Hollands Maandblad. Jaargang 1982 (410-421)(1982)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Drie gedichten Geldolph Stuyling de Lange Ofschoon zijn handen haar een ander wijzen die jongen, hij weet: ik ben de mooiste ik word op handen gedragen ik luister naar de bomen maar de mensen zij zien mij niet hij zegt: ik ben niet één van jullie ik heb deze steeds terugkerende pijn in mijn polsen en wil zacht blijven als de hand wij elkaar gegeven hebben die jongen raak hem niet aan hij speelt met de waanzin der dingen en dan, hij draagt zijn scheiding in het midden en ofschoon zijn handen haar een ander wijzen zwemt hij als een visje in haar gedachten zij telt de twee stoelen in haar hotelkamer en denkt mij is niets verteld over het verdriet over het vertrek naar dit vreemde land geamuseerd kijkt hij in de straat en denkt de mensen zijn niet wezenlijk geïnteresseerd maar het spel moet gespeeld; ik tel tot tien: 's nachts ziet hij haar aan vanuit het water dat haar zo vrolijk toelacht het water dat boven zijn hoofd dichtvriest en met een sprakeloos verlangen schrikt ze wakker in warme landen gooit ze haar benen hoog en voert jonge jongens dronken ze zingt ‘dit doet me aan de zomers denken’ en haar hals reikt naar hun bruine lichaam en weer als een visje zwemt hij in haar gedachten in de late middag kruipt ze in bed huilend op zoek naar sigaretten [pagina 12] [p. 12] geamuseerd ligt hij voor een raam en leest ‘ik ben voor niets of niemand te koop dit zei ze en verdween in zijn armen’ hij denkt: ik ben niet slecht ik ben misschien wat alleen ik graaf kuilen in het bos ik mag nooit vergeten heus die jongen, raak hem niet aan hij wordt op handen gedragen, ik weet het hij luistert naar de bomen en de mensen, ze zien hem zelden De dingen in geveinsde deelbaarheid mijn hart zonder koningin mijn hoofd zonder sterfbed schuivend in zijn koorts van raam naar raam 's nachts glijd ik huilend achter auto's langs 's morgens in bad, op straat voel ik de eerste tranen komen met wat er van mij over is ik mag van geluk spreken mijn lichaam zwaar wegend in natte stegen als een lichtekooi ik dank de vreemde die ik ben nu ik staar en voorbijga beter is het dat ik geen mensen meer zie beter is het dat ik zonder de verwarring van geur en klanken leven kan ik ga alleen [pagina 13] [p. 13] ik heb proberen lief te hebben en ben zo geschrokken toen mij het bleke oog van de gekooide wereld werd getoond; in grote minachting voor mijzelf bezong ik mijn verdriet in wanhopigheid op heterdaad wou ik leven zonder de dingen die zomaar gebeuren of vorm aannemen ik kies niet voor het verval niet voor de waanzin licht als een mutsje over mijn oren getrokken ik spreek van mijzelf en mijn hang naar stilte van de mensen die moe van het alleen zijn in mij kwamen aangelopen de mensen die ik heb daggezwaaid had ik een naam geweten of geschreven door de hand die niet heeft nagewezen herkenbaar was ik geweest mijn zachte huilen een lach maar de leegte geeft geen vogel de lucht beschrijvend als een fantastisch verhaal ik heb geen huis geen tuin herkend geen wonder knipogend in mijn hart zonder leeftijd zie ik om mijn beslagen glimlach in de ruit als van schoolreisje kom ik terug mijn kleren gescheurd mijn huiswerk niet af hoogopgestapeld zal ik blijven mijn jeugd voorgoed gebogen onder een gestalte met een hart dat niet het mijne meer is achterovergevallen en ondervoed door alle schuld kan ik slechts zien hoe de avond roodkleurt en overloopt van troosteloos gebaren [pagina 14] [p. 14] Piazza Navona ik voelde vanavond de moede rust van mijn hotelkamer het verstillend uur in mij en ging bier drinken in de stad daar ben ik nu deze vrolijke passagier hij begrijpt de dingen die hij denkt hij wijst naar de ondergaande zon en lacht: ik zie hoe de zon ondergaat hij wil je amuseren in zijn Engels pak met pijp en schrift in dat verstrooide uur hij toont je zijn vrienden die in fonteinen zwemmen waarin ik muntjes gooi jou bij mij wensend en ik zal met anderen zijn anderen met andere gedachten ik spreek ze toe in vele woorden die ik vannacht nog als een steentje tegen je venster werpen zou wakend over jou in dit verstilde uur Vorige Volgende