het holarchische schema veronderstelt geen totale ondergeschiktheid van de lagere holons. Een holon voert zijn deeltaak uit op bevel van hogerhand maar kan elke opdracht die buiten zijn taakgebied valt negeren. Elke holon bepaalt bovendien autonoom hoe hij zijn opdrachten, gegeven de situatie die hij in de omgeving op zijn eigen niveau aantreft, zal uitvoeren. Op het laagste niveau heeft ook de individuele soldaat nog een aantal opties. Bovendien is het motorische gedrag van de soldaat zelf een holon met een zekere beleidsmarge die niet door de soldaat maar door zijn autonome zenuwstelsel wordt beheerst. De absolute gedetermineerdheid van bovenaf bestaat slechts op het niveau van de dode materie. Alleen een bal kan, als je ertegen schopt, niet anders doen dan rollen.
In een holarchische organisatie wordt het gedrag van een holon echter evenmin volledig bepaald door de holons op een lager niveau. Het gedrag van een peloton kan niet worden herleid tot het individuele gedrag van de soldaten die er deel van uitmaken. Van het aanvalsplan van de generale staf hebben de soldaten geen flauwe notie.
Deze kritiek op het reductionisme betekent echter geen aanvaarding van een filosofie van de vrije wil. Het indeterminisme berust op kortzichtigheid. Voor een holon op niveau lijkt de volledige wilsvrijheid te beginnen op het naast hogere niveau. In de ogen van de soldaten doen hogere officieren wat ze willen. Achteraf terugkijkend op hun gedrag in een keuzesituatie hebben de meeste mensen het gevoel dat zij ergens op een hoog bewustzijnsplan een vrije keus
| |
| |
hebben gehad. Objectief bezien is de wilsvrijheid van de hogere holons echter slechts relatief. Weliswaar heeft de generale staf meer opties dan een officier of soldaat maar volledige wilsvrijheid bestaat er ook op dat niveau niet. De generale staf is gebonden aan de beperkte mogelijkheden van de legercorpsen, moet binnen de instructies van de regering blijven en dient rekening te houden met de bewegingen van de vijand. De regering weet zich op haar beurt gebonden aan het landsbelang en aan haar overige internationale betrekkingen. De absolute wilsvrijheid wijkt terug tot in het oneindige naar steeds hogere en meer omvattende bewustzijnsof organisatieniveaus.
Elke eenheid binnen een holarchische organisatie heeft een volledige vrijheid van handelen, mits hij de vaste taken waarvoor hij is bestemd loyaal uitvoert en rekening houdt met de beperkte mogelijkheden van zijn ondergeschikten. Elk holon kortom geniet een zekere mate van autonomie. Holons zijn autonoom in eigen kring.
| |
| |
Koestler heeft in zijn boeken proberen aan te tonen dat het holarchische model op de meest uiteenlopende terreinen van gedragswetenschappelijk onderzoek met vrucht kan worden toegepast. Veel van zijn exercities liggen op het terrein van de geheugen- en denkfuncties van de mens (tegenwoordig bekend als de cognitieve richting binnen de psychologie) en zijn rijkelijk technisch. Voor zijn vinnige en toentertijd (1960) geavanceerde kritiek op de leertheoretische benadering van Pavlov kan de legerorganisatie echter opnieuw model staan. De leerpsychologen beschouwen het gedrag van een dier of mens als een verzameling soldaten (nl. een keten van reflexen). Bij hun pogingen om gedragsveranderingen te bereiken, richten zij zich rechtstreeks tot de soldaten, die ze proberen om te kopen of bang te maken. Volgens de holarchische visie kunnen met deze aanpak op de korte termijn frappante resultaten worden geboekt. Wanneer echter de hogere niveaus buiten schot blijven, zal het succes van korte duur blijken te zijn. De muitende of vluchtende soldaten zullen door een nieuwe lichting worden vervangen en de vijand zal op een andere plaats opnieuw toeslaan. Drugsverslaafden die met behavior therapy van de heroïne zijn afgeholpen, beginnen niet zelden na enige tijd excessief te drinken. De oorzaken liggen op een hoger organisatieniveau binnen de persoonlijkheid van de verslaafde en moeten bij voorkeur daar verder aangepakt worden.
Koestlers holarchische opvatting heeft niet alleen een theoretische component maar brengt ook andere methoden van onderzoek met zich mee. Wie toegang wil krijgen tot de generale staf dient zich van andere middelen te bedienen dan degene die meent dat uitsluitend in de soldatenbarakken hoeft te worden rondgekeken om te kunnen begrijpen wat een leger gaat doen. Spioneren op hoog niveau vereist doorgaans een meer omzichtige en tijdrovende aanpak.
Koestlers andere stenen des aanstoots zijn sommige aspecten van de Freudiaanse dieptepsychologie. Zijn kritiek hierop is tweeërlei. Ten eerste vertoont het driftleven van mensen, net als van dieren, een veel complexere, holarchische organisatie dan de veronderstelde tweestrijd tussen het libido en de doodsdrift. Koestler, wiens psychologische ideeën de invloed van Adler verraden, beroept zich in dit verband op het hiërarchische schema van de Nederlandse ethologen Baerends en Tinbergen. Volgens dit schema kan de impuls om te vechten bijv. worden gezien als een holon van het dominantiestreven en het dominantiestreven als een holon van de levenswil (Van Dijk, 1977). Koestlers tweede kritiekpunt betreft de Freudiaanse neiging om de alles overheersende invloed van de lagere driften op het gedrag van sommige mensen niet te zien als een stoornis maar als een universeel, alles verklarend mechanisme. Vooral de Freudiaanse biografieën van kunstenaars waarin artistieke prestaties worden herleid tot emotionele problemen moeten het bij Koestler ontgelden. Toen Reve in één van zijn boeken schreef: ‘iedereen kan zijn lul uit zijn broek halen maar niemand kan schrijven als ik’, gaf hij een treffende verwoording van Koestlers anti-reductionistische kritiek op het freudianisme.
| |
Koestlers neovitalisme
Zeer veel aandacht heeft Koestler besteed aan de toepassing van het holarchische schema op biologische ontwikkelingsverschijnselen. Opnieuw zal de hulp van de krijgsmacht worden ingeroepen om de quintessens van de holarchische opvatting in deze te demonstreren. Een holarchische organisatie is afgestemd op het verrichten van bepaalde vaste taken in een min of meer constante omgeving. Een landleger kan op zee niet uit de voeten. Wanneer de omgeving zich drastisch wijzigt, komt een holarchische organisatie in grote moeilijkheden te verkeren. De commando's aan lagere holons om hun verschillende specialismen uit te voeren slaan nergens meer op. In een dergelijke stress-situatie breekt een vorm van anarchie uit, die Koestler kenschetst als een reculer pour mieux sauter. De meeste organisaties zullen de crisis niet te boven komen. Bij een enkele zullen echter twee lagere holons zich fuseren en de leiding overnemen met een geheel nieuw concept. In het gekozen voorbeeld van het landleger ter zee zullen bijv. de pontonniers samen met de artillerie een marine creëren. Wanneer vervolgens deze nieuwe holon fuseert met de oude generale staf is een nieuw leger ontstaan dat op een gecoördineerde wijze ter land en ter zee zijn taken kan uitvoeren en dus meer opties heeft dan het oude leger.
Volgens Koestler is het wereldbeeld annex levensplan van een individueel mens holarchisch geordend. De onderste holons zijn de routinehandelingen- en waarnemingen van alledag. De hogere holons zijn de meer bewuste voorstellingen van de werkelijkheid en de daarop gerichte doelstellingen. Op het niveau van een individu gaat de uit nood geboren ontdekking van een nieuwe, meer omvattende conceptie gepaard met een krachtige vrijheidsbeleving: ‘The Act of Creation’. Ook de humor berust volgens hem op een onverwachte koppeling van normaal gescheiden denkwerelden en geeft hetzelfde bevrijdende gevoel. De werkelijkheid wordt plotseling belicht vanuit een hogere holon met een groter aantal opties. In de herinnering heeft het moment van het doorbrekende inzicht de smaak van volledige wilsvrijheid.
| |
| |
Objectief leidt echter ook het nieuwe, verlossende inzicht slechts tot een relatieve autonomie op een hoger niveau.
Koestler heeft de holarchische visie op ontwikkelingsverschijnselen in de eerste plaats uitgewerkt met betrekking tot de doorbraak van nieuwe ideeën, d.w.z. op het terrein van de wetenschappen en de kunst. Veel van zijn ideeën hierover zijn inmiddels door Kuhn's gelijkgerichte opstel over The Structure of Scientific Revolutions (1962) gemeengoed geworden. In Koestlers visie ontstaat een nieuw ordenend concept uit de combinatie van twee of meer als achterhaald beschouwde basisconcepten. Hij spreekt in dit verband van het reculer pour mieux sauter dat aan de creatie van een nieuwe conceptie vooraf gaat. Dit reculer pour mieux sauter betekent dat de bestudering van oude meesters in een fase van stagnatie en crisis nodiger is dan ooit. Creatieve geesten zijn mensen die een grondige basiskennis combineren met naïviteit.
Het ligt voor de hand dat Koestler het holarchische schema tevens op het biologische evolutieproces heeft toegepast. Ook op dit domein gingen de schoolboekjestheorieën er omstreeks 1960 vanuit dat een leger bestaat uit een verzameling soldaten (nl. genen). Volgens de Darwinisten zou de omvorming van een landleger tot een marine berusten op de geleidelijke en geheel toevallige vervanging van de soldaten door matrozen (de zgn. willekeurige mutaties). Hier tegenover stelt Koestler niet, zoals hem door biologen vaak wordt verweten, de Lamarckaanse opvatting dat soldaten op zee al doende het handwerk van de matroos leren en dit vervolgens vastleggen in hun erfelijke eigenschappen. Over de Lamarckaanse opvatting van de bioloog Kammerer heeft Koestler weliswaar een apologetisch boekje geschreven (The Case of the Midwife Toad, 1971), maar de door hem opengelaten mogelijkheden van een zekere overerving van verworven eigenschappen speelt in zijn holarchische visie slechts een marginale rol. De Lamarckaanse opvatting is voor Koestlers holarchische visie ook nauwelijks relevant want deze is immers even reductionistisch en ‘plat’ als de Darwiniaanse. In beide opvattingen wordt er vanuit gegaan dat de evolutie zich afspeelt op het niveau van de manschappen.
De kern van Koestlers kritiek op het Darwinisme is gericht tegen de notie dat mutaties bestaan uit de willekeurige vervanging van één der soldaten door een matroos, gevolgd door verdere vervangingen wanneer dit een succes blijkt te zijn. Erfelijke eigenschappen zijn in Koestlers visie holarchisch geordend en de belangrijkste mutaties spelen zich af op het niveau van de hogere holons. De biochemische inzichten van de jaren zeventig hebben Koestler in dit opzicht in het gelijk gesteld. Afwijkingen in het erfelijke materiaal worden binnen de eicel, naar een woord van de bioloog Monod, streng geselecteerd. Ze worden alleen getolereerd wanneer ze passen binnen de hiërarchisch geordende, biochemische structuur van de eicel. Sommige mutaties leiden echter tot ingrijpende herstructureringen van het biochemische productieproces. Binnen de eicel wordt niet een soldaat door een matroos vervangen, maar plegen de pontonniers een staatsgreep. Deze herstructureringen kunnen volgens de biochemicus Kimura vooral zo ingrijpend zijn omdat de DNA-molecuul een groot aantal reservespelers heeft, d.w.z. slapende genen die kunnen worden ingezet bij de ontwikkeling van een nieuw concept. De huidige biochemie heeft zich van de klassieke Darwinistische notie van de random mutatie van genen dus wel zeer ver verwijderd. Zoals de meeste psychologen de reflexen van weleer niet meer als een relevante analyse-eenheid beschouwen, staat ook het begrip geen zwaar op de tocht. Een leger kan kennelijk ook op dit gebied niet worden begrepen door uitsluitend het handboek van de soldaat te lezen. Strategie en tactiek van de hogere eenheden zijn het primaire studieobject.
Koestlers tweede punt van kritiek op het Darwinisme richt zich tegen de gedachte dat in de concrete verschijningsvormen van de levende natuur alles mogelijk is. Volgens hem zijn er weliswaar een oneindig aantal variaties mogelijk maar vertonen alle produkten van de biologische evolutie in hun verschijningsvorm de kenmerken van een holarchie. Planten of dieren die tegen deze structurele principes zondigen, is volgens Koestler geen lang leven beschoren.
De veronderstelling ligt voor de hand dat er een relatie bestaat tussen de holarchische organisatie van het genotype en die van het fenotype. Deze veronderstelling heeft Koestler in zijn boeken echter nooit met zoveel woorden uitgewerkt.
Voor zijn betoog is de strijdvraag of er tussen de holarchische ontwikkelingen binnen de eicellen en de ontwikkelingen in de verschijningsvormen van de organismen wel of niet een wisselwerking bestaat, niet van essentieel belang. Hij beperkt zich tot de feitelijke constatering dat zich in de evolutie van de levende natuur een tendentie manifesteert naar een steeds verdergaande integratie van relatief autonome levensvormen. Door steeds nieuwe Acts of Creation op crisismomenten ontstaan er hogere holons met steeds meer vrijheidsgraden. De toepassing van zijn holarchische schema op de organische evolutie brengt Koestler in het aloude vaarwater van de vitalistische filosofie: in alles wat leeft, openbaart zich vroeger of later de integrerende tendentie.
| |
| |
| |
Het blinde Cartesiaanse denken
Het holarchische systeem is geen wetenschappelijke theorie. Ook is het niet zo dat de volledige toepassing ervan op een meer specialistisch gebied van onderzoek vanzelf een zinvolle theorie oplevert. In de meeste gevallen zal de toepassing moeilijk blijken te zijn omdat Koestlers begrippenapparaat zeer abstract is. Vaak ook zal slechts een toepassing op onderdelen mogelijk zijn. Koestlers schema en de verschillende door hem besproken globale toepassingen geven slechts de richting aan waarin een onderzoeker het zou kunnen zoeken. Mijn eigen, criminologische proefschrift is op die manier tot stand gekomen.
Koestler zelf heeft in Janus de veronderstelling geuit dat de toepassing van het holarchische systeem wellicht de meeste vruchten zal afwerpen bij de bestudering van emotionele stoornissen op individueel en groepsniveau. De meeste zware geweldmisdrijven worden gepleegd door mensen die tijdelijk of blijvend de controle over hun emoties hebben verloren. In zijn pamfletten en boeken tegen de doodstraf heeft Koestler dit criminologische gegeven uitvoerig gedocumenteerd. De klakkeloze toerekening van zulke daden aan de plegers ervan wordt door Koestler, ondanks zijn eigen ‘existentialistische’ credo (Tout savoir et ne rien se pardonner), als barbaars van de hand gewezen. Hoewel elk individu, een zware delinquent incluis, zich in beginsel voor zijn gedrag verantwoordelijk voelt en dus op dit gevoel kan worden aangesproken, is niemand in staat om de mate van objectieve wilsvrijheid van een ander te bepalen. Dit geldt a fortiori voor de plegers van ernstige misdrijven: zij verdienen tot op zekere hoogte het voordeel van de twijfel.
Op grond van zijn eigen, niet geringe, gevangeniservaringen is Koestler niet alleen begaan met het lot van ter dood veroordeelden, maar van gevangenen in het algemeen. Nadat hij in de jaren vijftig een deel van zijn inkomsten heeft besteed aan de oprichting van een fonds voor geëmigreerde schrijvers uit Oost-Europa, heeft hij later in Engeland samen met zijn vrouw een stichting opgericht die jaarlijks prijzen toekent voor de beste kunstwerken van gedetineerden. De Koestler Award is een poging om mensen die van hun vrijheid zijn beroofd omdat ze op een gegeven moment de controle over de lagere holons van hun persoonlijkheid hebben verloren, aan te sporen tot The Act of Creation, d.w.z. tot een subjectief bevrijdende integratie van hun gevoels- en gedachtenleven op een hoger bewustzijnsniveau dan dat van alledag.
Er zijn geen aanwijzingen dat Koestler zich ooit diepgaand heeft beziggehouden met oorzaken van zware criminaliteit en met de mogelijke remedies hiertegen. In de Ghost in the Machine oppert Koestler echter de mogelijkheid dat er in de toekomst wellicht psychofarmaca beschikbaar zullen komen, die een (potentiële) geweldpleger zouden kunnen helpen zijn emoties onder controle te houden. In drift gepleegde misdrijven zijn in Koestlers holarchische visie te vergelijken met het wangedrag van een troep muitende soldaten. De meest logische reactie hierop is een poging de communicatieen bevelslijnen tussen de legerleiding en de soldaten structureel te verbeteren. Wanneer het immers werkelijk om een muiterij gaat, is het barbaars om de generale staf zonder meer voor de gevolgen verantwoordelijk te stellen en hiervoor te laten boeten. Anderzijds zijn ook de meest ingenieuze therapieën in zo'n geval tot mislukken gedoemd. Of deze nu gericht zijn op de soldaten of op de generale staf, wanneer de bevelslijnen structureel zijn verstoord, blijft het risico van nieuwe ongelukken aanwezig.
Een van de bekendste verbreiders van de psychotherapeutische visie op zware criminaliteit was in Nederland in de jaren zestig prof. Kloek met zijn leerboek Dialoog met de Criminele Psychopaat. Aan het eind van zijn carrière als gerechtelijke psychiater is Kloek echter tot de slotsom gekomen dat dialogen met een psychopaat geen nut hebben wanneer deze vanwege een neurofysiologische stoornis geen greep heeft op zijn eigen gedrag. In zijn latere colleges benadrukte Kloek daarom steeds sterker het belang van de biologische psychiatrie voor de behandeling van zware delinquenten. In sommige gevallen is psycho-analyse slechts zinvol in combinatie met het vrijwillige gebruik van (nog te ontwikkelen) medicamenten.
De felle protesten tegen de biosociale criminologie in Nederland lijken vooral te berusten op de associatie van deze onderzoeksrichting met het onder dwang platspuiten van wetsovertreders. Hoewel voor dit angstbeeld juist in Nederland niet zo veel aanleiding lijkt te bestaan, lijdt het geen twijfel dat de biologische psychiatrie op grote schaal wordt misbruikt als onderdrukkingsinstrument. In de roman The Age of Longing (1951) beschrijft Koestler hoe bepaalde fictieve biologisch-psychiatrische behandelingsmethoden voor politieke doeleinden worden misbruikt voor een Russische psychiater. Ook hierin is Koestlers zwartgallige fantasie profetisch gebleken, want inmiddels is bekend dat dit soort praktijken in de Oostbloklanden - en trouwens ook elders - op grote schaal voorkomen. De vrees dat de inzichten van de biosociale criminologie in verkeerde handen zouden kunnen komen is dus niet zonder grond. Dit kan echter niet verklaren waarom vooral in Nederland zoveel mensen elk initiatief op dit studiegebied zonder meer als een duivelse onderneming beschouwen. Hieraan moet wel de misvatting ten grondslag liggen dat een
| |
| |
medische behandeling van een gedragsstoornis per definitie uitsluitend uit ‘platspuiten’ kan bestaan. Deze misvatting komt voort uit de Cartesiaanse en Christelijke voorstelling van een absolute scheiding tussen lichaam en geest: hierin kan aandacht voor het lichaam van een delinquent slechts betekenen dat de geest wordt gedoofd. Het idee dat de geest door het gebruik van psychofarmaca ook zou kunnen worden aangestoken, gaat het voorstellingsvermogen van de oude en nieuwe christenen te boven. De reactie op een ernstig misdrijf dient in hun visie van louter geestelijke aard te zijn. De delinquent kreeg vroeger een bijbel in zijn cel, tegenwoordig bezoek van een gesprekstherapeut. Voor de hypothese dat het in sommige gevallen geboden kan zijn iemand langs medicamenteuze weg de controle te hergeven over zijn eigen gedrag alvorens met een psychotherapie te beginnen, is binnen het Cartesiaanse denken geen ruimte.
Het besef dat ook in de democratische wereld miljoenen burgers als wilde dieren zitten opgesloten, terwijl het onderzoek naar de mogelijke biochemische oorzaken van hun gevaarlijkheid uit naam van een achterhaalde vrije wilsfilosofie wordt getaboeïseerd, is adembenemend.
De invloed van Koestlers holarchische visie, waarbinnen de genoemde hypothese welhaast vanzelfsprekend is, wordt in de psychiatrie en criminologie node gemist (Van Dijk, 1978).
| |
Blijf ik tot in den dood
Gegeven Koestlers gepassioneerde, politieke verleden was te verwachten dat hij zijn gedragstheoretische schema's uiteindelijk vooral zou toepassen op de emotionele stoornissen van de politiserende mens. Koestler geeft echter ook een objectieve reden voor zijn bijzondere belangstelling voor de polemologie. Het aantal moorden in de burgermaatschappij valt volgens hem in alle culturen in het niet vergeleken bij de omvang van het militaire geweld. De statistiek stelt Koestler hier in het gelijk. Ook de etymologische herkomst van het begrip ‘slachtoffer’ vormt trouwens een aanwijzing voor het primaat van de polemologie. In alle Indogermaanse talen stamt dit begrip niet uit de wereld van de caféruzie, maar uit die van de heilige krijg of eredienst. Voor een gedreven humanist als Koestler is het vraagstuk van oorlog en vrede klemmender dan dat van schuld en boete. Evenals de Nederlandse polemoloog Röling, die aanvankelijk criminologie doceerde, heeft Koestler voor de criminologie slechts een terloopse belangstelling gehad.
In Koestlers visie is het bewustzijn van de individuele mens zowel de top van een biologisch stelsel als een onderdeel van de onderste laag van de sociale systemen. Hij begint zijn analyse met de traditionele, moralistische vaststelling dat er aan de integratie van het individu in de sociale systemen en van deze sociale systemen onderling het een en ander schort. Van daaraf neemt zijn analyse een ongebruikelijke wending.
Volgens de tien geboden zou men niet mogen doden, scheiden, stelen, liegen of zelfs maar jaloers zijn. De gelovige wordt gemaand zich in de omgang met zijn naasten in te tomen. Daarentegen moet men zijn ouders en daarmee het eigen land eren en de nationale god onvoorwaardelijk en met verachting voor de concurrentie aanbidden. De morele aansporingen van andere succesvolle wereldgodsdiensten als de Islam en het marxisme-leninisme vertonen hiermee een frappante overeenkomst. Universeel is ook het gevoelen dat de gélovigen vooral in het matigingsgebod tekortschieten. Het verplichte dansen rond de gesublimeerde totempaal schijnt in het algemeen voor de leiding minder reden tot zorg te geven. Persoonsverheerlijkende campagnes gaan er bij de grote massa doorgaans in als koek.
Volgens Koestlers diagnose bestaat de erfzonde niet uit onvoldoende neiging zich ondergeschikt te maken aan het collectief maar juist uit een overdosis. De tien geboden zijn geen remedie tegen deze kwaal maar een virulent symptoom ervan. In Koestlers terminologie is de totale identificatie met de eigen stam een pathologische manifestatie van de integrerende tendentie, omdat het individu hierbij zijn eigen, relatieve autonomie prijsgeeft. Het aartsvoorbeeld van een zondig mens is in zijn visie de cipier die meent dat de doelstellingen van het gevangeniswezen het hem onmogelijk maken een gedetineerde een sigaret te geven. Dit soort cipiers is Koestler in de Engelse gevangenissen minder vaak tegengekomen dan elders. Om deze reden heeft hij Engeland uiteindelijk als thuisland gekozen.
Individuen die volledig opgaan in een collectief verloochenen de rechten en plichten die behoren bij hun eigen niveau. Hun blazoen is een boom en een vlam zonder stuurman. Onder crisisomstandigheden treedt de zwakte van een dergelijk collectief aan het licht. Door het ontbreken van een gelaagde structuur van verantwoordelijkheden kan de organisatie niet terugvallen op het improvisatievermogen van het lagere kader. Wanneer de pelotonscommandanten uitgeschakeld worden, zijn Japanse soldaten niet in staat hun eigen plan te trekken. Volgens militaire deskundigen zou dit één van de redenen zijn waarom de Japanners in zoveel gevechten met de Amerikanen het onderspit hebben gedolven. Het verklaart ook de angst van veel Japanners dat hun land de komende economische crisis minder snel te boven zal komen dan de Verenigde Staten.
| |
| |
De constructiefout in gemeenschappen die berusten op de totale overgave van de leden aan een gemeenschappelijk ideaal heeft niet alleen consequenties voor de eigen veerkracht en stabiliteit. Het ontbreken van een interne holarchische ordening blokkeert tevens de verdergaande integratie met andere sociale systemen. Individuen die zich volledig in dienst stellen van de groep hebben de neiging op een zeer emotionele wijze politiek te bedrijven. Gevoelens van liefde en haat die thuishoren in het persoonlijke vlak worden door hen bij voortduring uitgeleefd in de politieke discussie.
Het vermogen om door middel van identificatie met symbolen heftige emoties te voelen over het lot van fictieve anderen staat aan de basis van humanisme, religiositeit en kunstgevoel. In de politiek manifesteert zich de zwarte zijde van deze kwaliteit in de vorm van heilige verontwaardiging. De liefde voor abstracte anderen wekt woede op jegens concrete derden. Omdat gevoelens van agressie in het bovenpersoonlijke vlak, mede vanwege de tien geboden, met een schoon geweten kunnen worden uitgeleefd, zijn politieke idealisten letterlijk levensgevaarlijk. Hoe groter het groepsidealisme, hoe gruwelijker de risico's. Op grond van Chomeiny's habitus van ascetisch idealist was met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te voorspellen geweest dat zijn politieke leiderschap zou eindigen in een bloedig schrikbewind.
Bij demonstraties loopt het geweld door de politie vaak uit de hand, zo filosofeert Jozef in Thieves in the Night naar aanleiding van een treffen met de Engelse politie in Palestina. De individuele agent voelt zich niet verantwoordelijk voor zijn agressieve gedrag en slaat daarom gemakkelijk door. Het gooien van keien naar agenten en politiepaarden dat tegenwoordig in Duitsland en Nederland in de mode is, berust op hetzelfde mechanisme. Gedrag dat in het onderlinge verkeer tussen burgers ondenkbaar is, is in de roes van de strijd voor een goede zaak boven elke zelfkritiek verheven.
Het egoïsme van een sociale groep, concludeert Koestler, wordt gevoed door het altruïsme van haar leden. Met landen of politieke bewegingen die zelf geen holarchische, d.w.z. gelaagd democratische ordening kennen, valt moeilijk integratie te bereiken. Individualisme gaat gepaard met kosmopolitisme en de bereidheid tot onderhandelen in het politieke vlak. Collectivisme met nationalisme en oorlogszuchtigheid. In organisaties die de assertieve tendentie op de lagere niveaus onderdrukken, manifesteert deze zich des te sterker op het niveau van de buitenlandse politiek. Het interne gebrek aan evenwicht tussen de integrerende en assertieve tendenties wreekt zich in het vlak van de externe betrekkingen.
| |
Biosociale polemologie
Dat zijn holarchische schema bij toepassing op een specifiek gebied nog geen theorie oplevert, zal Koestler zelf hebben gemerkt toen hij zich omstreeks 1965 steeds intensiever ging bezighouden met de polemologie. Zijn analyse luidt dat de meeste oorlogsmisdrijven worden gepleegd door gewetenloze altruïsten. Hoe juist deze diagnose ook is, er is nog weinig tot niets mee verklaard. In de laatste hoofdstukken van The Ghost in the Machine en in zijn bijdrage aan het Nobel-symposium in 1969 heeft Koestler zijn polemologische inzichten nader uitgewerkt.
De menselijke hang naar doodslaan in groepsverband heeft volgens Koestler drie hoofdoorzaken, die elk voor zich schaduwzijden zijn van unieke eigenschappen van de mens.
De meeste mensen zien er pas omstreeks hun zeventigste uit als een volwassen aap. Ook in psychisch opzicht is de ontwikkeling van een mens sterk vertraagd: op een leeftijd waarop andere apen reeds kinderen hebben, roepen mensen nog bij elk schaafwondje om hun moeder. Deze genetisch geprogrammeerde opschorting van de volwassenheid stelt de mens in staat om aan cultuuroverdracht te doen. De keerzijde ervan is dat de meeste mensen nooit meer van hun ouders loskomen en tot in het graf moeder- en vaderfiguren blijven zoeken. Politici die zich niet als ouder-substituut presenteren, worden in de stemhokjes niet geëerd en op verkiezingsbijeenkomsten nog minder. De neiging om zich te identificeren met een politieke leider in plaats van zich te integreren binnen een politieke partij, heeft volgens Koestler structurele psychologische oorzaken.
De mens is verder een aap met een talenknobbel. Dit uitzonderlijke talent schept binnen de eigen taalgemeenschap communicatiemogelijkheden waaraan geen enkel dier kan tippen. De keerzijde hiervan is echter dat een mens zich door te leren spreken automatisch van zijn soortgenoten uit andere taalgebieden vervreemdt. Chimpansees uit Budapest en Londen begrijpen elkaar uitstekend. De gemiddelde Hongaar kan zich echter tegenover een Engelsman nauwelijks beter verstaanbaar maken dan tegenover een baviaan, zoals Koestler die in zijn leven meerdere keren van moedertaal heeft gewisseld, uit eigen ervaring weet. Daarom worden in veel culturen mensen die een vreemde taal spreken ook niet als mensen maar als dieren gezien. Diep in zijn hart zal menige anti-revolutionair betwijfelen of CDA-ers met een zachte g wel echte mensen zijn. Recht evenredig aan de mate waarin de taal een bindende kracht is op het niveau van de leden van een collectief werkt zij afstotend tussen de collectieven onderling. Juist omdat men elkaar binnen de groep zo vol-
| |
| |
ledig begrijpt, kan men zich met buitenstaanders maar moeilijk verstaan.
De derde en belangrijkste oorzaak van de menselijke neiging om zichzelf en anderen voor Koningin, God en Vaderland op te offeren, moet volgens Koestler worden gezocht in een neurofysiologische constructiefout. In de menselijke hersenen zijn een aantal cruciale centra werkzaam die men in vrijwel exact dezelfde vorm ook bij reptielen respectievelijk de andere zoogdieren aantreft. Wanneer bijv. het limbische systeem uitvalt, heeft het gedrag van de betrokkene weliswaar niets menselijks meer maar in theorie zou zo'n patiënt er weer volledig bovenop kunnen komen door de transplantatie van het limbische systeem van een krokodil. Naast deze oudere standaardonderdelen kent het zenuwstelsel van de mens echter ook een complex van geheel nieuwe, of althans sterk vernieuwde hersenfuncties: de neocortex. De coördinatie tussen de oudere en de nieuwere hersendelen is volgens Koestler zeer onvoldoende geregeld en dit zou de bron zijn van alle kwaad. De menselijke hersenen zijn binnen de eerder gehanteerde militaire metafoor te vergelijken met een leger waarvan de Intelligence-afdeling na een proces van verzelfstandiging gaandeweg de leiding van de generale staf heeft overgenomen. Het nieuwe leger beschikt over een ongekende hoeveelheid informatie en dus over ongekende mogelijkheden. Tijdens momenten van hoogspanning verlaten de lagere legeronderdelen zich echter liever op de adviezen van de oude vertrouwde generale staf met hun snorren dan van de nieuwe bazen met hun computers. De bioloog Mclean aan wie Koestler deze inzichten ontleent, spreekt in dit verband van de ‘schizofysiologie van het menselijk brein’. Het gevolg van deze niet aflatende machtsstrijd tussen de emoties en de rede is dat er op crisismomenten steeds opnieuw dramatische beoordelingsfouten worden gemaakt. In beide kampen wordt, als het erop aankomt de rede ondergeschikt gemaakt aan het wij-gevoel (vgl. Janis, Victims of Group Think, 1972).
De stagnerende integratie tussen sociale systemen van de mens is in Koestlers visie een gevolg van de surplusintegratie binnen de sociale groep. Deze surplusintegratie zou op zijn beurt weer een gevolg zijn van een inadequate integratie op het niveau van het centrale zenuwstelsel van de mens. Het Griekse ideaal van de zoon politikon - een diersoort die zijn conflicten tracht uit te praten - wordt niet bereikt omdat mensen zich juist in de politiek meer door hun driften en emoties laten leiden dan door het verstand. Iemand die het volkslied of een psalm staat te zingen, denkt met zijn ruggemerg, d.w.z. als een krokodil.
Koestlers polemologische analyses hebben, ook in de hierboven geschetste, meer uitgewerkte vorm, een voorlopig en verkennend karakter. In de latere versies heeft Koestler steeds geprobeerd om de nieuwste, wetenschappelijke inzichten erin te verwerken. Zo besteedt Koestler in Janus (1978) ruime aandacht aan de psychologische experimenten die hebben aangetoond dat de doorsnee Amerikaanse burger in opdracht van een professor/dokter bereid is anonieme proefpersonen dodelijke electrische schokken toe te dienen. Milgram, de psycholoog die deze experimenten heeft uitgevoerd, ziet in deze uitkomst een bevestiging van de juistheid van Koestlers pessimistische mensbeeld (Obedience to Authority, 1974).
Achterhaald door nieuwe onderzoekgegevens is Koestlers, overigens aan de etholoog Lorenz ontleende, notie dat de mens met zijn collectivistische bloeddorst een unieke plaats onder de zoogdieren inneemt. Het bekende chimpansee-onderzoek van Jane Goodall in Kenya is onlangs om twee redenen afgebroken. Ten eerste waren de onderzoekers hun leven in Kenya niet meer zeker vanwege de daar losgebroken burgeroorlog. Ten tweede had de betreffende chimpanseekolonie zich in twee kampen gesplitst waarna de ene groep de andere radicaal heeft uitgemoord. Tot een meer optimistische bijstelling van Koestlers diagnose leidt dit nieuwe ethologische inzicht uiteraard niet. Men kan hoogstens stellen dat de Homo sapiens waarschijnlijk toch niet de enige diersoort is die het soldaatje spelen in de genen zit.
In de kritiek op Koestlers romans is vaak, en niet ten onrechte, gewezen op de afwezigheid van overtuigende vrouwelijke personages. Zijn
| |
| |
polemologische analyses vertonen eenzelfde blinde vlek. Er wordt nauwelijks ingegaan op de rol die vrouwen in het oorlogsgebeuren spelen. Toch is juist de altruistische oorlogszucht van de vrouwen een nadere studie waard. Het gewelddadige imponeergedrag van de mannetjesmens moge minder uniek zijn dan kortgeleden werd gemeend, het enthousiasme dat veel vrouwen hiervoor aan de dag leggen komt bij chimpansees toch niet voor. ‘In de politiek moet je de steun van de vrouwen hebben, de mannen volgen vanzelf’, zei Hitler en hij had, evenals Mussolini, Videla en Chomeiny weinig moeite die steun te vinden (Maria Macciocchi, Vrouwen en Fascisme, 1977).
Vrouwen hebben evenzeer als mannen te kampen met de tweestrijd tussen gevoel en verstand en met de bewustzijnsvernauwende werking van de moedertaal. De proeven van Milgram bewijzen bovendien dat vrouwen dezelfde blinde gehoorzaamheid aan het gezag vertonen als mannen. Waarschijnlijk stimuleert de langgerekte kindertijd die voor deze gehoorzaamheid verantwoordelijk is bij vrouwen ook nog op een andere manier de collectivistische agressie. Een lange kindertijd gaat noodzakelijkerwijs gepaard met intensief moederschap en de neiging om de eigen kinderen agressief te beschermen. Wellicht zijn veel vrouwen juist vanwege hun moederlijke instincten in de politiek zo fanatiek en doet hun bereidheid om uit idealisme slachtoffers te maken mede daardoor voor die van de mannen niet onder. Ook deze, de bijdrage van de vrouw betreffende, aanvulling op Koestlers polemologische diagnose leidt niet tot een minder somber perspectief.
| |
Het psychofarmaceutische levenselixer
Sinds Hiroshima is er volgens Koestler nog slechts één filosofisch probleem van werkelijk belang: dat van de dreigende suïcide van de Homo sapiens. Om dit niet te vergeten zou men voortaan de nucleaire jaartelling moeten aanhouden: 1982 is 37 p.H. (post Hiroshima). Koestlers wetenschappelijke verkenningen brengen hem tot een fatale visie op de condition humaine. Deze zou te vergelijken zijn met een klas moeilijk opvoedbare kinderen die in een klein lokaal zit opgesloten met een bus kerosine, een luciferdoosje en de vermaning nergens aan te komen. De afloop is niet moeilijk te voorspellen.
Over het nut van ontwapeningsconferenties maakt Koestler zich weinig illusies. Ook éénzijdige ontwapening wijst hij af: totalitair geregeerde landen zullen er slechts misbruik van maken. De oorlogszuchtigheid heeft diepe wortels en kan niet met vrome praatjes en een open gezicht worden verholpen.
Op de lange duur kan het enthousiasme voor het maken van slachtoffers wellicht worden bestreden door middel van een cultuur waarin de Tien Geboden op hun kop zijn gezet. Vooral het dopen of meetronen naar demonstraties van kleine kinderen zou verafschuwd moeten worden vanwege de indoctrinerende werking. Naast de eigen God zou men tenminste twee andere goden moeten dienen. Een dergelijke, alternatieve kerk zou enigszins lijken op de Vrije Gemeente, een soort post-Christelijke afscheiding van de Nederlands Hervormde Kerk. De Vrije Gemeente vergrijpt zich met zijn vormingswerk uit principe niet aan kleine kinderen. In het gebouw van de Vrije Gemeente in Amsterdam waren op de ramen in de grote zaal naast Christus ook Mozes en Mohammed op ware grootte afgebeeld. Het lot van dit gebouw bewijst helaas dat een dergelijke geestesstroming voorlopig weinig kans van slagen heeft. Nadat het onder de naam Paradiso nog enkele jaren volle zalen trok met popconcerten en pornofilms is het nu een centrum voor de heroïnehandel, annex speculatie-object.
Een andere, op zichzelf zinvolle aanpak waarvan het fiasco is verzekerd, is de verspreiding van een wereldtaal. Franse academici spreken nog altijd geen woord Engels. Voorzover jongere Franse ambtenaren zich wel een soort Engels hebben eigen gemaakt, wordt hun van hogerhand verboden dit op internationale vergaderingen te praktizeren. Kunsttalen zijn echter geen alternatief. Een van de Koestlers overwegingen om Israël weer te verlaten, was de taalarmoede van dit land. Men hoeft slechts één zin Esperanto te leren om te weten dat hierin geen gedicht valt te maken. Je schijnt er ook niet adequaat in te kunnen vloeken.
De derde hoofdoorzaak van het menselijk tekort is volgens Koestler zoals gezegd de schizofysiologie van het brein. De radicale therapie die de mens van een collectieve zelfmoord kan weerhouden, zal daarom volgens Koestler ten dele biochemisch van aard moeten zijn. Het heil zal mede uit een reageerbuis moeten komen.
De enige uitweg uit de doodlopende, evolutionaire steeg waarin de mens zich bevindt, is volgens Koestler een door biochemici te ontwikkelen wonderpil waarmee de mens zijn neocortex de volledige controle over de oude hersendelen kan geven. Andere, minder begenadigde diersoorten moeten op een dergelijke mutatie miljarden jaren wachten. Wanneer biochemische en biopsychiatrische onderzoekers als bijv. De Wied en De Graaff in Nederland, het werken echter niet onmogelijk wordt gemaakt, ligt het volgens Koestler binnen het bereik van de mens om zichzelf biologisch te herscheppen en zo de nucleaire fase op het nippertje te overleven.
De door Koestler geprofeteerde drugs zou- | |
| |
den de gebruikers immuun maken tegen de collectivistische roes. Zij zouden het mogelijk moeten maken om de heftigste emoties te ervaren zonder enig verlies aan zelfcontrole en kritische zin. Politieke rattenvangers als Ghadaffi, Chomeiny, Reagan en Mao Ze Dung zouden door de vrouwelijke en mannelijke gebruikers eendrachtig worden weggefloten.
De nieuwe drugs zouden eerst populair worden bij een kleine groep studenten, maar zich daarna over de wereld verspreiden met dezelfde snelheid als zoveel andere drugs. Het verzet van de katholieke kerk zou even weinig baten als dat tegen de anticonceptiepil. Een Zwitsers kanton zou bij referendum besluiten de wonderdrugs aan het waterleidingwater toe te voegen. Het deel van de wereld waar de drugs massaal worden gebruikt, zou in de internationale politiek gaandeweg de overhand krijgen, omdat men daar tijdens politieke crises zijn kalmte weet te bewaren en steeds de juiste voortzetting kiest. Na verloop van tijd zouden de drugs door de gehele mensheid worden geslikt.
Koestler beëindigde zijn biochemische heilsboodschap in 1967 met de volgende woorden: ‘To hope for salvation to be synthesised in the laboratory may seem materialistic, crankish or naive; it reflects the ancient alchemist's dream to concoct the elixer vitae. What we expect from it, however, is not eternal life, but the transformation of homo maniacus into homo sapiens’ (The Ghost in the Machine). In 1978 herhaalde Koestler deze uitspraak letterlijk en voegde er één zin aan toe: ‘This is the only alternative to despair which I can read into the shape of things to come’ (Janus).
| |
The Gods that failed
Koestlers biochemische heilsboodschap is door de critici vrijwel unaniem afgewezen. In Janus beklaagt hij zich erover dat hem daarbij woorden in de mond zijn gelegd, die het omgekeerde zijn van wat hij heeft beweerd. Zo zou hij bijvoorbeeld hebben voorgesteld om drugs te ontwikkelen waardoor het gevoelsleven van de mens zou worden verminkt. Een dergelijke beschuldiging slaat inderdaad nergens op. Zij bewijzen echter dat Koestler met zijn ideeën een taboe heeft aangeraakt. Wie voorstelt om op de één of andere manier aan de menselijke natuur te sleutelen, hoeft in West-Europa niet op een redelijke discussie te rekenen. Wat zo iemand nu precies wil, doet voor de Cartesianen en Christenen weinig ter zake. Objectief is hij schuldig aan alle vormen van medische hoogmoed en machtsmisbruik die zij maar kunnen bedenken.
Wat Koestler aan het einde van zijn wetenschappelijke verkenningen heeft gevonden, is niet het mysterie, zoals Strachey meende te weten. Koestler houdt in zijn wetenschappelijk werk de blik integendeel in hoofdzaak naar beneden gericht, d.w.z. op het biochemische fundament van de menselijke geest. Dat is, om met Strachey te spreken, de kracht en de schande ervan. Koestler heeft als essayist de rationalistische traditie niet losgelaten maar in een nieuwe fase gebracht: die van de neurotransmitters.
In 1971 verraste Koestler zijn oude en nieuwe lezers met een roman, The Call Girls, in het Nederlands vertaald als De Snoepreizigers. Het boek beschrijft het verloop van een wetenschappelijk symposium over het onderwerp agressie, zoals Koestler er zelf in de jaren zestig meerdere heeft bijgewoond. In het voorwoord van The Ghost in the Machine schrijft hij dat de ‘soms verhitte discussies’ tijdens het Stanfordsymposium voor hem van grote waarde zijn geweest. Volgens een mededeling van een Nederlandse deelnemer is Koestler echter halverwege het symposion woedend afgereisd. Ook zijn toetreding tot de gemeenschap van gedragswetenschappelijke onderzoekers is uiteindelijk net als zijn eerdere bekering tot het studentencorps, het zionisme, het communisme en het existentialisme op een fiasco uitgelopen. The Call Girls is een afrekening met de wereld van de ‘Nobelprijswinnaars’, waarvan er enkele duidelijk herkenbaar zijn (bijv. Goodall, Lorenz en Delgado). Net als The Gladiators is het een strekkingsroman van iemand die ontgoocheld is over de praktijken van een geestesstroming waarvan hij de uitgangspunten en doelstellingen nog steeds onderschrijft.
De positieve held van het boek heet Nikolaj S. Het is een oudere, uit Oost-Europa afkomstige atoomfysicus die indertijd met Einstein een campagne tegen de A-bom heeft gevoerd. Hij dankt zijn Nobelprijs aan een reeks elegante experimenten, maar is overigens een wat melancholieke man die regelmatig mystieke ervaringen heeft. Het ziet er naar uit dat de knobbels die kortgeleden bij hem zijn weggehaald, kwaadaardig zijn. Gedurende het symposion heeft hij voortdurend last van een zeurende pijn.
Aangezien er rond Israël een explosieve situatie is ontstaan, die op een nucleaire wereldoorlog dreigt uit te lopen, heeft Nikolaj zich in zijn hoofd gehaald dat de deelnemers aan het symposion gezamenlijk een wetenschappelijk gefundeerd reddingsplan moeten lanceren. Om dit doel te kunnen bereiken heeft hij zich voorgenomen de wetenschappelijke discussie over Approaches to Survival van meet af aan te manipuleren. Hij gaat er vanuit dat hij bij de uitvoering van zijn plannen kan rekenen op de
| |
| |
steun van Wyndham, de embryoloog, en de dichter Blood, en vooral van de biologe Harriet Edström. Hij besluit onder het motto ‘gruwelijke tijden, gruwelijke methoden’ ook op de door hem gewantrouwde, katholieke hersenbioloog S. Valenti een beroep te doen.
Zoals te doen gebruikelijk op een wetenschappelijk congres is er van een serieuze gedachtenwisseling nauwelijks sprake. Iedereen is slechts gekomen om zijn eigen vlieger op te laten. Hoewel op het symposion in wetenschappelijk opzicht dus geen enkele voortgang wordt geboekt, lijkt Nikolaj aanvankelijk vrij goed in zijn opzet te slagen. De vertegenwoordigers van door hem verfoeide denkrichtingen, zoals de politicoloog met-contacten-in-Washington, de Franse dialecticus die vooral voor de wijn is gekomen en de Duitse etholoog met het foute verleden maken zich stuk voor stuk belachelijk. Ook de gortdroge bijdragen van de Amerikaanse rattenpsycholoog en diens geestverwant een jeugdige informatiedeskundige zijn weinig overtuigend. Harriet Edström echter heeft een ietwat rauwe maar effectieve voordracht gehouden over de menselijke neiging om uit liefde voor de goden of de Koningin uit moorden te gaan. Het symposion is hierdoor, meent Nikolaj, op het goede spoor gezet. Jammer is alleen dat Blood aan het einde van Harriets lezing met de hilaire vraag is gekomen of er volgens haar aparte vaccins tegen het Darwinisme, het Maoisme e.d. nodig waren. En wellicht ook één tegen het kunstgevoel?
Volgens Nikolaj's geheime agenda zou de
| |
| |
voordracht van Valenti het hoogtepunt van het symposium moeten zijn. Valenti houdt de aanwezigen voor dat de schizofysiologie van het menselijke brein aan de wortel ligt van de funeste neiging tot oorlogvoeren die collega Edström zo treffend heeft geanalyseerd. Wanneer deze structurele tekortkoming in het menselijk zenuwstelsel niet snel wordt verholpen, is de menselijke soort ten dode opgeschreven. Aangezien ‘een wanhopige situatie vraagt om wanhopige middelen’ zal de oplossing voor de menselijke problemen moeten worden gezocht bij de neurotechnologie. Om de ongekende mogelijkheden van de neurotechnologie te onderstrepen, laat Valenti zien dat hij het gedrag van een door hem meegenomen ex-patiënte, in wier hersenen electroden zijn geïnplanteerd, op afstand kan besturen. De demonstratie is een groot succes. Wanneer Valenti echter ertoe overgaat de genotcentra van de vrouw te prikkelen, schreeuwt Harriet Edström: ‘Hou d'r mee op; dit is smerig’. In de verhitte discussie die hierop ontstaat, prikt de ex-patiënte van Valenti de echtgenote van Nikolaj in haar arm met een breipen. Net als in The Age of Longing berust het omslagpunt op afgrijzen over een langs mechanische weg opgewekt orgasme.
Wanneer het congres de volgende ochtend voor de laatste maal bijeen komt, is in de Verenigde Staten inmiddels de mobilisatie uitgeroepen in verband met de crisis in het Midden-Oosten.
Nikolaj geeft nog eenmaal een volledige uiteenzetting van Koestlers polemologische ideeën. Hij stelt voor een groot experiment uit te voeren waarbij aan de ene helft van de proefpersonen stabiliserende drugs worden gegeven en aan de andere helft een placebo. De Duitse etholoog, die de dreiging van een nieuwe wereldoorlog in zijn hart wel opwindend vindt, begint Nikolaj nu op hoge toon voor fascist uit te maken. Behalve Valenti blijken alleen de twee geboren Amerikanen, de rattenpsycholoog en de informaticus, en de Franse dialecticus Nikolaj's voorstel te steunen. Zijn geestverwanten Blood, Edström en Wyndham heeft hij er niet voor kunnen winnen. Nikolaj's besluit af te zien van zijn voornemen een gezamenlijk heilsplan op te stellen. Hij vraagt zich zelfs af of hij er wel ooit echt in heeft geloofd.
Ten prooi aan schuldgevoelens jegens Nikolaj kunnen Wyndham, Blood en Edström 's avonds niet in slaap komen: ‘Maar als er werkelijk geen andere uitweg is. Naar de hel met die liberale, humanistische ideeën; moet je zien hoever we daarmee zijn gekomen’. De echo's van Spartacus, Peter en Jozef weergalmen door het luxueuze hotel.
Koestlers holarchische model draagt onmiskenbaar het stempel van zijn vroegere preoccupatie met het doel-middelen dilemma. Het model veronderstelt immers dat er in de levende natuur binnen elke eenheid een perfect evenwicht bestaat tussen de loyaliteit aan het geheel en de eigen, relatieve autonomie. Datgene wat Koestler in zijn persoonlijke leven tevergeefs heeft gezocht, zou volgens hem in de levende natuur als ordeningsprincipe alom aanwezig zijn. Bij de praktische toepassing van deze wetenschappelijke visie op de acute problemen van de mensheid is Koestler echter opnieuw gestoten op de vraag in hoeverre het doel de middelen heiligt. Net als Spartacus deinst Nikolaj S. terug voor de uiterste consequenties van zijn politieke analyse. In laatste instantie respecteert hij de rechten en plichten die gelden op het niveau van de individuele mens. Anders dan Spartacus heeft Nikolaj echter niet het vooruitzicht dat er ooit nog een nieuwe kans zal komen. Lang voordat de zachte krachten zullen winnen, zal de boel reeds uit elkaar zijn geklapt.
Anders dan Nikolaj Rubashov heeft Nikolaj S. na de ontknoping nog steeds last van een zeurende pijn. Ook stelt hij bij zichzelf vast dat hij de laatste tijd niet meer ontvankelijk is voor het ‘oceanische gevoel’. Hij is er dus beroerder aan toe dan zijn naamgenoot op de vooravond van diens executie. ‘Ik heb een raadseltje bedacht’, zegt Nikolaj S. de volgende ochtend tegen zijn vrouw. ‘Weet je wat de enige effectieve troost is voor een man die weet dat hij de volgende ochtend om klokslag negen uur zal worden opgehangen?’ De gevangenisdirecteur komt de dodencel in en zegt tegen die man: ‘Het spijt ons erg, uw executie zal een half uur vervroegd moeten worden. We hebben zojuist bericht gekregen dat de aarde om negen uur in botsing komt met een komeet en uit elkaar zal spatten’. ‘Niks geen leuk raadseltje’. ‘Maar waar’. Hij aarzelde, en zei toen zachtjes: ‘Het kan me allemaal niet zoveel meer schelen’. Dit slotaccoord van Koestlers laatste roman is zonder twijfel de somberste noot in zijn gehele oeuvre.
| |
Het kosmische perspectief
In Koestlers dagboek over zijn belevenissen als terdoodveroordeelde komt een eerdere autobiografische versie voor van Nikolaj's galgenhumor. ‘Ik geloof’, schreef Koestler in dit dagboek (Dialogue with death, 1937) ‘dat de enige troost die je kan geven aan een terdoodveroordeelde die wordt weggeleid naar zijn executie de mededeling is dat er een komeet aankomt die de aarde de volgende dag zal vernietigen’. In The Call Girls lijkt de hypochondrische kant van Koestlers persoonlijkheid
| |
| |
definitief de overhand te hebben gekregen in zijn wereldbeeld annex levensplan.
Het kosmische perspectief kan echter ook op een andere, minder cynische, manier een troostende functie vervullen. In hetzelfde dagboek beschrijft Koestler hoe hij tijdens zijn gevangenschap troost putte uit de gedachte aan de oneindigheid van de kosmos en zichzelf bezighield met het zoeken naar wiskundige bewijzen hiervoor. De weerslag van deze ervaring is te vinden in Darkness at Noon. In het laatste gesprek met zijn buurman, vertelt Rubashov hem dat hij als hij vrij zou komen astronomie zou gaan studeren. Zijn buurman antwoordt hierop in morseletters: ‘Ha, ha. Ik misschien ook. Er zijn mensen die zeggen dat er op andere sterren ook levende wezens wonen’.
De laatste wens van Rubashov heeft Koestler in zijn eigen leven ruimschoots in vervulling laten gaan. Zijn eerste en enige toneelstuk, Twilight Bar (1945) gaat over een vergeefse interventie in de menselijke geschiedenis van bloed, zweet en tranen door buitenaardse wezens. Later zou Koestler een veelgelezen biografie publiceren van de astronoom Johannes Kepler, The Sleepwalkers (1959). Mede onder invloed van Carl Sagan, de geestelijke vader van de televisieserie Kosmos, heeft Koestler zijn oude astronomische belangstelling in 1978 weer opgevat. Met Sagan is Koestler ervan overtuigd dat het in de kosmos wemelt van de levende wezens. Hij is er bovendien van overtuigd dat deze wezens niet alleen onderhevig zijn aan dezelfde natuurwetten als de mens, maar ook aan de holarchische ordeningsprincipes. Wezens die aan dezelfde manco's leiden als de mens, blazen zichzelf steeds weer op en worden dus automatisch weggeselecteerd. De kosmos zal volgens hem daarom volzitten met wezens voor wie het gevaar van een nucleaire explosie niet bestaat omdat de hogere holons van hun zenuwstelsel de lagere volledig onder controle hebben: ‘More soberly speaking it is a comforting thought that owing to the action of the cosmic weed-killer, only the “goodies” among these civilizations will survive, whereas the “baddies” wil annihilate themselves. It is nice to know that the universe is a place reserved for goodies and that we are surrounded by them’. (Janus, 1978).
Met dit kosmische visioen laat Koestler zich aan het einde van zijn politieke, literaire en wetenschappelijke leven kennen als een overtuigde maar ketterse vitalist. De mens is het produkt van een naar perfectie strevende kracht. Hij kan kiezen om de ontwikkelingsgang waarvan hijzelf deel uitmaakt, te bevorderen, maar deze gaat overigens ook zonder zijn medewerking door. In deze Teilhardachtige filosofie heeft Koestler een Copernicaanse wending aangebracht. De mens is volgens Koestler niet ‘de vuurpijl van de evolutie’. Voorzover het een pijl is, is het er één die naar beneden aan het storten is. De Homo sapiens zal het in de noossfeer van Teilhard niet ver brengen, omdat hij in de biosfeer een constructiefout heeft. Een constructiefout waaraan hij mede onder invloed van het Christendom niet wenst te sleutelen. Elders in de kosmos echter is het punt Omega reeds lang bereikt. Het beloofde land ligt voor Koestler achter de melkweg.
| |
Literatuur
A. Koestler, Dialogue with Death, 1939 - The Gladiators, 1939 - Darkness at Noon, 1940 - Scum of the Earth, 1941 - Arrival and Departure, 1943 - The Yogi and the Commissar, 1945 - Twilight Bar, 1945 - Thieves in the Night, 1946 - Promise and Fulfillment, 1949 - The God That Failed, 1949 - The Age of Longing, 1951 - Arrow in the Blue, 1952 - The Invisible Writing, 1954 - Reflections on Hanging, 1956 - The Sleepwalkers, 1959 - The Lotus and the Robot, 1960 - Hanged by the Neck, 1961 - The Act of Creation, 1964 - The Ghost in the Machine, 1967 - Drinkers of Infinity, 1968 - Beyond Reductionism: The Alpbach Symposium, 1969 - The Case of the Midwife Toad, 1971 - The Call-Girls, 1972 - The Roots of Coincidence, 1972 - The Heel of Achilles, 1974 - The Thirteenth Tribe: The Khazar Empire and Its Heritage, 1976 - Janus: A Summung Up, 1978 - Life after Death, 1978 - Bricks to Babel, 1980. |
S. de Beauvoir, La Force des Choses, 1963. |
H. Mulisch, De Toekomst van Gisteren, 1972 - Over de Affaire Padilla, 1971. |
J.P. Sarte, Les Chemins de la Liberté, 1945. |
R. Kousbroek, Het Avondrood der Magiërs, 1970. |
B. Tromp, De Wanhoop van de oude Bolsjewist, Haagse Post, 6-9-'80 |
L. von Bertalanffy, Das Biologische Weltbild, 1949. |
J.J.M. van Dijk, Dominantiegedrag en Geweld, 1977 (diss.) - Weerwoord op het requisitoir van Schuyt, - Ned. Juristen Blad, 1978, afl. 25. |
Th.S. Kuhn, The Structure of Scientific Revolutions, 1962 |
J. Kloek, Dialoog met de Criminele Psychopaat, 1968 |
J. Monod, Le Hasard et la Nécessité, 1970 |
S. Milgram, Obedience to Authority, 1974 |
M. Macciocchi, Vrouwen en Fascisme, 1977 |
I.L. Janis, Victims of Group Think, A Psychological study of foreign policy decisions and fiascoes, 1972 |
H. Harris (ed.), Astride the Two Cultures, Koestler at seventy, 1975. |
F.M. Arion, Nobele Wilden, 1978. |
|
|