Hollands Maandblad. Jaargang 1982 (410-421)(1982)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Voor Kadjiyama, vriend en bewaker Leo Vroman Ik heb je geloof ik nooit geschreven dat het waaiertje met je hand schrift erop dat je mij had gegeven meteen in Okinawa is gestolen of gebroken of achtergebleven onder het toen zo hete zand. Ook, wetende dat je dit niet leest, noem ik je eindelijk mijn vriend mijn vriend en zelfs mijn vriend geweest onze bewaker en onze vriend. Ik zucht geen wasem op die dagen om weg te wissen weg te weten dat er niets goeds was om te eten dat ik geen stenen meer kon dragen dat in de nacht mijn benen zwart zagen van de vlooien er waren ook mooie dagen en zelfs de ergste zijn er al niet meer weet je nog die ene ene keer dat je die jongen had geslagen en ik zag hoe slecht je het kon doen en daarna ook nog verdragen je aangezicht zocht naar een horizon toen je me vroeg hem uit te leggen hoe ondragelijk het je was hem ‘Amerika okee’ te horen zeggen: Japan zijn huis, Amerika zijn huis weg en zijn gezin weg en ik zeg okee geloofde ik dat je zei. ‘Wakarimashta’ zei ik. Ach nee die droefheid is gedoofd ik droom zelfs niet van toen als jij mij ten minste belooft dat ook niet meer te doen [pagina 26] [p. 26] maar je was zo toegewijd zou tot stervens toe vechten. Hoe en vooral waarom houdt zich je toen zo rechte smalle rug in vredestijd? Toe loop maar een beetje krom want weer in uniform door vreemde straten om vreemde redenen te marcheren gedwee geoefend in het haten verlegenheid verliefdheid te verleren dat voel ik zo verschrikkelijk wederkeren dat ik het dromen daarvan niet kan laten. Zo stond ik vannacht weer in dat licht tussen diezelfde vreemdelingen en de gedeukte moede dingen weer wachtend op het oud bericht dat ik mij over heb gegeven of nooit echt bevrijd kon zijn geweest slechts met verlof om in mijn geest enkel jaren thuis te leven Ik zie Tineke in het prikkelweb van mijn herinneringen hangen en zwaar van mijn vergaan verlangen wegzinken tot ik haar leegte heb Geen enkel kamp waarvan ik droom heeft naar mijn weten ooit bestaan. Wel sta ik weer in de trage stroom van mannen met oude broekjes aan en glijden de mensen niet voorbij dan toch het landschap naast het schip waarop of langs ik verderglip want niemand let op mij We schenen ditmaal op een zee te staan die meer een oude spiegel was waarvan het zilver onder het glas grotendeels was vergaan. Gele oliepompen weerkaatsten daarin of schenen daar doorheen speciaal voor ons want het scheen dat ze zich met ons verplaatsten. [pagina 27] [p. 27] Dat wordt zwaar werk zei ik, en vies maar Tineke wil vast nog wel met me trouwen als ik niet vreemd word van het sjouwen en hoogstens een arm verlies. Wat ik van zo'n droom het meeste haat: de vrees in een oud kamp te ontwaken en mij wijs te laten maken dat ons lief leven niet bestaat? Of dat wij juist wel zijn gebeurd maar dat ik door een nieuwe ramp nog erger van haar losgescheurd iets van haar kwijtraak in zo'n kamp? Want ons geheel neemt vormen aan heel klein en soms daardoor heel groot waar ik zo goed in onder zak om die te ondergaan onder ons donzen beddedak. Kunnen we samen aan de dood van onze helft wennen? Van een dode kakkerlak wuiven nog dagen de antennen zonder de toekomst te vergaren die ze herkennen. Onze seconden gaan te vlug om uren te bewaren, ons verband verdunt straks tot een brug van enkele haren één wuift nog en de andere wuift al jaren niet meer terug hoe waardeloos is ooit een strijd die ons één centimeter scheidt Dag, Kadjiyamasan. Waar droom jij van? Vorige Volgende